ECLI:NL:GHARL:2023:10750

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.315.667/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor waterschade aan zorgboerderij door afdekzeil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van Van Dijk voor waterschade aan een zorgboerderij, veroorzaakt door een afdekzeil dat door Van Dijk op het dak was aangebracht. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat Van Dijk aansprakelijkheid had erkend, maar de vordering van Soozijn B.V. was afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat Soozijn bedrijfsschade had geleden. Van Dijk heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij betwistte aansprakelijkheid te hebben erkend en zich beriep op dwaling en misbruik van omstandigheden.

Het hof oordeelde dat Van Dijk belang had bij het hoger beroep, omdat de kantonrechter had geoordeeld dat Van Dijk aansprakelijkheid had erkend. Het hof bevestigde dat Van Dijk in een e-mail zonder voorbehoud aansprakelijkheid had erkend voor de waterschade. Het beroep van Van Dijk op dwaling werd verworpen, omdat de erkenning van aansprakelijkheid een eenzijdige rechtshandeling is en de omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat Van Dijk een onjuiste voorstelling van zaken had. Ook het beroep op misbruik van omstandigheden werd afgewezen, omdat het hof oordeelde dat de omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat de erkenning van aansprakelijkheid niet door Van Dijk was gewild.

Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de kantonrechter en veroordeelde Van Dijk tot betaling van de proceskosten aan Soozijn. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de veroordelingen ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als Van Dijk de beslissing aan de Hoge Raad voorlegt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.315.667/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 9410927
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
Dakpanvernieuwing Van Dijk B.V.,
die is gevestigd in Oude Pekela,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
Van Dijk,
advocaat: mr. F.R.H. Kuiper te Hattem,
tegen
Soozijn B.V.,
die is gevestigd in Valthermond,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
Soozijn,
advocaat: mr. M. Bouman te ’s-Hertogenbosch.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Na het tussenarrest van 18 juli 2023 heeft op 6 november 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Volgens Soozijn heeft Van Dijk aansprakelijkheid erkend voor waterschade aan haar zorgboerderij als gevolg van het loslaten van een door Van Dijk op het dak aangebracht afdekzeil. Primair betwist Van Dijk aansprakelijk te zijn en betwist zij aansprakelijkheid te hebben erkend. Subsidiair beroept Van Dijk zich bij de gedane erkenning op dwaling en misbruik van omstandigheden.
2.2.
Soozijn heeft bij de kantonrechter gevorderd Van Dijk te veroordelen om haar aan bedrijfsschade € 17.945,90 te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente en € 954,45 aan buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
In een tussenvonnis van 8 februari 2022 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Van Dijk aansprakelijkheid voor de schade van Soozijn heeft erkend. In het eindvonnis van 24 mei 2022 is de vordering desalniettemin afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat Soozijn bedrijfsschade heeft geleden.
2.4.
Hoewel de tegen haar ingestelde vordering is afgewezen, is Van Dijk in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de kantonrechter. Zij bestrijdt aansprakelijkheid te hebben erkend, nu de verzekeraar van Soozijn een aanzienlijke regresvordering op haar heeft aangekondigd. Dat verweer zal echter worden verworpen. Het hof zet de redenen daarvoor hierna uiteen, nadat allereerst enkele relevante feiten zijn vastgesteld.

3.De feiten

3.1.
Soozijn exploiteert een boerderij waar zorg wordt aangeboden voor jongvolwassenen met psychische of psychosociale problematiek, zorg- en hulp mijdend gedrag en de daarbij komende problemen, zoals een verslaving.
3.2.
Soozijn heeft Van Dijk opdracht gegeven om renovatiewerkzaamheden aan het dak van de boerderij uit te voeren voor € 96.315,-. Van Dijk heeft de werkzaamheden in juni en juli 2020 uitgevoerd. Tijdens de werkzaamheden was het dak van de boerderij bedekt met een plastic afdekzeil dat met latten was vastgemaakt.
3.3.
Soozijn heeft een factuur van 2 juni 2020 betaald waarin Van Dijk de helft van de aanneemsom in rekening heeft gebracht.
3.4.
Op 6 juni 2020 heeft Soozijn aan Van Dijk laten weten dat de latten waarmee het afdekzeil was vastgemaakt op sommige plaatsen hadden losgelaten. Van Dijk heeft de latten en het afdekzeil een dag later weer vastgezet.
3.5.
Op 14 juni 2020 is als gevolg van windstoten het afdekzeil van het dak afgewaaid, waarna door regen waterschade aan de binnenzijde van de boerderij is ontstaan. Van Dijk heeft op 15 juni 2020 een schademelding ontvangen en is die dag naar de boerderij gegaan om het afdekzeil opnieuw vast te maken en noodmaatregelen te treffen.
3.6.
Op 15 juni 2019 heeft Soozijn de schade gemeld bij haar opstalverzekeraar, Interpolis. In een e-mailbericht van 16 juni 2020 (met een cc aan Van Dijk) heeft zij Interpolis laten weten dat de voorlopige schade zich voornamelijk beperkte tot de opstal, keuken en dergelijke.
3.7.
Op 29 juni 2020 heeft Van Dijk aan Soozijn laten weten dat zij de schade heeft gemeld bij haar verzekeraar a.s.r.
3.8.
Van Dijk heeft Soozijn op 17 juli 2020 een factuur voor het resterende bedrag van de aanneemsom gestuurd. Diezelfde dag heeft Soozijn daarvan 90% betaald.
3.9.
In een e-mail van 17 juli 2020 heeft Soozijn Van Dijk laten weten hoe de factuur van Van Dijk eruit zou moeten zien. In die e-mail en in een e-mail van 20 juli 2020 heeft zij laten weten dat Van Dijk de volgende tekst in haar factuur moet opnemen: “
NB: Nogmaals, wij herkennen dat erdoor ons toedoen, schade aan de boerderij is ontstaan (waterschade) tijdens bovengenoemde werkzaamheden, wij hebben deze schade reeds gemeld bij onze CAR-verzekering een herkennen voor deze schade, onze aansprakelijkheid naar u toe.
Van Dijk heeft vervolgens Soozijn op 20 juli 2020 een factuur gestuurd met de hiervoor geciteerde tekst.
3.10.
Op 25 juli 2020 heeft Soozijn Van Dijk de laatste verschuldigde € 9.631,50 betaald.
3.11.
Op enig moment heeft Soozijn een uitkering van Interpolis ontvangen.

4.Het oordeel van het hof

Van Dijk heeft belang bij het instellen van hoger beroep
4.1.
De vordering tegen Van Dijk is afgewezen. Daarom doet zich de vraag voor of zij bij haar hoger beroep voldoende belang heeft. Dat is het geval, omdat de dragende overwegingen in het vonnis van de kantonrechter een voor haar nadelige beslissing bevatten over de rechtsbetrekking in geschil [1] . De kantonrechter heeft immers geoordeeld dat Van Dijk de aansprakelijkheid voor de door Soozijn geleden schade heeft erkend. Deze beslissing krijgt bij het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis gezag van gewijsde. Van Dijk wil voorkomen dat de verzekeraar van Soozijn als rechtsopvolger onder bijzondere titel een beroep op het gezag van gewijsde doet (artikel 236 lid 2 Rv). Het hof zal hierna toelichten waarom de beslissing van de kantonrechter ook in hoger beroep in stand blijft.
Van Dijk heeft aansprakelijkheid erkend
4.2.
Net als de kantonrechter is het hof van oordeel dat Van Dijk in haar e-mail van 20 juli 2020 zonder voorbehoud en ondubbelzinnig heeft erkend aansprakelijk te zijn voor de waterschade van Soozijn als gevolg van het niet goed vastzitten van het door Van Dijk ten behoeve van de renovatiewerkzaamheden op het dak bevestigde afdekzeil. Het verweer dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de begrippen ‘herkennen’ en ‘erkennen’ heeft Van Dijk ter zitting laten vallen. Dat betekent dat de mededeling niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Soozijn mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de wil van Van Dijk daarmee ook overeenstemde. Het feit dat Soozijn de tekst aan Van Dijk heeft voorgesteld, staat daaraan op zichzelf niet in de weg. De heer [naam1] heeft in dit verband nog wel opgemerkt dat hij tot erkenning van de schade is overgegaan omdat partijen hadden afgesproken dat Van Dijk de schade zelf zou oplossen. Dit is echter pas voor het eerst op de mondelinge behandeling aangevoerd. Dat is te laat. Het kan bovendien niet tot een andere conclusie leiden. De noodzaak van schriftelijke erkenning van aansprakelijkheid vloeit immers niet – in ieder geval niet zonder meer – uit die afspraak voort. Van Dijk heeft geen andere omstandigheden aangevoerd die wel tot de conclusie kunnen leiden dat haar verklaring door Soozijn niet kon worden opgevat als een erkenning van haar aansprakelijkheid.
Van Dijk komt geen beroep toe op dwaling bij de gedane erkenning
4.3.
Het hof stelt bij de beoordeling van het beroep op dwaling voorop dat de dwalingsregeling alleen voor obligatoire overeenkomsten is geschreven en via artikel 6:216 BW van overeenkomstige toepassing is op andere meerzijdige vermogensrechtelijke rechtshandelingen. Erkenning van schade is evenwel een eenzijdige rechtshandeling. In hoeverre het leerstuk dwaling ook daarop kan worden toegepast, is aan de rechter overgelaten [2] . In geval van erkenning van aansprakelijkheid heeft de Hoge Raad de dwalingsregeling wel toepasbaar geacht [3] . Het hof zal dat daarom ook doen.
4.4.
Volgens Van Dijk had zij een onjuiste voorstelling van zaken toen zij aansprakelijkheid erkende: zij zou geen aansprakelijkheid hebben erkend als zij had geweten wat de hoogte van de schade was. Volgens Van Dijk doet zich daarmee zowel de situatie voor van artikel 6:228 lid 1 onder a BW (inlichtingen van Soozijn) als onder b (het niet inlichten door Soozijn). Het hof volgt Van Dijk daar niet in en licht dat hierna toe.
4.5.
Van Dijk stelt dat zij de tekst van Soozijn heeft overgenomen, omdat Soozijn meedeelde dat dit nodig was voor haar verzekering en Soozijn anders niet tot betaling van de factuur wilde overgaan. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van het hof niet in te zien dat deze mededeling oorzaak zou zijn van een onjuiste voorstelling van zaken bij Van Dijk omtrent haar aansprakelijkheid. Het beroep van Van Dijk op artikel 6:228 lid 1 onder a BW gaat daarom niet op.
4.6
Het hof volgt Van Dijk ook niet in haar betoog dat Soozijn gehouden was Van Dijk te laten weten wat de (mogelijke) gevolgen van het doen van de erkenning waren. Voor zover die gevolgen niet al evident waren, lag het op de weg van Van Dijk als professioneel handelend dakdekker om zich daarvan op de hoogte te stellen.
Van Dijk stelt verder dat Soozijn op het moment waarop de aansprakelijkheid werd erkend wist dat Van Dijk in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat de schade nogal meeviel, terwijl Soozijn bezig was met het opstellen van een schadebegroting van meer dan € 100.000,-. Zij heeft dat niet aan Van Dijk meegedeeld. Ook deze omstandigheid is naar het oordeel van het hof niet voldoende voor een beroep op dwaling. Het hof is net als de kantonrechter van oordeel dat de omstandigheid dat Van Dijk bij haar erkenning is uitgegaan van een schade van ongeveer € 3.000,- op grond van de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening van Van Dijk behoort te komen. Soozijn heeft haar verzekeraar in een e-mail van 16 juni 2020 op de hoogte gesteld van waterschade in de opstal. Van Dijk heeft dat bericht van Soozijn in cc gekregen. Voor Van Dijk moest duidelijk zijn dat voor Soozijn de omvang van de schade op dat moment nog niet duidelijk was.
Hierop strandt ook het beroep op artikel 6:228 lid 1 onder b BW.
Er is geen sprake van misbruik van omstandigheden
4.6.
Van Dijk stelt dat Soozijn wist dat zij tot financiële afronding wilde overgaan en dat Soozijn dit heeft gebruikt om af te dwingen dat Van Dijk de tekst van Soozijn in haar factuur opnam. Dit is onvoldoende om misbruik van omstandigheden op te baseren. Het enkele feit dat Soozijn het laatste deel van de factuur niet wilde betalen, is niet een omstandigheid waarop kan worden gebaseerd dat de erkenning van aansprakelijk niet door Van Dijk is gewild.
De conclusie
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Van Dijk in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
4.8.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 8 februari 2022 en 24 mei 2022;
5.2.
veroordeelt Van Dijk tot betaling van de volgende proceskosten van Soozijn:
€ 2.135,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van Soozijn (2 procespunten x appeltarief II)
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, J. Smit en J.E. Wichers, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.

Voetnoten

1.HR 13 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:683
2.Parl. Gesch. BW Boek 3, blz. 222
3.HR 10 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0470 en HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8270