ECLI:NL:GHARL:2023:10235

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
200.330.394
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bewindvoerder en mentor in een beschermingsbewind en mentorschap voor een volwassen vrouw met een verstandelijke beperking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [verzoeker] tegen de beschikking van de kantonrechter van 16 juni 2023, waarin [verzoeker] als bewindvoerder en mentor van [de betrokkene] werd ontslagen. [de betrokkene] is een volwassen vrouw met een verstandelijke beperking, die onder beschermingsbewind en mentorschap staat. De ouders van [de betrokkene] zijn gescheiden en hebben ieder een nieuwe relatie. In 2022 werd [verzoeker] benoemd als bewindvoerder en mentor, maar op 16 juni 2023 werd [naam1] benoemd als opvolgend bewindvoerder en mentor, wat leidde tot het hoger beroep van [verzoeker]. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter in stand gelaten, niet vanwege de wijze waarop [verzoeker] haar taken heeft vervuld, maar omdat het in het belang van [de betrokkene] is dat de huidige bewindvoerder en mentor aanblijven. Het hof oordeelt dat er op het moment van de bestreden beschikking geen gewichtige redenen waren om [verzoeker] te ontslaan, maar dat de situatie sindsdien is veranderd. De verhoudingen tussen [verzoeker] en de vader van [de betrokkene] zijn verstoord, wat het voor [verzoeker] moeilijk maakte om haar taken naar behoren uit te voeren. Het hof concludeert dat het belang van [de betrokkene] gediend is bij voortzetting van het mentorschap bij de huidige mentor, en bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.330.394-01 en 200.330.394-02
(zaaknummers rechtbank Gelderland 10192941 en 10192965)
beschikking van 30 november 2023
in de zaak betreffende
[de betrokkene],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: rechthebbende, [de betrokkene] ,
in het hoger beroep van
[verzoeker],
postadres in [plaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. H.L. Thiescheffer uit Leeuwarden,
en
[de vader],
verder te noemen: de vader (van [de betrokkene] ),
wonende in [woonplaats2] ,
en
[de moeder],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder (van [de betrokkene] ),
advocaat: mr. J.T.M. Sengers uit Rotterdam,
en
[de broer],
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de broer (van [de betrokkene] ),
en
[naam1] Bewindvoering B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen: [naam1] of de bewindvoerder of de mentor,
advocaat: mr. M. Shaaban uit Rotterdam.
1. Kern van de zaak
[de betrokkene] is een volwassen vrouw met een verstandelijke beperking. Haar ouders zijn gescheiden en hebben ieder een nieuwe relatie. Vanaf haar meerderjarigheid is er beschermingsbewind en mentorschap ingesteld. Daarbij waren eerst de ouders tot mentoren benoemd en een professionele partij als bewindvoerder. Daarin hebben inmiddels twee wisselingen plaatsgevonden. In 2022 is [verzoeker] als (professioneel) bewindvoerder en mentor benoemd. Op 16 juni 2023 is [naam1] benoemd als (professioneel) bewindvoerder en mentor, met ontslag van [verzoeker] . Daartegen heeft [verzoeker] dit hoger beroep ingesteld, omdat zij vindt dat voor haar ontslag als bewindvoerder en mentor geen goede redenen bestonden.
Het hof laat de beslissing van de kantonrechter in stand, niet vanwege de wijze waarop [verzoeker] haar taken heeft vervuld, maar omdat het bij de huidige stand van zaken niet in het belang van [de betrokkene] is om die taken weer terug over te hevelen. Hierna zal worden uitgelegd hoe de procedure is verlopen, wat er over en weer naar voren is gebracht en hoe het hof tot deze beslissing is gekomen.

2.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen) van 16 juni 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Dit beroepschrift is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.330.394-01. [verzoeker] heeft daarnaast een verzoek gedaan tot het schorsen van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking. Dit verzoek is bij het hof geregistreerd onder zaaknummer 200.330.394-02.
3.2.
Ook de moeder is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en heeft een beroepschrift ingediend. Omdat het beroepschrift van [verzoeker] al was geregistreerd, de bezwaren van de moeder betrekking hebben op dezelfde bestreden beschikking en de moeder in de procedure 200.330.394-01 is aangemerkt als belanghebbende, heeft het hof het beroepschrift van de moeder met haar instemming aangemerkt als een verweerschrift met een incidenteel hoger beroep in de al lopende procedure.
in de zaak met zaaknummer 200.330.394-01:
3.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2023;
- het verweerschrift, tevens incidenteel hoger beroep van de moeder met producties;
- het verweerschrift van [naam1] met producties;
- een journaalbericht van mr. Shaaban van 13 oktober 2023 met producties.
in de zaak met zaaknummer 200.330.394-02:
3.4.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 augustus 2023;
- het verweerschrift van [naam1] met producties.
3.5.
Het schorsingsverzoek is tijdens de zitting in hoger beroep ingetrokken. Het hof zal [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
in beide zaaknummers:
3.6.
De mondelinge behandeling heeft op 19 oktober 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Thiescheffer;
  • [naam2] en [naam3] namens [naam1] , bijgestaan door mr. Shaaban;
  • de vader en de stiefmoeder ( [naam4] );
  • de moeder en de stiefvader ( [naam5] ), bijgestaan door mr. Sengers.
3.7.
Het hof heeft [de betrokkene] niet gehoord. Alle betrokkenen hebben tijdens de zitting verklaard dat zij daartoe niet in staat is, zodat het hof daarvan uitgaat.

4.De feiten

4.1.
[de betrokkene] is geboren [in] 2001 in [plaats2] en heeft het syndroom van Down.
4.2.
De kantonrechter heeft in de beschikking van 21 juni 2019 over alle tegenwoordige en toekomstige goederen van [de betrokkene] een bewind ingesteld. In een andere beschikking van 21 juni 2019 heeft de kantonrechter een mentorschap ingesteld en de ouders tot mentoren benoemd.
4.3.
In de beschikking van 13 mei 2022 heeft de kantonrechter de ouders ontslagen als mentoren van [de betrokkene] en de bewindvoerder [naam6] B.V. ontslagen als bewindvoerder en [verzoeker] benoemd tot opvolgend bewindvoerder en mentor.
4.4.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 8 november 2022, hebben de vader en de stiefmoeder primair verzocht om het ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder en mentor en subsidiair om benoeming van een tweede bewindvoerder en mentor naast [verzoeker] .

5.De omvang van het geschil

5.1.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
  • de stiefmoeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoeken;
  • met ingang van 1 juli 2023 [verzoeker] ontslagen als bewindvoerder en mentor van [de betrokkene] ;
  • met ingang van 1 juli 2023 [naam1] tot opvolgend bewindvoerder en mentor benoemd.
5.2.
[verzoeker] is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] is het niet eens met haar ontslag als bewindvoerder en mentor van [de betrokkene] . Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en verzoekers alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken dan wel de verzoeken af te wijzen.
5.3.
[naam1] voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, de verzoeken van [verzoeker] af te wijzen en [verzoeker] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
5.4.
De moeder is het ook niet eens met de bestreden beschikking en zij is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en het verzoek tot ontslag van [verzoeker] als bewindvoerder en mentor alsnog af te wijzen.

6.De motivering van de beslissing

de positie van de stiefouders
6.1.
Het hof zal eerst oordelen over de vraag welke positie mevrouw [naam4] (de stiefmoeder van [de betrokkene] ) en de heer [naam5] (de stiefvader van [de betrokkene] ) in deze procedure hebben. De kantonrechter heeft de stiefmoeder als belanghebbende aangemerkt en de moeder stelt in haar verweerschrift dat de stiefvader ook als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het hof merkt de beide stiefouders echter niet aan als belanghebbenden.
6.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft. Op grond van het tweede lid van dit artikel worden in zaken van curatele, onderbewindstelling of mentorschap onder belanghebbenden bovendien verstaan de echtgenoot, de geregistreerde partner of levensgezel en de kinderen of, bij gebreke van dezen, de ouders, broers en zusters van degene wiens curatele, bewind of mentorschap het betreft.
6.3.
De beide stiefouders worden niet rechtstreeks in hun rechten of verplichtingen geraakt door de bestreden beschikking en vallen daarom niet onder het eerste lid van artikel 798 Rv. Naar het oordeel van het hof vallen de beide stiefouders evenmin onder de groep van personen zoals genoemd in het tweede lid van artikel 798 Rv; zij zijn geen ‘ouders’ in de zin van deze bepaling. De overweging van de kantonrechter dat de stiefmoeder als belanghebbende wordt aangemerkt, omdat zij [de betrokkene] gedurende ten minste een jaar behorende tot haar gezin heeft verzorgd en opgevoed, gaat naar het oordeel van het hof hier niet op. Deze bepaling (artikel 798, eerste lid, tweede zin, Rv) ziet op belanghebbenden bij zaken over minderjarigen. [de betrokkene] is echter geen minderjarige, zodat deze bepaling hier niet kan worden toegepast.
6.4.
Gezien de betrokkenheid van de beide stiefouders bij [de betrokkene] , worden zij in deze procedure wel als informant aangemerkt.
het verweer van de bewindvoerder/mentor
6.5.
Volgens [verzoeker] moet [naam1] niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verweer, omdat het verweerschrift ten onrechte is ingediend namens [de betrokkene] .
6.6.
Het hof gaat hieraan voorbij. Uit de aanhef van het verweerschrift volgt dat dit is ingediend door [naam1] in haar hoedanigheid als opvolgend bewindvoerder en mentor van [de betrokkene] . In deze procedure treedt [naam1] echter op als zelfstandige procespartij en niet slechts als vertegenwoordiger van [de betrokkene] . Uit de inhoud van het verweerschrift en het verhandelde ter zitting blijkt dat [naam1] in zijn hoedanigheid van zelfstandige procespartij verweer heeft gevoerd en dit niet namens [de betrokkene] heeft gedaan. [verzoeker] heeft inhoudelijk op dat verweer kunnen reageren en heeft dit ook gedaan, zodat geen sprake is van schending van de goede procesorde. Voor een niet-ontvankelijkverklaring van – of liever het geen acht slaan op – het verweer in hoger beroep ziet het hof dan ook geen aanleiding.
het ontslag van [verzoeker]
6.7.
De vader heeft aangekaart dat door [verzoeker] verschillende fouten zijn gemaakt. De kantonrechter heeft vervolgens geoordeeld dat [verzoeker] sinds haar benoeming als mentor en bewindvoerder fouten heeft gemaakt en haar taak niet naar behoren heeft uitgevoerd. Zowel [verzoeker] als de moeder is het niet met het oordeel van de kantonrechter eens.
6.8.
In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoeker] ontslag als bewindvoerder [1] en mentor [2] van [de betrokkene] te verlenen.
gewichtige redenen
6.9.
Gebleken is dat de verhoudingen tussen de vader en [verzoeker] vanaf het begin van het mentorschap en het bewind verstoord zijn geraakt. Daarbij heeft de veel aandacht en energie vragende houding van de vader (en de stiefmoeder) jegens [verzoeker] een grote rol gespeeld. Dit heeft het voor [verzoeker] lastig gemaakt haar taak naar behoren uit te voeren. In december 2022 is [de betrokkene] van haar vader naar haar moeder verhuisd. De lezing van alle betrokkenen over de aanleiding van deze verhuizing lopen uiteen, maar duidelijk is wel dat deze verhuizing plotseling was en voor veel onduidelijkheid heeft gezorgd. Als gevolg van deze onduidelijkheid heeft [verzoeker] zich een periode afwachtend opgesteld en gewacht met het regelen van de inschrijving van [de betrokkene] in het BRP en de aanvraag van bijzondere bijstand. Deze afwachtende houding is in de gegeven situatie niet geheel onbegrijpelijk, maar heeft naar het oordeel van het hof te lang heeft geduurd. Dit heeft nadelige gevolgen gehad voor de aanspraak van [de betrokkene] op de bijzondere bijstand, waardoor [de betrokkene] geld is misgelopen.
6.10.
Naar het oordeel van het hof staat wel vast dat een aantal zaken niet goed is gelopen, maar daarbij moet niet voorbij worden gegaan aan de moeizame relatie die [verzoeker] met de vader had. [verzoeker] heeft met de beste bedoelingen gehandeld, maar van haar had vooral rond de verhuizing van [de betrokkene] een voortvarender optreden verwacht mogen worden. Hoewel bepaalde dingen fout zijn gegaan, is het hof niet gebleken dat daardoor sprake was van gewichtige redenen op het moment van de bestreden beschikking die toen tot het ontslag van [verzoeker] hadden moeten leiden. Sinds de bestreden beschikking is echter een aantal maanden verstreken. Naar het oordeel van het hof moet ook rekening worden gehouden met de feiten en omstandigheden die zich na de bestreden beschikking hebben voorgedaan.
bewind
6.11.
Sinds de bestreden beschikking worden de financiën van [de betrokkene] beheerd door de huidige bewindvoerder. [verzoeker] heeft tijdens de zitting in hoger beroep laten weten dat het voor [de betrokkene] niet wenselijk is de financiën weer over te hevelen naar [verzoeker] . Het hof is het hiermee eens. Bij een terugkeer naar [verzoeker] moet op korte termijn weer een overdracht plaatsvinden. Het hof acht deze wisseling en de daarmee gemoeide kosten niet in het (vermogensrechtelijke) belang van [de betrokkene] .
mentorschap
6.12.
Gebleken is dat de verstandhouding tussen [verzoeker] en de vader al geruime tijd verstoord is. Voor [de betrokkene] is het belangrijk dat zij een goed contact met beide ouders kan hebben. Voor het maken van afspraken over de omgangsregeling is het nodig dat de mentor een goed contact onderhoud met beide ouders. De verhouding tussen [verzoeker] en de vader is dermate slecht dat bij een hervatting van het mentorschap door [verzoeker] eerst een herstelgesprek nodig is, waarbij het de vraag is of een goede samenwerking in de toekomst mogelijk is. Inmiddels heeft de huidige mentor kennisgemaakt met de vader en dit contact verloopt naar behoren. Naar het oordeel van het hof is het belang van [de betrokkene] gediend bij een voortzetting van het mentorschap bij de huidige mentor.
conclusie
6.13.
Ook al waren er toen de kantonrechter haar beschikking gaf geen gewichtige redenen [verzoeker] te ontslaan als bewindvoerder en mentor, op dit moment zijn die er wel (rov. 5.11. en 5.12.). De grief van [verzoeker] faalt in zoverre. Omdat het hof een beschikking in de hoofdzaak geeft, is er geen belang meer bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, waarbij komt dat schorsing ook niet mogelijk is.

7.De slotsom

7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is de grief weliswaar terecht voorgesteld, maar kan zij niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking, zodat deze zal worden bekrachtigd.
7.2.
Het hof ziet in het voorgaande geen aanleiding [verzoeker] in de kosten van het hoger beroep te veroordelen. De kosten van het hoger beroep zullen worden gecompenseerd, zoals hierna vermeld.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaak met zaaknummer 200.330.394-02:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in haar schorsingsverzoek in hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.330.394-01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, team bewind en erfrecht, zittingsplaats Zutphen, van 16 juni 2023;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 1:448 lid 2 BW.
2.artikel 1:461 lid 2 BW.