ECLI:NL:GHARL:2023:1283

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.296.339
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke opheffing van geheimhouding op kredietdossier in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 14 februari 2023 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep van de maatschap Melkveebedrijf tegen de Coöperatieve Rabobank U.A. De maatschap, die hoger beroep heeft ingesteld, verzocht om inzage in het kredietdossier van Rabobank, waarbij zij een gedeeltelijke opheffing van de geheimhouding vroegen op grond van artikel 28 lid 2 Rv. Dit verzoek volgde op eerdere tussenarresten waarin Rabobank was veroordeeld tot het verstrekken van informatie over de criteria voor de goedkeuring van de financiering in 2014. Rabobank had bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van dit verzoek, onder andere omdat de informatie concurrentiegevoelig zou zijn en niet als 'gegevens uit een procedure' zou kwalificeren volgens artikel 28 Rv.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen overwogen en besloten dat het verzoek van de maatschap tot gedeeltelijke opheffing van de geheimhouding kan worden toegewezen, onder bepaalde voorwaarden. Het hof oordeelde dat de betrokken informatie wel degelijk relevant is voor de procedure en dat de maatschap een partijdeskundige mag inschakelen om de complexe financiële informatie te analyseren. De voorwaarden voor de aanwijzing van deze deskundige zijn vastgesteld, waaronder de verplichting tot geheimhouding en het verstrekken van informatie over de deskundige aan Rabobank. Het hof heeft de hoofdzaak voortgezet met een mondelinge behandeling die gepland staat op 14 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.296.339
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht: 494537
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van

1.de maatschap naar Nederlands recht

Melkveebedrijf [appellante1] ,
die is gevestigd in [plaats1] ,

2. [appellant2] ,

3. [appellante3] ,

4. [appellant4] ,

die allen wonen in [plaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen: [de maatschap] c.s.
advocaat: mr. O.R. van Hardenbroek
tegen
Coöperatieve Rabobank U.A.,
die is gevestigd in Amsterdam,
die bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: Rabobank
advocaat: mr. K.M. Kole

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Het hof neemt de inhoud van de tussenarresten van 29 maart 2022 en van 2 augustus 2022 hier over.
1.2.
Het hof heeft in het tussenarrest van 29 maart 2022 op grond van een daartoe strekkende vordering van [de maatschap] c.s.:
- Rabobank veroordeeld tot afgifte van informatie waaruit volgt op basis van welke criteria zij de financiering in 2014 heeft beoordeeld en goedgekeurd, alsmede de documenten en berekeningen die daarop betrekking hebben; en
- daarbij bepaald dat afgifte door Rabobank van deze bescheiden beperkt wordt tot [de maatschap] c.s. en hun advocaat en niet verstrekt dient te worden aan derden (waaronder dhr. [naam1] – hierna: [naam1] - valt).
1.3.
[de maatschap] c.s. hebben bij brief van 27 oktober 2022 het hof gevraagd om te bevestigen dat [de maatschap] c.s. een (gerechtelijk) deskundige - niet zijnde [naam1] - mogen inschakelen om de gegevens uit het kredietdossier van Rabobank te laten beoordelen en om - door diezelfde deskundige - een rapportage te laten opstellen die in het geding kan worden gebracht.
1.4.
Rabobank heeft bij brief van 28 oktober 2022 op een aantal gronden bezwaar gemaakt tegen toewijzing van dit verzoek. Partijen hebben vervolgens op verzoek van het hof op 7 december 2022 het hof nader geïnformeerd. Daarbij hebben [de maatschap] c.s. hun verzoek herhaald en nader onderbouwd en heeft Rabobank haar bezwaren gehandhaafd en nader toegelicht. Het hof heeft voor zijn beoordeling van het verzoek de advocaat van [de maatschap] c.s. verzocht om de naam van de door [de maatschap] c.s. gewenste deskundige mee te delen. Bij brief van 15 december 2022 hebben [de maatschap] c.s. de naam van deze partijdeskundige doorgegeven. Rabobank heeft daarop bij brief van 22 december 2022 aanvullende bezwaren geuit tegen het verzoek van [de maatschap] .
1.5.
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing van het verzoek

2.1.
Het hof wijst het verzoek van [de maatschap] c.s. onder de hierna te noemen voorwaarden toe en zet hierna uiteen waarom het tot deze toewijzing overgaat.
Beperkte kennisneming
2.2.
Het hof heeft in het tussenarrest van 29 maart 2022 een beperking opgenomen wat betreft kennisneming door [de maatschap] c.s. van de door Rabobank af te geven informatie, zoals hiervoor in 1.2. weergegeven. Het hof heeft deze beperking opgenomen om tegemoet te komen aan het bezwaar van Rabobank dat haar interne financieringsoverwegingen concurrentiegevoelig zijn en dat externe kennis en wetenschap van haar financieringsbeleid mededingingsbeperkend kunnen werken. Die beslissing van het hof behelst toewijzing van de vordering gebaseerd op artikel 843a Rv gepaard gaande met een mededelingsverbod op de voet van artikel 28 lid 1 onder b Rv.
2.3.
[de maatschap] c.s. hebben ter onderbouwing van hun verzoek tot gedeeltelijke opheffing van deze beperking aangevoerd dat het - kennelijk inmiddels door Rabobank aan hen ter beschikking gestelde - kredietdossier complexe financiële informatie bevat die enkel door een ter zake deskundige derde kan worden geanalyseerd en gewaardeerd, waartoe [de maatschap] c.s. en hun advocaat niet in staat zijn. [de maatschap] c.s. hebben daarbij ook aangevoerd dat de onderhavige procedure de laatste (en enige) feitelijke instantie is waar een inhoudelijke beoordeling van het kredietdossier kan plaatsvinden, aangezien daarvoor in eerste aanleg geen gelegenheid is geweest.
2.4.
Rabobank heeft onder meer aangevoerd dat artikel 28 Rv geen grond voor toewijzing van het verzoek van [de maatschap] c.s. kan vormen, omdat de betrokken informatie geen “gegevens uit een procedure” vormen zoals in die wetsbepaling is omschreven. Daarnaast heeft Rabobank aangevoerd dat er geen reden is voor toepassing van artikel 31 Rv (waar [de maatschap] c.s. in hun eerste brief naar verwijzen), omdat geen sprake is van een “kennelijke fout” als in die wetsbepaling is omschreven. Rabobank heeft ook aangevoerd dat het bij de door haar te verstrekken informatie gaat om concurrentiegevoelige gegevens en dat daarom de beperking die is opgenomen in het tussenarrest van 29 maart 2022 strikt gehandhaafd moet worden. Daarnaast voert Rabobank aan dat [de maatschap] c.s. geen belang hebben bij hun verzoek, omdat volgens haar de verstrekte bescheiden geen steun bieden voor de stellingen van [de maatschap] c.s. in de onderhavige procedure.
2.5.
Het hof beschouwt het verzoek van [de maatschap] c.s., mede gezien het partijdebat daarover in bovengenoemde correspondentie, als een verzoek op grond van artikel 28 lid 2 Rv, strekkende tot gedeeltelijke opheffing van de beperking die is opgenomen in het tussenarrest van 29 maart 2022. De bezwaren van Rabobank gebaseerd op toepassing van 31 Rv kunnen daarom buiten beschouwing blijven.
2.6.
De inhoudelijke bezwaren van Rabobank tegen het huidige verzoek van [de maatschap] c.s. komen neer op het inroepen van bescherming van de betrokken informatie als bedrijfsgeheimen. Aan dit belang van Rabobank kan tegemoet gekomen worden door in het kader van dit verzoek te bepalen dat kennisneming van de betrokken informatie is voorbehouden aan de betreffende partijdeskundige met de bepaling dat het hem op grond van artikel 28 lid 1 Rv verboden is om over de betrokken informatie mededelingen aan derden te doen. Het standpunt van Rabobank dat art. 28 Rv niet van toepassing zou zijn omdat de betrokken informatie (nog) geen deel uitmaakt van de processtukken in de onderhavige procedure volgt het hof niet. Het verzoek betreft gegevens die Rabobank in het kader van de onderhavige procedure op rechterlijk bevel aan [de maatschap] c.s. heeft verschaft. Bovendien gaat het hof er, gezien de aankondiging daarvan door [de maatschap] c.s. in de hiervoor omschreven correspondentie, vanuit dat [de maatschap] c.s. de betrokken gegevens en een mogelijk daarop te baseren rapportage van hun partijdeskundige in de onderhavige procedure zullen inbrengen.
2.7.
Het hof ziet daarom, met afweging van de hiervoor omschreven belangen van partijen, reden om het verbod om de door Rabobank verschafte informatie niet aan derden te verstrekken gedeeltelijk op te heffen.
Persoon partijdeskundige
2.8.
[de maatschap] c.s. hebben het hof en Rabobank geïnformeerd over een partijdeskundige door wie zij de gegevens uit het kredietdossier van Rabobank willen laten beoordelen en door wie zij een rapportage willen laten opstellen. [de maatschap] c.s. hebben het hof en Rabobank de naam, contactgegevens en een ‘verkort curriculum vitae’ van deze persoon verschaft. Rabobank heeft op een aantal gronden bezwaar gemaakt tegen aanwijzing door [de maatschap] c.s. van deze persoon als partijdeskundige aan wie deze gegevens worden verstrekt. De bezwaren van Rabobank betreffen zowel het feit dat de betrokken persoon niet goed te identificeren is - gezien inconsistenties tussen de opgave door [de maatschap] c.s. enerzijds en openbare gegevens anderzijds - als de kwalificaties van deze persoon.
2.9.
Rabobank heeft een gerechtvaardigd belang bij eenduidige vaststelling van de identiteit van de door [de maatschap] c.s. voorgedragen persoon. Dit is ten eerste het geval omdat deze persoon met name tegenover Rabobank aan geheimhouding van de betrokken informatie zal zijn gebonden en ten tweede omdat Rabobank moet kunnen vaststellen of al dan niet sprake is van concrete, objectieve en voldoende zwaarwegende bezwaren tegen aanwijzing van deze persoon door [de maatschap] c.s. Het hof merkt daarbij op voorhand op dat het (al dan niet ontbrekende) kwalificaties, expertise en lidmaatschap van een beroepsorganisatie van deze persoon niet als een zodanig bezwaar beschouwt, omdat het aan [de maatschap] c.s. is om te bepalen in wie zij voldoende vertrouwen stellen wat betreft deskundigheid.
2.10.
Het hof ziet daarom, met afweging van de hiervoor omschreven belangen van partijen, reden om aan de aanwijzing door [de maatschap] c.s. van een partijdeskundige voorwaarden te verbinden als hierna uiteen gezet.
2.11.
Het hof gaat er, zoals hiervoor overwogen, vanuit dat [de maatschap] c.s. de stukken die zij van Rabobank hebben ontvangen tijdig voor de reeds geplande mondelinge behandeling op 14 maart 2023 in het geding zullen brengen. Het hof geeft [de maatschap] c.s. daarnaast in overweging de door hen in te schakelen partijdeskundige mee te nemen naar de mondelinge behandeling en geeft Rabobank in overweging om desgewenst evenzeer een partijdeskundige naar de mondelinge behandeling mee te nemen, zodat deze partijdeskundigen - als het hof daar dan reden toe ziet - kunnen worden gehoord.

3.De beslissing op het verzoek

Het hof beslist op het verzoek van [de maatschap] c.s.:
3.1.
tot gedeeltelijke opheffing van het verbod wat betreft het verstrekken van bescheiden aan derden als opgenomen in onderdeel 4.3. van het tussenarrest van 29 maart 2022, in die zin dat [de maatschap] c.s. de betrokken bescheiden mogen verstrekken aan een door hen aan te wijzen partijdeskundige, onder de volgende voorwaarden:
[de maatschap] c.s. zullen Rabobank uiterlijk dinsdag 21 februari 2023 schriftelijk de gegevens van deze partijdeskundige verschaffen, waaruit eenduidig de persoon van de deskundige volgt met een overzicht van zijn eerdere en huidige betrekkingen en functies, met verstrekking van een afschrift daarvan aan het hof;
Rabobank zal uiterlijk binnen vijf dagen na ontvangst van de onder a genoemde informatie [de maatschap] c.s. schriftelijk informeren of al dan niet sprake is van concrete, objectieve en voldoende zwaarwegende bezwaren tegen aanwijzing van deze persoon door [de maatschap] c.s. als partijdeskundige, met verstrekking van een afschrift daarvan aan het hof;
[de maatschap] c.s. zullen niet eerder dan na ontvangst van het bericht van Rabobank dat geen zwaarwegende bezwaren bestaan tegen de persoon van de partijdeskundige de betrokken informatie aan deze partijdeskundige verstrekken;
[de maatschap] c.s. dragen er zorg voor dat de aan te wijzen partijdeskundige zich schriftelijk verbindt tot geheimhouding van alle bescheiden van Rabobank die hij van [de maatschap] c.s. ontvangt en tot de verplichting dat hij deze informatie uitsluitend zal gebruiken voor het beoordelen van deze gegevens ten behoeve van [de maatschap] c.s. en het adviseren van [de maatschap] c.s. in het kader van de onderhavige procedure;
de door [de maatschap] c.s. aan te wijzen partijdeskundige dient voorafgaand aan het verkrijgen van deze bescheiden deze geheimhouding en deze gebruiksbeperking onverkort en onvoorwaardelijk schriftelijk ten behoeve van Rabobank te bevestigen;
in de hoofdzaak in hoger beroep:
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet met de mondelinge behandeling die al is bepaald op 14 maart 2023;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, R.W.E. van Leuken en P.J. van der Korst en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.