In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2014, 2015 en 2016. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, die zijn gebaseerd op een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank heeft de aanslagen voor het jaar 2016 gegrond verklaard, maar voor de andere jaren ongegrond. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de inspecteur voortijdig uitspraak heeft gedaan op zijn bezwaren en dat het pand aan de [adres] O.Z. 41 ten onrechte is meegenomen in de berekening van zijn inkomen uit sparen en beleggen. Hij stelt dat de waarde van dit pand negatief is en dat de heffing in Box 3 een individuele en buitensporige last vormt. De inspecteur betwist deze stellingen en stelt dat de aanslagen terecht zijn vastgesteld. Het hof oordeelt dat de inspecteur niet verplicht was om te wachten op de uitspraak van de Hoge Raad in eerdere procedures van belanghebbende en dat de WOZ-waarden van de onroerende zaken correct zijn vastgesteld. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.