ECLI:NL:GHARL:2022:8652

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
21/00922 en 21/00923
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de daarbij behorende proceskostenvergoeding. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Huizen, die de waarde van de onroerende zaak per 1 januari 2019 had vastgesteld op € 481.000. Tevens was er een aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2020 vastgesteld. Na een aantal procedures, waaronder een beroep bij de rechtbank Midden-Nederland, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Tijdens de zitting op 28 september 2022, die via videoverbinding plaatsvond, bevestigde de belanghebbende dat hij de vastgestelde WOZ-waarde niet langer betwistte. Partijen kwamen overeen dat de belanghebbende recht had op een proceskostenvergoeding, waarbij een wegingsfactor van 0,25 werd toegepast. De kosten werden vastgesteld op een totaalbedrag van € 893,50, inclusief de kosten in de bezwaarfase, eerste aanleg en hoger beroep.

Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en besliste dat de heffingsambtenaar de proceskosten van de belanghebbende moest vergoeden, evenals het betaalde griffierecht. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, specifiek voor wat betreft de proceskostenvergoeding en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en afschriften zijn op 12 oktober 2022 verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00922 en BK-ARN 21/00923
uitspraakdatum: 11 oktober 2022
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland van 11 juni 2021, nummers UTR 20/3020 en UTR 20/3696, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Huizen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] 7 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2019 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2020 vastgesteld op € 481.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (OZB) voor het jaar 2020 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 261,66.
1.2
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB.
1.3
De heffingsambtenaar heeft een informatiebeschikking genomen, nadat belanghebbende de door de heffingsambtenaar in de bezwaarfase gestelde vragen niet heeft beantwoord.
1.4
Op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de informatiebeschikking heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar deze beschikking gehandhaafd.
1.5
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank).
1.6
Nadien heeft de heffingsambtenaar op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB bij uitspraak op bezwaar de WOZ-beschikking en de aanslag OZB gehandhaafd.
1.7
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank.
1.8
De Rechtbank heeft het beroep tegen de informatiebeschikking niet-ontvankelijk verklaard, omdat de informatiebeschikking van rechtswege is vervallen na de uitspraken op bezwaar inzake de WOZ-beschikking en de aanslag OZB. De Rechtbank heeft het beroep tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB ongegrond verklaard.
1.9
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.1
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft via een videoverbinding plaatsgevonden op 28 september 2022 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. A. Bakker, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Geschil

Tussen partijen is in geschil of de Rechtbank terecht geen proceskostenvergoeding heeft vastgesteld.

3.Beoordeling van het geschil

Belanghebbende heeft ter zitting bevestigd, dat hij de door de heffingsambtenaar vastgestelde WOZ-waarde van de onroerende zaak niet langer betwist. Partijen zijn ter zitting tot overeenstemming gekomen dat aan belanghebbende een vergoeding van de proceskosten toekomt, waarbij een wegingsfactor van 0,25 wordt toegepast. Partijen stellen de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 134,50 voor de kosten in de bezwaarfase (2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting)  wegingsfactor 0,25  € 269), € 379,50 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 759) en € 379,50 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 0,25  € 759), ofwel in totaal op € 893,50.
Het Hof zal beslissen overeenkomstig hetgeen partijen ter zitting overeen zijn gekomen.

4.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.

5.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze ziet op de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 893,50 en
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 48 in verband met het beroep bij de Rechtbank inzake de informatiebeschikking en € 134 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2022.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.