ECLI:NL:GHARL:2023:10389

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/1977
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake onroerendezaakbelastingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep dat eerder was verklaard op 14 maart 2023. Het hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De belanghebbende had een aanslag onroerendezaakbelastingen ontvangen, waartegen bezwaar was gemaakt, maar dit bezwaar was ongegrond verklaard door de rechtbank Midden-Nederland. De belanghebbende had vervolgens hoger beroep ingesteld, maar dit werd afgewezen wegens het niet betalen van het griffierecht binnen de gestelde termijn.

Tijdens de behandeling van het verzet op 1 november 2023 heeft mr. D.A.N. Bartels, de gemachtigde van belanghebbende, aangevoerd dat hij geen herstelmogelijkheid had gekregen na een deelbetaling van het griffierecht. Het Hof oordeelde dat de herinneringsbrief, waarin de verschuldigdheid van het griffierecht werd bevestigd, duidelijk was en dat de griffier niet verplicht was om een nieuwe termijn te stellen voor de betaling van het restantbedrag. Het Hof concludeerde dat de herinneringsbrief voldeed aan de eisen en dat de belanghebbende in verzuim was door het griffierecht niet volledig te betalen binnen de gestelde termijn.

Het Hof heeft het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/1977
uitspraakdatum:5 december 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 14 maart 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 29 juli 2022, nummer UTR 21/1319, in het geding tussen belanghebbende
en
de
heffingsambtenaarvan de
Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak [adres1] te [plaats1] , per waardepeildatum 1 januari 2019, voor het kalenderjaar 2020 vastgesteld op € 389.000. Tegelijk met deze beschikking is aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar zijn de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 29 juli 2022 ongegrond verklaard en aan belanghebbende een vergoeding toegekend van immateriële schade (€ 500), proceskosten (€ 759) en griffierecht (€ 49).
1.4.
Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 14 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
1.6.
Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.7.
Namens belanghebbende zijn nadere stukken ingediend op 22 september 2023.
1.8.
Het verzet is ter digitale zitting van het Hof behandeld op 1 november 2023. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels (hierna: mr. Bartels).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 1 april 2022 heeft de griffier van het Hof mr. Bartels per aangetekende post bericht dat het Hof sinds geruime tijd brieven van hem ontvangt waarin een beroep wordt gedaan op betalingsonmacht en vastgesteld dat deze verzoeken steevast worden afgewezen omdat desgevraagd geen gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan het Hof kan toetsen of aan de criteria voor het aannemen van betalingsonmacht wordt voldaan. De griffier van het Hof heeft mr. Bartels medegedeeld dat een beroep op betalingsonmacht in het vervolg uitsluitend nog in behandeling zal worden genomen indien daarbij direct een voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier wordt meegestuurd dan wel direct de gegevens worden verstrekt die het Hof nodig heeft om het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Een aantal lege formulieren is als bijlage bij deze brief gevoegd.
2.2.
De brief van 1 april 2022 is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de brief op 2 april 2022 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.3.
Bij aangetekende brief van 29 december 2022 (verzonden 2 januari 2023), gericht aan het bij het Hof bekende adres van mr. Bartels, heeft de griffier nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548 (hierna: de herinneringsbrief). In de herinneringsbrief zijn het zaaknummer en de naam van belanghebbende vermeld en is medegedeeld dat het bedrag binnen vier weken na dagtekening van de brief moet zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening en dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt, belanghebbende het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.4.
De herinneringsbrief is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de herinneringsbrief op 3 januari 2023 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.5.
Bij brief van 20 januari 2023, door het Hof ontvangen op 23 januari 2023, heeft mr. Bartels namens belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan. Bij deze brief zijn geen stukken gevoegd ter onderbouwing van het beroep op betalingsonmacht.
2.6.
Op 26 januari 2023 is een bedrag van € 48 bijgeschreven op de bankrekening die is vermeld in de herinneringsbrief. Het restantbedrag van € 500 is niet betaald.

3.Gronden van het verzet

3.1.
Namens belanghebbende heeft mr. Bartels in het verzetschrift en ter zitting van het Hof het volgende aangevoerd. Anders dan in eerdere gevallen (ook bij dit Hof), is hem in dit geval geen herstelmogelijkheid geboden na betaling van een deel van het griffierecht (€ 48; zie 2.6). Overigens wijst hij erop dat de herinneringsbrief niet juist dan wel voor hem en belanghebbende onbegrijpelijk is. Ter zitting heeft mr. Bartels het beroep op betalingsonmacht ingetrokken, omdat daarvan geen sprake is (geweest).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

4.Beoordeling van het verzet

Herstelmogelijkheid betaling griffierecht
4.1.
In de herinneringsbrief is mr. Bartels herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 548. Hierin is aangegeven binnen welke termijn het griffierecht moest zijn betaald en wat de mogelijke gevolgen zouden zijn voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep als het verschuldigde bedrag niet (tijdig) zou worden betaald. Buiten twijfel is dat mr. Bartels de herinneringsbrief heeft ontvangen. Op 26 januari 2023 is voor deze zaak een deelbetaling van € 48 op de in de herinneringsbrief genoemde rekening ontvangen. Een dergelijke betaling kan alleen administratief juist worden verwerkt wanneer de gegevens uit de herinneringsbrief (correct) worden vermeld bij het verstrekken van de betaalopdracht. Overigens volgt ook uit Track&Trace-gegevens van PostNL dat de herinneringsbrief op 3 januari 2023 is afgehaald bij de locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend. Het Hof heeft geen redenen om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen.
4.2.
Voor zover mr. Bartels zich op het standpunt stelt dat voor het restantbedrag van € 500 een nieuwe betaaltermijn moest worden gesteld, althans dat hij erop mocht vertrouwen dat hem voor dat bedrag een herstelmogelijkheid zou worden geboden, volgt het Hof hem hierin niet. De griffier van een gerecht is niet gehouden om in het geval waarin binnen de gestelde termijn een deel van het verschuldigde griffierecht is voldaan, voor de betaling van het restant een nieuwe termijn te stellen (vergelijk HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879). De griffier van dit Hof heeft in dit geval dienovereenkomstig gehandeld en naar aanleiding van de deelbetaling geen nieuwe betaaltermijn voor het restantbedrag gesteld. Dat de griffier van dit Hof in een andere zaak in het kader van een beslissing op een beroep op betalingsonmacht wel een nieuwe betaaltermijn heeft gesteld, is daarmee niet in strijd (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1333, r.o. 5.4; hierna: de uitspraak van 14 februari 2023). Dat betreft een andere situatie. Gelet hierop kon en mocht mr. Bartels er niet vanuit gaan dat voor het restantbedrag van € 500 een nieuwe betaaltermijn zou worden gesteld
Duidelijkheid herinneringsbrief
4.3.
Omtrent de specificatie van de herinneringsbrief is in de uitspraak van het Hof van 14 februari 2023 als volgt overwogen:
“5.1. Op de nota (zie 2.2) en de herinnering (zie 2.3) staan de gegevens vermeld van de zaak waarop deze betrekking hebben: het kenmerknummer, de partijen in de procedure en het desbetreffende gerecht. In de ontvangstbevestiging (zie 2.1) staat op welke rechtbankuitspraak en welke onroerende zaak dit kenmerknummer betrekking heeft. Daarmee is – zeker voor een beroepsmatig optredende gemachtigde – voldoende duidelijk op welke zaak deze nota en herinnering betrekking hebben. Belanghebbende heeft in de gebreken die de nota en de herinnering in haar ogen hebben, ook geen belemmering gezien ten minste een gedeelte van het griffierecht te betalen (zie 2.8). De nota en de herinnering zijn naar het oordeel van het Hof de in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb bedoelde mededeling. De mededeling is – in overeenstemming met de artikelen 6:17 en 8:24 van de Awb – gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende. Verdere eisen zijn aan deze mededeling niet gesteld.”
4.4.
Het Hof ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen en maakt die overwegingen tot de zijne. De herinneringsbrief voldoet daarmee aan de daaraan te stellen eisen.
4.5.
Binnen de termijn die in de herinneringsbrief is genoemd, is het verschuldigde griffierecht niet (volledig) betaald. Op de mogelijke gevolgen hiervan is in de herinneringsbrief gewezen. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener (mr. Bartels) in verzuim is geweest. Het hoger beroep is bij de in verzet bestreden uitspraak daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 december 2023
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.