ECLI:NL:GHARL:2022:8655

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
20/00569
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Op 11 oktober 2022 heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker in een belastingzaak. De verzoeker had hoger beroep ingesteld in een zaak die bij de belastingkamer van het Hof was ingeschreven onder nummer 20/00569. De inspecteur van de Belastingdienst had een beroep gedaan op beperkte kennisneming van bepaalde stukken, wat door de geheimhoudingskamer van het Hof was goedgekeurd. De verzoeker had tegen deze beslissing beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk. Vervolgens verzocht de verzoeker om wraking van het Hof, stellende dat de geheimhoudingskamer buiten zijn bevoegdheden was getreden en dat de rechters van het Hof daardoor niet meer onbevooroordeeld konden oordelen. De wrakingskamer oordeelde echter dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen individuele rechters en niet tegen het gehele rechtscollege. Het verzoek werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken en een afschrift is aan de verzoeker verzonden.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Locatie Arnhem
Wrakingsnummer W200.315.123/01
Datum beslissing:
11 oktober 2022
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door
[verzoeker] ,domicilie gekozen hebbend te
[woonplaats](hierna: verzoeker)
1.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van het Hof is ingeschreven onder nummer 20/00569.
1.2. De inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht heeft met betrekking tot een aantal door hem overgelegde stukken een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het verzoek om beperkte kennisneming is behandeld door de tweede meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer).
1.3. De geheimhoudingskamer heeft bij beslissing van 28 april 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:4161) bepaald dat de door de Inspecteur aangebrachte beperking van de kennisneming zoals aangebracht in de geschoonde versie van de stukken – met inachtneming van de uitspraak van de geheimhoudingskamer – gerechtvaardigd is, bepaald dat de Inspecteur de identiteit van de tipgever en de derde niet behoeft prijs te geven, en verzoeker in de gelegenheid gesteld op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb het Hof binnen twee weken na dagtekening van deze beslissing te berichten of hij erin toestemt dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de stukken waarvoor de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.
1.4. Verzoeker heeft tegen de onder 1.3 genoemde beslissing van de geheimhoudingskamer beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 22 april 2022 (ECLI:NL:HR:2022:639) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
1.5. Het Hof heeft verzoeker bij bericht van 22 augustus 2022 onder verwijzing naar het onder 1.4 genoemde arrest van de Hoge Raad en de onder 1.3 genoemde beslissing van de geheimhoudingskamer verzocht het Hof binnen twee weken te berichten of hij erin toestemt dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de stukken waarvoor de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, en aangegeven dat het Hof voornemens is de zaak te behandelen ter zitting van 8 november 2022.
1.6. Bij brief van 26 augustus 2022 heeft verzoeker de wraking verzocht van het Hof. In deze brief heeft verzoeker aangegeven dat onder Hof wordt verstaan “de rechter die de zaak verder inhoudelijk behandelt”.
1.7. Bij bericht van 5 september 2022 heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat verzoeker op 8 november 2022 is verhinderd, waarna het Hof de zittingsdatum van de inhoudelijke behandeling van de zaak, onder voorbehoud van de uitspraak van de wrakingskamer, heeft bepaald op 6 december 2022.
1.8. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 26 september 2022 te Arnhem. Daarbij is verschenen mr. J. Berns als de gemachtigde van verzoeker. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze beslissing is gehecht.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Aan het wrakingsverzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat uit het onder 1.5 genoemde bericht van 22 augustus 2022 duidelijk is geworden dat het Hof de zaak hervat en uit eigen beweging niet terugkomt van de beslissing van de geheimhoudingskamer. De geheimhoudingskamer is buiten zijn bevoegdheden getreden en frustreert daarmee het verdere – eerlijke en onafhankelijke – verloop van de procedure, aldus verzoeker. Met het wrakingsverzoek beoogt verzoeker blijkens zijn schriftelijke toelichting de zaak door een ander gerechtshof te laten behandelen, dan wel een nieuwe geheimhoudingsprocedure te laten plaatsvinden omdat “de zetel die de zaak nu inhoudelijk gaat behandelen op voorhand niet langer onbevooroordeeld meer [is] door de uitspraak van de geheimhoudingskamer”. Een nieuwe zetel met raadsheren van het Hof is op dezelfde gronden eveneens niet langer onbevooroordeeld. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de gemachtigde van verzoeker desgevraagd beaamd dat het wrakingsverzoek daarmee niet specifiek ziet op de drie raadsheren die de zaak op 6 december zullen behandelen, maar ziet op alle leden van het Hof.
2.2.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelt, op verzoek van een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de zaak behandelt. Het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek is in feite niets anders dat een poging een rechtsmiddel aan te wenden tegen de beslissing van de geheimhoudingskamer. Niet alleen is de wrakingsprocedure daar niet voor bedoeld, wraking is geen verkapt rechtsmiddel, maar dit brengt tevens met zich dat de wrakingsgrond en het wrakingsverzoek zien op alle leden van het Hof. De wet biedt niet de mogelijkheid van wraking van een rechtscollege in zijn geheel. [1] Daarom verklaart de wrakingskamer verzoeker nietontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. M.L. van der Bel en mr. M.E. van Wees, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
(E.D. Postema) (A.E. Keulemans)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 12 oktober 2022.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Voetnoten

1.HR 12 mei 2006, nr. 40.947 en 40.948, ECLI:NL:HR:2006:AX2303.