ECLI:NL:GHARL:2023:10933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
200.324.101/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Wijma
  • mr. Wijmenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften met betrekking tot dwangsom en sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 1 maart 2023 een sanctie van € 240,- had opgelegd aan de betrokkene voor het negeren van een rood verkeerslicht op 20 augustus 2020. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om een proceskostenvergoeding. Tijdens de zitting op 14 december 2023 heeft de advocaat-generaal een verweerschrift ingediend, maar geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde.

Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM, is overschreden. De kantonrechter had de sanctie moeten matigen met 25%, wat het hof heeft gedaan. Daarnaast is er een discussie over de verbeurde dwangsom. De vertegenwoordiger van het openbaar ministerie verklaarde dat een dwangsom van € 1.442,- was verbeurd, maar het hof oordeelde dat de kantonrechter niet verplicht was dit standpunt te volgen. Uiteindelijk heeft het hof de dwangsom vastgesteld op € 1.217,-, gebaseerd op de periode waarin de officier van justitie een dwangsom had verbeurd.

De beslissing van het hof is dat de eerdere beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, de sanctie wordt verlaagd naar € 180,-, en de proceskosten van de betrokkene worden vergoed tot een bedrag van € 837,-. Het hof heeft de beslissing van de officier van justitie met betrekking tot de dwangsom bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.324.101/01
CJIB-nummer
: 235963838
Uitspraak d.d.
: 28 december 2023
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland van 1 maart 2023, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. I.N.D.J. Rissema, kantoorhoudende te Dordrecht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de officier van justitie een dwangsom van € 857,- heeft verbeurd.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 december 2023. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “doorrijden bij een driekleurig verkeerslicht (stoplicht) dat op rood staat”. Deze gedraging zou zijn verricht op 20 augustus 2020 om 07.45 uur op de Graadt van Roggenweg in Utrecht met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat, ander dan de kantonrechter overweegt, niet op beide foto’s te zien is dat het verkeerslicht rood licht uitstraalt. De gedraging kan niet worden vastgesteld.
3. Deze grond faalt. Het betreft hier blijkens de foto’s van de gedraging een kruising met verkeerslichten geplaatst aan beide zijden van de weg. Hoewel het aan de rechterzijde geplaatste verkeerslicht op de foto’s deels wordt afgeschermd door een paal, is nog een klein deel van een rood uitstralend licht te zien. Bovendien is bij het aan de linkerzijde geplaatste verkeerslicht duidelijk te zien dat het rood licht uitstraalt en uit de databalk volgt dat de roodtijd bij de eerste foto 5,5 en de tweede foto 6,5 seconden was. De gedraging kan dan ook worden vastgesteld.
4. Verder voert de gemachtigde aan dat bij de kantonrechter was aangevoerd dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) was geschonden. De kantonrechter heeft volstaan met de vaststelling, maar inmiddels moet de overschrijding leiden tot matiging van het sanctiebedrag met 25%.
5. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 van het EVRM in eerste aanleg is overschreden. De inleidende beschikking is op 8 september 2020 verzonden en de kantonrechter heeft eerst op 1 maart 2023 op het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beslist. Gelet hierop zal het hof het bedrag van de sanctie matigen met 25 procent (vgl. het arrest van het hof van 28 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6369).
6. Ten aanzien van de dwangsom voert de gemachtigde aan dat de vertegenwoordiger van de officier van justitie ter zitting het standpunt heeft ingenomen dat een dwangsom van € 1.442,- was verbeurd. Gelet op de eigenstandige bevoegdheid van de officier van justitie mocht de kantonrechter hier niet van afwijken. Daarnaast kan, mede gelet op de rechtspraak van het hof over de postverzending bij het Parket CVOM, niet worden uitgegaan van de verzending van de beslissing van de officier van justitie op 4 juni 2021. Verzending op die datum is niet aannemelijk gemaakt. De beslissing is op 14 juni 2021 ontvangen. De gemachtigde verwijst naar een schermopname van de cloudopslag van zijn kantoor, waaruit volgt dat op 14 juni 2021 een bestand is ingescand en aangemaakt. Op die maandag is de post die is ontvangen op zaterdag 12 juni 2021 ingescand, waardoor moet worden uitgegaan van 11 juni 2021 als verzenddatum van het poststuk.
7. Als de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie (ter zitting) verklaart (met intrekking van het besluit van de officier van justitie) dat een dwangsom is verbeurd van € 1.422,-, mag de kantonrechter ervan uitgaan dat dit gebeurt. In dat geval dient de kantonrechter van die vernietiging uit te gaan en, gelet op artikel 6:19, zesde lid, van de Awb, te beoordelen of niettemin belang bestaat bij de beoordeling van het beroep (vgl. het arrest van het hof van 19 augustus 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7258). Als zoals hier namens het openbaar ministerie alleen het standpunt wordt ingenomen dat wordt voorgesteld of in overweging wordt gegeven om dwangsom toe te kennen van € 1.442,-, hoeft de kantonrechter dat standpunt niet te volgen. Dan is het aan de kantonrechter om zelfstandig te toetsen of de officier een dwangsom verschuldigd is en wat de hoogte daarvan is (vgl. het arrest van het hof van 6 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5709).
8. De kantonrechter heeft terecht vastgesteld dat een dwangsom is verbeurd. Daarbij is uitgegaan van de eerste verzuimdag op 6 mei 2021 en kennelijk de laatste dag op 3 juni 2021, wat neerkomt op een bedrag van € 857,-. Het hof komt tot een ander bedrag, gelet op het volgende.
9. In het dossier bevindt zich een afschrift van de zowel aan de gemachtigde als aan de betrokkene geadresseerde (motivering van de) beslissing van de officier van justitie met als dagtekening 4 juni 2021, afkomstig van het Parket CVOM. Ter zitting heeft de gemachtigde van de advocaat-generaal een verzendadministratie overgelegd. Hieruit volgt dat de brief op 9 juni 2021 ter post is aangeboden. Daarbij is door de gemachtigde van de advocaat-generaal gesteld dat het aannemelijk is dat de brief op 11 juni 2021 is verzonden. Dit sluit aan bij wat de gemachtigde naar voren heeft gebracht, namelijk dat de betrokkene niet eerder dan op 12 juni 2021 is geïnformeerd over de beslissing op het administratief beroep en wat het hof heeft overwogen in het arrest van 3 juli 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:5554 ten aanzien van de verzending van post door het Parket CVOM. De officier van justitie heeft dan ook een dwangsom verbeurd voor de periode van 37 dagen, zodat de dwangsom € 1.217,- bedraagt (= (14 x € 23,-) + (14 x € 35,-) + (9 x € 45,-)).
10. De proceskosten gemaakt in de fase waarin de redelijke termijn van berechting is overschreden komen voor vergoeding in aanmerking (vgl. ov. 26 van voormeld arrest van het hof van 28 juli 2023). Aan het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter dienen in totaal twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 837,-.
11. Het voorgaande leidt tot onderstaande beslissing.

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond;
wijzigt de inleidende beschikking in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt gewijzigd in
€ 180,-;
bepaalt dat als de betrokkene op grond van artikel 11 van de Wahv teveel zekerheid heeft gesteld, het meerdere door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 837,-;
bepaalt dat de officier van justitie een dwangsom heeft verbeurd van € 1.217,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.