In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen de eerdere uitspraak van het Hof van 14 maart 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De zaak betreft een geschil over de waardering van onroerende zaken en de daaruit voortvloeiende belastingheffing. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 176.000 voor het kalenderjaar 2020, wat door belanghebbende werd betwist. Na een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2022, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof verklaarde dit hoger beroep echter ook niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend, waarbij mr. D.A.N. Bartels als gemachtigde optrad. Tijdens de behandeling van het verzet op 1 november 2023 heeft mr. Bartels aangevoerd dat hem geen herstelmogelijkheid was geboden na een deelbetaling van het griffierecht. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de herinneringsbrief duidelijk was en dat mr. Bartels op de hoogte was van de verschuldigdheid van het griffierecht. Het Hof heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is, omdat de betaling van het griffierecht niet tijdig en volledig was verricht, en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden.