ECLI:NL:GHARL:2023:10387

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/663
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake griffierecht en betalingsonmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen de eerdere uitspraak van het Hof van 14 maart 2023, waarin het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht. De zaak betreft een geschil over de waardering van onroerende zaken en de daaruit voortvloeiende belastingheffing. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 176.000 voor het kalenderjaar 2020, wat door belanghebbende werd betwist. Na een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2022, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Het Hof verklaarde dit hoger beroep echter ook niet-ontvankelijk omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald. Belanghebbende heeft vervolgens verzet aangetekend, waarbij mr. D.A.N. Bartels als gemachtigde optrad. Tijdens de behandeling van het verzet op 1 november 2023 heeft mr. Bartels aangevoerd dat hem geen herstelmogelijkheid was geboden na een deelbetaling van het griffierecht. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de herinneringsbrief duidelijk was en dat mr. Bartels op de hoogte was van de verschuldigdheid van het griffierecht. Het Hof heeft geconcludeerd dat het verzet ongegrond is, omdat de betaling van het griffierecht niet tijdig en volledig was verricht, en dat er geen aanleiding was om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/663
uitspraakdatum:5 december 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 14 maart 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 januari 2022, nummer UTR 21/2191, in het geding tussen belanghebbende
en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 176.000.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar is de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 17 januari 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 14 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
1.6.
Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.7.
Namens belanghebbende zijn nadere stukken ingediend op 22 september 2023.
1.8.
Het verzet is ter digitale zitting van het Hof behandeld op 1 november 2023. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels (hierna: mr. Bartels).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 1 april 2022 heeft de griffier van het Hof mr. Bartels per aangetekende post bericht dat het Hof sinds geruime tijd brieven van hem ontvangt waarin een beroep wordt gedaan op betalingsonmacht en vastgesteld dat deze verzoeken steevast worden afgewezen omdat desgevraagd geen gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan het Hof kan toetsen of aan de criteria voor het aannemen van betalingsonmacht wordt voldaan. De griffier van het Hof heeft mr. Bartels medegedeeld dat een beroep op betalingsonmacht in het vervolg uitsluitend nog in behandeling zal worden genomen indien daarbij direct een voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier wordt meegestuurd dan wel direct de gegevens worden verstrekt die het Hof nodig heeft om het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Een aantal lege formulieren is als bijlage bij deze brief gevoegd.
2.2.
De brief van 1 april 2022 is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de brief op 2 april 2022 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.3.
Bij brief van 24 augustus 2022, door het Hof ontvangen op 26 augustus 2022, heeft mr. Bartels de griffier van het Hof verzocht aan te geven hoe de beslissing luidt ‘t.a.v. de (beide) gedane verzoeken dezerzijds strekkende tot betalingsonmacht c.q. het verkrijgen van uitstel van betaling gelet op de (gigantische) gevolgen van de huidige pandemie/crisis(sen)’. Bij deze brief is geen voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier gevoegd als hiervoor bedoeld. Ook zijn geen gegevens verstrekt aan de hand waarvan het Hof een beroep op betalingsonmacht inhoudelijk kan beoordelen. De verzoeken waarnaar door mr. Bartels in zijn brief wordt verwezen, zijn bij het Hof niet bekend.
2.4.
Bij aangetekende brief van 10 september 2022 (verzonden 12 september 2022), gericht aan het bij het Hof bekende adres van mr. Bartels, heeft de griffier nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548 (hierna: de herinneringsbrief). In de herinneringsbrief zijn het zaaknummer en de naam van belanghebbende vermeld en is medegedeeld dat het bedrag binnen vier weken na dagtekening van de brief moet zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening en dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt, belanghebbende het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.5.
De herinneringsbrief is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de herinneringsbrief op 13 september 2022 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.6.
Op 25 oktober 2022 is een bedrag van € 48 bijgeschreven op de bankrekening die is vermeld in de herinneringsbrief. Het restantbedrag van € 500 is niet betaald.

3.Gronden van het verzet

3.1.
Namens belanghebbende heeft mr. Bartels in het verzetschrift en ter zitting van het Hof het volgende aangevoerd. Anders dan in eerdere gevallen (ook bij dit Hof), is hem in dit geval geen herstelmogelijkheid geboden na betaling van een deel van het griffierecht (€ 48; zie 2.6). Overigens wijst hij erop dat een beroep op betalingsonmacht is gedaan en dat de herinneringsbrief niet juist dan wel voor hem en belanghebbende onbegrijpelijk is.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

4.Beoordeling van het verzet

Herstelmogelijkheid betaling griffierecht
4.1.
In de herinneringsbrief is mr. Bartels herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 548. Hierin is aangegeven binnen welke termijn het griffierecht moest zijn betaald en wat de mogelijke gevolgen zouden zijn voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep als het verschuldigde bedrag niet (tijdig) zou worden betaald. Buiten twijfel is dat mr. Bartels de herinneringsbrief heeft ontvangen. Op 25 oktober 2022 is voor deze zaak een deelbetaling van € 48 op de in de herinneringsbrief genoemde rekening ontvangen. Een dergelijke betaling kan alleen administratief juist worden verwerkt wanneer de gegevens uit de herinneringsbrief (correct) worden vermeld bij het verstrekken van de betaalopdracht. Overigens volgt ook uit Track&Trace-gegevens van PostNL dat de herinneringsbrief op 13 september 2022 is afgehaald bij de locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend. Het Hof heeft geen redenen om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen.
4.2.
Voor zover mr. Bartels zich op het standpunt stelt dat voor het restantbedrag van € 500 een nieuwe betaaltermijn moest worden gesteld, althans dat hij erop mocht vertrouwen dat hem voor dat bedrag een herstelmogelijkheid zou worden geboden, volgt het Hof hem hierin niet. De griffier van een gerecht is niet gehouden om in het geval waarin binnen de gestelde termijn een deel van het verschuldigde griffierecht is voldaan, voor de betaling van het restant een nieuwe termijn te stellen (vergelijk HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879). De griffier van dit Hof heeft in dit geval dienovereenkomstig gehandeld en naar aanleiding van de deelbetaling geen nieuwe betaaltermijn voor het restantbedrag gesteld. Dat de griffier van dit Hof in een andere zaak in het kader van een beslissing op een beroep op betalingsonmacht wel een nieuwe betaaltermijn heeft gesteld, is daarmee niet in strijd (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1333, r.o. 5.4; hierna: de uitspraak van 14 februari 2023). Dat betreft een andere situatie. Gelet hierop kon en mocht mr. Bartels er niet vanuit gaan dat voor het restantbedrag van € 500 een nieuwe betaaltermijn zou worden gesteld.
Beroep betalingsonmacht
4.3.
Omtrent (de ontvangst van) de brief van 1 april 2022 (zie 2.1 en 2.2) is in de uitspraak van 14 februari 2023 als volgt overwogen:
“5.10. De gemachtigde van belanghebbende procedeert in zeer veel zaken over – voornamelijk – de Wet Woz. Bij het Hof zijn dat enkele honderden zaken per jaar. Naar eigen zeggen verzoekt hij in (vrijwel) alle zaken vrijstelling van de betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Het is het Hof uit eigen wetenschap bekend dat deze door de gemachtigde ingediende verzoeken (vrijwel) steeds ongegrond zijn.
5.11.
De gemachtigde heeft ontkend de aangetekende brief van 1 april 2022 (zie 2.5) te hebben ontvangen. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is deze brief op 2 april 2022 om 7:35 afgehaald op de afhaallocatie en is voor ontvangst getekend. De gemachtigde ontkent dat deze handtekening de zijne is.
5.12.
Het Hof stelt vast dat de handtekening sterke gelijkenis vertoont met de handtekening op alle ontvangstbevestigingen van aangetekende stukken die aan de gemachtigde van belanghebbende zijn gezonden, waaronder in de onderhavige zaak de herinnering griffierecht (zie 2.4) en de uitnodiging voor de zitting. Deze stukken hebben de gemachtigde bereikt. Ook deze stukken zijn volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL rond 8:00 uur afgehaald.
5.13.
Het Hof heeft ter zitting aan de gemachtigde herhaaldelijk en uitdrukkelijk gevraagd naar de gebruikelijke gang van zaken bij het afhalen van aangetekende stukken, maar de gemachtigde heeft daarin onvoldoende inzicht gegeven.
5.14.
Stukken worden per aangetekende post verzonden om zekerheid te hebben dat de brief te bestemder plaatse is aangekomen (vgl. Kamerstukken II, 22.495, nr. 3, blz. 124). De brief van 1 april 2022 is aangetekend verzonden en volgens gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald. Deze gegevens zijn in overeenstemming met de gegevens van andere aangetekende stukken die de griffier aan de gemachtigde heeft gezonden en waarvan vaststaat dat de gemachtigde deze heeft ontvangen. De ontkenning van de gemachtigde dat de handtekening op het afhaalbericht de zijne is, laat de mogelijkheid open dat iemand anders namens hem heeft getekend. Er zijn verder, behoudens de ontkenning van de gemachtigde, geen aanwijzingen dat hij de brief niet zou hebben ontvangen. Op grond van het vorenstaande acht het Hof aannemelijk dat de gemachtigde de aangetekende brief van 1 april 2022 (zie 2.5) heeft ontvangen.
5.15.
Gelet op de omstandigheid dat de gemachtigde van belanghebbende optreedt in zeer veel zaken bij het Hof en hij ook in (vrijwel) alle zaken tevergeefs een beroep doet op betalingsonmacht, acht het Hof het redelijk dat van hem wordt gevraagd reeds bij de indiening van een dergelijk verzoek de voor de behandeling van dat verzoek benodigde gegevens te verschaffen. De gemachtigde is daarvan op de hoogte gesteld bij de brief van 1 april 2022. In die brief is ook meegedeeld dat op het verzoek geen acht wordt geslagen als het formulier niet is meegestuurd. Nu bij het verzoek om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht geen dergelijk formulier is meegestuurd en de voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens ook niet bij dat verzoek zijn vermeld, heeft de griffier dat verzoek terecht buiten behandeling gesteld.”
4.4.
Het Hof ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen en maakt die overwegingen tot de zijne. Dit betekent dat, voor zover de brief van 24 augustus 2022 al als een beroep op betalingsonmacht zou moeten worden opgevat, dit beroep – overeenkomstig de inhoud van de brief van 1 april 2022 – terecht niet in behandeling is genomen, aangezien die brief niet was voorzien van de benodigde gegevens om een beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Ten tijde van het versturen van de herinneringsbrief was er derhalve geen beroep op betalingsonmacht aanhangig in deze zaak waarop nog moest worden beslist. Een situatie als aan de orde in het arrest HR 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354, doet zich hier niet voor.
Duidelijkheid herinneringsbrief
4.5.
Omtrent de specificatie van de herinneringsbrief is in de uitspraak van 14 februari 2023 als volgt overwogen:
“5.1. Op de nota (zie 2.2) en de herinnering (zie 2.3) staan de gegevens vermeld van de zaak waarop deze betrekking hebben: het kenmerknummer, de partijen in de procedure en het desbetreffende gerecht. In de ontvangstbevestiging (zie 2.1) staat op welke rechtbankuitspraak en welke onroerende zaak dit kenmerknummer betrekking heeft. Daarmee is – zeker voor een beroepsmatig optredende gemachtigde – voldoende duidelijk op welke zaak deze nota en herinnering betrekking hebben. Belanghebbende heeft in de gebreken die de nota en de herinnering in haar ogen hebben, ook geen belemmering gezien ten minste een gedeelte van het griffierecht te betalen (zie 2.8). De nota en de herinnering zijn naar het oordeel van het Hof de in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb bedoelde mededeling. De mededeling is – in overeenstemming met de artikelen 6:17 en 8:24 van de Awb – gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende. Verdere eisen zijn aan deze mededeling niet gesteld.”
4.6.
Het Hof ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen en maakt die overwegingen tot de zijne. De herinneringsbrief voldoet daarmee aan de daaraan te stellen eisen.
4.7.
Binnen de termijn die in de herinneringsbrief is genoemd, is het verschuldigde griffierecht niet (volledig) betaald. Op de mogelijke gevolgen hiervan is in de herinneringsbrief gewezen. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener (mr. Bartels) in verzuim is geweest. Het hoger beroep is bij de in verzet bestreden uitspraak daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 december 2023
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.