ECLI:NL:GHARL:2023:10390

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
22/2157
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanslag zuiveringsheffing 2018

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 december 2023 uitspraak gedaan op het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep inzake een aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2018. De belanghebbende had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep ongegrond had verklaard. Het Hof had het hoger beroep op 11 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. Namens de belanghebbende heeft mr. D.A.N. Bartels verzet aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat hem geen herstelmogelijkheid was geboden na een deelbetaling van het griffierecht.

Tijdens de zitting op 1 november 2023 heeft mr. Bartels zijn standpunt toegelicht. Het Hof heeft vastgesteld dat de herinneringsbrief over het griffierecht correct was verzonden en ontvangen. De griffier had de belanghebbende tijdig gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en de gevolgen van niet-tijdige betaling. Het Hof oordeelde dat de herinneringsbrief voldoende duidelijk was en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de belanghebbende in verzuim was geweest. Het verzet is ongegrond verklaard, en het Hof heeft geen proceskosten toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten en de verantwoordelijkheden van de gemachtigde in het proces. Het Hof heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de belanghebbende gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/2157
uitspraakdatum:5 december 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 11 april 2023 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 juli 2022, nummer Awb 21/420, in het geding tussen belanghebbende
en
de
heffingsambtenaarvan het
gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag zuiveringsheffing opgelegd.
1.2.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 11 april 2023 niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald.
1.6.
Namens belanghebbende is tegen de uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.7.
Het verzet is ter digitale zitting van het Hof behandeld op 1 november 2023. Namens belanghebbende is verschenen mr. D.A.N. Bartels (hierna: mr. Bartels).

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 1 april 2022 heeft de griffier van het Hof mr. Bartels per aangetekende post bericht dat het Hof sinds geruime tijd brieven van hem ontvangt waarin een beroep wordt gedaan op betalingsonmacht en vastgesteld dat deze verzoeken steevast worden afgewezen omdat desgevraagd geen gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan het Hof kan toetsen of aan de criteria voor het aannemen van betalingsonmacht wordt voldaan. De griffier van het Hof heeft mr. Bartels medegedeeld dat een beroep op betalingsonmacht in het vervolg uitsluitend nog in behandeling zal worden genomen indien daarbij direct een voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier wordt meegestuurd dan wel direct de gegevens worden verstrekt die het Hof nodig heeft om het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk te kunnen beoordelen. Een aantal lege formulieren is als bijlage bij deze brief gevoegd.
2.2.
De brief van 1 april 2022 is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de brief op 2 april 2022 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.3.
Bij brief van 6 oktober 2022 heeft de griffier van het Hof de ontvangst van het beroepschrift aan mr. Bartels bevestigd. In deze brief staat onder meer:
“ons kenmerk BK/AR-ARN 22/02157
(...)
procedure van [belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] /GBLT, gemeente- en waterschapsbelastingen te Zwolle
nr.aanslag/beschikking [nummer1]
(…)
betreffende Aanslag Zuiveringsheffing 2018
uitspraak van Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle
nummer rechtbank 21/420”
2.4.
Bij aangetekende brief van 5 februari 2023 (verzonden 7 februari 2022), gericht aan het bij het Hof bekende adres van mr. Bartels, heeft de griffier nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548 (hierna: de herinneringsbrief). In de herinneringsbrief zijn het zaaknummer en de naam van belanghebbende vermeld en is medegedeeld dat het bedrag binnen vier weken na dagtekening van de brief moet zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening en dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt, belanghebbende het risico loopt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2.5.
De herinneringsbrief is niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de herinneringsbrief op 8 februari 2023 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.6.
Bij brief van 17 februari 2023, door het Hof ontvangen op 22 februari 2023, heeft mr. Bartels verzocht om vrijstelling van de betaling van griffierecht wegens betalingsonmacht. Bij dit verzoek is geen voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier gevoegd. Ook zijn geen gegevens verstrekt aan de hand waarvan het Hof het beroep op betalingsonmacht inhoudelijk kan beoordelen.
2.7.
Bij aangetekende brief van 1 maart 2023 heeft de griffier van het Hof mr. Bartels onder verwijzing naar de brief van 1 april 2022 medegedeeld dat het beroep op betalingsonmacht niet in behandeling wordt genomen. Een afschrift van de brief van 1 april 2022 is als bijlage meegestuurd. Uit onderzoek is gebleken dat deze brief op 2 maart 2023 is afgehaald bij een locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend.
2.8.
Bij brief van 19 mei 2023, door het Hof ontvangen op 24 mei 2023, heeft mr. Bartels de griffier van het Hof verzocht aan te geven hoe de beslissing luidt ‘t.a.v. de (beide) verzoeken dezerzijds strekkende tot betalingsonmacht c.q. het verkrijgen van uitstel van betaling gelet op de (gigantische) gevolgen van de huidige crisis(sen) én de oorlog in Europa’. Bij deze brief is geen voor de desbetreffende zaak ingevuld formulier gevoegd als hiervoor bedoeld. Ook zijn geen gegevens verstrekt aan de hand waarvan het Hof een beroep op betalingsonmacht inhoudelijk kan beoordelen. De verzoeken waarnaar door mr. Bartels in zijn brief wordt verwezen, zijn – behoudens het in 2.6 bedoelde niet in behandeling genomen verzoek – bij het Hof niet bekend.
2.9.
Op 7 maart 2023 is een bedrag van € 38 bijgeschreven op de bankrekening die is vermeld in de herinneringsbrief. Het restantbedrag van € 510 is niet betaald.

3.Gronden van het verzet

3.1.
Namens belanghebbende heeft mr. Bartels in het verzetschrift en ter zitting van het Hof het volgende aangevoerd. Anders dan in eerdere gevallen (ook bij dit Hof), is hem in dit geval geen herstelmogelijkheid geboden na betaling van een deel van het griffierecht (€ 38; zie 2.9). Overigens wijst hij erop dat de herinneringsbrief niet juist dan wel voor hem en belanghebbende onbegrijpelijk is. Het beroep op betalingsonmacht heeft mr. Bartels ingetrokken ter zitting van het Hof, omdat van betalingsonmacht geen sprake is (geweest).
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het verzet.

4.Beoordeling van het verzet

Herstelmogelijkheid betaling griffierecht
4.1.
In de herinneringsbrief is mr. Bartels herinnerd aan de verschuldigdheid van het griffierecht ten bedrage van € 548. Hierin is aangegeven binnen welke termijn het griffierecht moest zijn betaald en wat de mogelijke gevolgen zouden zijn voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep als het verschuldigde bedrag niet (tijdig) zou worden betaald. Buiten twijfel is dat mr. Bartels de herinneringsbrief heeft ontvangen. Op 7 maart 2023 is voor deze zaak een deelbetaling van € 38 op de in de herinneringsbrief genoemde rekening ontvangen. Een dergelijke betaling kan alleen administratief juist worden verwerkt wanneer de gegevens uit de herinneringsbrief (correct) worden vermeld bij het verstrekken van de betaalopdracht. Overigens volgt ook uit Track&Trace-gegevens van PostNL dat de herinneringsbrief op 8 februari 2023 is afgehaald bij de locatie van PostNL en dat voor ontvangst is getekend. Het Hof heeft geen redenen om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen.
4.2.
Voor zover mr. Bartels zich op het standpunt stelt dat voor het restantbedrag van € 510 een nieuwe betaaltermijn moest worden gesteld, althans dat hij erop mocht vertrouwen dat hem voor dat bedrag een herstelmogelijkheid zou worden geboden, volgt het Hof hem hierin niet. De griffier van een gerecht is niet gehouden om in het geval waarin binnen de gestelde termijn een deel van het verschuldigde griffierecht is voldaan, voor de betaling van het restant een nieuwe termijn te stellen (vergelijk HR 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:879). De griffier van dit Hof heeft in dit geval dienovereenkomstig gehandeld en naar aanleiding van de deelbetaling geen nieuwe betaaltermijn voor het restantbedrag gesteld. Dat de griffier van dit Hof in een andere zaak in het kader van een beslissing op een beroep op betalingsonmacht wel een nieuwe betaaltermijn heeft gesteld, is daarmee niet in strijd (vergelijk Hof Arnhem-Leeuwarden 14 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1333, r.o. 5.4; hierna: de uitspraak van 14 februari 2023). Dat betreft een andere situatie. Gelet hierop kon en mocht mr. Bartels er niet vanuit gaan dat voor het restantbedrag van € 510 een nieuwe betaaltermijn zou worden gesteld.
Duidelijkheid herinneringsbrief
4.3.
Omtrent de specificatie van de herinneringsbrief is in de uitspraak van 14 februari 2023 als volgt overwogen:
“5.1. Op de nota (zie 2.2) en de herinnering (zie 2.3) staan de gegevens vermeld van de zaak waarop deze betrekking hebben: het kenmerknummer, de partijen in de procedure en het desbetreffende gerecht. In de ontvangstbevestiging (zie 2.1) staat op welke rechtbankuitspraak en welke onroerende zaak dit kenmerknummer betrekking heeft. Daarmee is – zeker voor een beroepsmatig optredende gemachtigde – voldoende duidelijk op welke zaak deze nota en herinnering betrekking hebben. Belanghebbende heeft in de gebreken die de nota en de herinnering in haar ogen hebben, ook geen belemmering gezien ten minste een gedeelte van het griffierecht te betalen (zie 2.8). De nota en de herinnering zijn naar het oordeel van het Hof de in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb bedoelde mededeling. De mededeling is – in overeenstemming met de artikelen 6:17 en 8:24 van de Awb – gezonden aan de gemachtigde van belanghebbende. Verdere eisen zijn aan deze mededeling niet gesteld.”
4.4.
Het Hof ziet geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. In dit geval is in de ontvangstbevestiging van het hoger beroep niet de onroerende zaak vermeld, maar wel uitdrukkelijk dat de procedure onder dit kenmerknummer betrekking heeft op de aanslag zuiveringsheffing 2018 (zie 2.3), zodat geen misverstand kan bestaan over op welke zaak deze herinnering betrekking heeft. Belanghebbende heeft in de gebreken die de herinneringsbrief in haar ogen heeft, ook geen belemmering gezien ten minste een gedeelte van het griffierecht te betalen (zie 2.9). De herinneringsbrief voldoet daarmee aan de daaraan te stellen eisen.
4.5.
Binnen de termijn die in de herinneringsbrief is genoemd, is het verschuldigde griffierecht niet (volledig) betaald. Op de mogelijke gevolgen hiervan is in de herinneringsbrief gewezen. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de indiener (mr. Bartels) in verzuim is geweest. Het hoger beroep is bij de in verzet bestreden uitspraak daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het verzet ongegrond.

4.Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. M.M. Breij, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 5 december 2023
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 december 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.