ECLI:NL:GHARL:2023:2267

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
21-002493-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wegmaken van het lijk met bijkomende feiten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die is veroordeeld voor doodslag op [persoon 1] en het wegmaken van haar lichaam. De verdachte heeft [persoon 1] in de periode van 11 tot 13 september 2018 om het leven gebracht door zodanig geweld op haar hals en borstkas uit te oefenen dat zij is overleden. Na de dood heeft de verdachte het lichaam van [persoon 1] verborgen en weggevoerd, met het oogmerk om het feit en de oorzaak van haar overlijden te verhullen. Het hof heeft vastgesteld dat de dood van [persoon 1] een niet-natuurlijke dood is geweest, veroorzaakt door samendrukkend en stomp-botsend geweld. De verdachte heeft aanvankelijk zijn betrokkenheid ontkend, maar heeft later een alternatieve verklaring gegeven waarin hij stelt dat [persoon 1] tijdens bondageseks is overleden. Het hof heeft deze verklaring niet geloofwaardig geacht, gezien de forensische bewijzen en de inconsistenties in de verklaringen van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, en is ter beschikking gesteld met verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, de nabestaanden van [persoon 1].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002493-20
Uitspraak d.d.: 16 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-706528-18 en 16-244083-16, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
thans verblijvende in PI Nieuwegein.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 mei 2022, 20 februari 2023 en 2 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
- het niet-ontvankelijk verklaren van verdachte in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 6 tenlastegelegde;
- de vernietiging van het vonnis van de eerste rechter;
- de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair, 2, 3, 5, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde;
- de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 16-244083-16 tenlastegelegde;
- veroordeling tot een gevangenisstraf van veertien jaren, met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
- toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 3.965,12, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 2.477,12 te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- het niet-ontvankelijk verklaren van de benadeelde partij [benadeelde 3] in haar vordering tot schadevergoeding.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P.W. Nijboer, alsook hetgeen door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , bijgestaan door [advocaat] , advocate te Amsterdam, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid in hoger beroep
Verdachte is door de rechtbank Midden-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 6 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is daardoor ook gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het vonnis waarvan beroep
Verdachte is bij vonnis van de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 6 is tenlastegelegd. Ook is verdachte vrijgesproken van in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair tenlastegelegde voorbedachte rade. Verdachte is ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder
1 primair, 2, 3, 5 primair, 7, 8, 9 en 10 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 16-244083-16 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (deels) toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en is de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover in hoger beroep aan de orde - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-706528-18:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2018 tot en met 20 september 2018 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [persoon 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door de keel/hals van die [persoon 1] (met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt te houden, althans door op enige manier de ademhalingsbeweging en/of ademweg te belemmeren en/of een of meer (andere) vormen van geweld op/tegen het lichaam van die [persoon 1] uit te oefenen;
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2018 tot en met 20 september 2018 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] , althans in Nederland, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- ( wurg)seks heeft gehad met [persoon 1] en/of
- ( daarbij) de keel/hals van die [persoon 1] (met een voorwerp) dicht heeft gedrukt en/of geknepen en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt heeft gehouden en/of
- een touw om de keel/hals van die [persoon 1] heeft gebonden,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [persoon 1] is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 september 2018 tot en met 20 september 2018 te [pleegplaats 3] en/of te [pleegplaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, het lijk van [persoon 1] heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [persoon 1] te verhelen, immers heeft hij, verdachte en/of haar mededaders
- de handen en benen van die [persoon 1] vastgebonden met tie-wraps en/of
- de hals/nek, althans het bovenlichaam van die [persoon 1] met een of meer tiewraps verbonden aan de benen en/of
- het lijk van die [persoon 1] in een plastic zwembad, althans een zeil gewikkeld en/of
- het lijk van die [persoon 1] met een touw en/of kabels en/of plastic zakken omwikkeld en/of - het lijk van die [persoon 1] met een auto vervoerd en/of
- het lijk van die [persoon 1] verborgen en/of weggemaakt in het [kanaal] of de [vaart] , althans in het water;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2018 tot en met 23 oktober 2018 te [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 1] [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen (zakelijk weergegeven) dat hij die [benadeelde 3] dood zal maken, dat hij de keel van die [benadeelde 3] zal doorsnijden, dat hij die [benadeelde 3] van de fiets zal rijden, dat hij de woning van die [benadeelde 3] in de brand zal steken en/of dat hij de kinderen van die [benadeelde 3] iets aan zal doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.
primair
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2018 tot en met 3 oktober 2018 te [pleegplaats 4] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een pand (gelegen aan het [adres 1] ) een laptop en/of een beeldscherm, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [vereniging 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2018 tot en met 4 oktober 2018 te [pleegplaats 4] en/of [pleegplaats 1] , althans in Nederland een laptop heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
7.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 december 2017 tot en met 22 februari 2018 te [pleegplaats 1] , [persoon 2] heeft mishandeld door te slaan/stompen tegen het hoofd van die [persoon 2] en/of een zogenoemde kopstoot tegen het hoofd van die [persoon 2] te geven en/of de pols vast te pakken en/of (daarbij) een draaiende beweging te maken en/of die [persoon 2] op de bank te duwen en/of op die [persoon 2] te zitten en/of (vervolgens) het haar van die [persoon 2] vast te pakken en/of aan het haar van die [persoon 2] te trekken en/of (met twee handen) de keel/hals van die [persoon 2] vast te pakken en/of vast te houden en/of (dicht) te duwen en/of de arm om de nek/hals/keel van die [persoon 2] te doen en/of drukken;
8.
hij op of omstreeks 22 februari 2018 te [pleegplaats 1] , opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en/of een jas en/of een koptelefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [persoon 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
9.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 februari 2018 tot en met 28 februari 2018 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 5] , althans in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [persoon 2] (telkens) dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
10.
hij op of omstreeks 4 oktober 2018 te [pleegplaats 1] een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 16-244083-16 (gevoegd):
hij op of omstreeks 10 september 2016 te [pleegplaats 1] , gemeente [gemeente] een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (van het merk Walther, model GSP, kaliber .22LR met het wapennummer E928) en/of een gas-/alarmpistool (van het merk Röhm, model RG88, kaliber 9 mm P.A. Knall met het wapennummer 0714134), en/of munitie van categorie III, te weten zes scherpe patronen (van het merk MRP, kaliber .22LR), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs van de feiten 1 (primair) en 2
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde doodslag op [persoon 1] (hierna ook: [persoon 1] ) en het wegmaken van het stoffelijk overschot. De advocaat-generaal acht de door verdachte in hoger beroep afgelegde verklaring deels bruikbaar voor het bewijs. Dit heeft te maken met het moment waarop verdachte deze verklaring heeft afgelegd, maar ook met de inhoud van die verklaring. Op grond van het dossier en de verklaringen van verdachte stelt de advocaat-generaal vast dat [persoon 1] is overleden tijdens bondageseks met verdachte als gevolg van het aantrekken van het touw met lussteek om haar nek. Verdachte was op de hoogte van de risico’s die kleven aan bondageseks en de invloed van zijn bewegingen op de touwspanning. Doordat hij niets met die wetenschap heeft gedaan, heeft verdachte de aanmerkelijke risico’s bewust aanvaard en kan voorwaardelijk opzet op de dood van [persoon 1] worden bewezen.
Ten aanzien van het wegmaken van het stoffelijk overschot, zoals tenlastegelegd onder 2, heeft de advocaat-generaal ambtshalve geen opmerkingen. Dit feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde feit. De verdediging neemt de laatste in hoger beroep afgelegde verklaring van verdachte als uitgangspunt. De verdediging meent dat het laatste door verdachte geschetste scenario – samengevat – dat het slachtoffer ten tijde van de met verdachte bedreven bondageseks is overleden een bewezenverklaring van doodslag dan wel dood door schuld in de weg staat.
Het onder 2 tenlastegelegde feit wordt in hoger beroep door verdachte erkend en tegen een bewezenverklaring is geen verweer meer gevoerd.
Inleiding [1]
Op 20 september 2018 is het levenloze lichaam van [persoon 1] aangetroffen in de [vaart] , een zijtak van het [kanaal] .
Tegenover de politie, de rechtbank en aanvankelijk ook bij het hof heeft verdachte zijn betrokkenheid bij de dood van [persoon 1] en het wegmaken van haar lichaam ontkend. Dit veranderde toen het hof op 20 april 2022 een handgeschreven verklaring van verdachte ontving, waarin hij stelde – kort samengevat – dat [persoon 1] tijdens de (bondage)seks met hem is overleden, dat hij heeft geprobeerd haar te reanimeren en dat hij haar levenloze lichaam, gewikkeld in een opblaaszwembad, in de [vaart] heeft laten glijden. Hij heeft – naar eigen zeggen – geen schuld aan haar dood.
De kernvraag in hoger beroep is dan ook of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het al dan niet opzettelijk doden van [persoon 1] .
Het hof zal hieronder uiteenzetten op grond waarvan het wettig én overtuigend bewezen acht dat verdachte het hem onder 1 primair tenlastegelegde, te weten: doodslag op [persoon 1] , heeft gepleegd. Het onder 2 tenlastegelegde wegmaken van haar lichaam wordt uiteindelijk door verdachte erkend.
De overwegingen van het hof die tot dit oordeel leiden zijn als volgt opgezet:

1.Feitelijke vaststellingen gebeurtenissen en onderzoek

1.1
Aantreffen [persoon 1]
1.2
Onderzoek naar oorzaak overlijden
1.3
Overige bevindingen
1.4
Tussenconclusie

2.De verklaringen van verdachte

2.1
Verklaringen van verdachte en verloop onderzoek bij politie en rechtbank
2.2
Verklaringen van verdachte en verloop onderzoek in hoger beroep
2.3
Beoordeling (alternatief) scenario
2.4
Tussenconclusie

3.Strafbare betrokkenheid verdachte

3.1
Opzet op de dood
3.2
Voorbedachten rade en medeplegen

4.Conclusie

1.Feitelijke vaststellingen gebeurtenissen en onderzoek

1.1
Aantreffen [persoon 1]
Uit de verklaring van getuige [naam 1] [2] volgt dat hij op 13 september 2018 rond het middaguur samen met vrienden aan het varen was toen zij in het water een pakket zagen drijven ter hoogte van de woonboten, aan de [kant] (het hof begrijpt: in de [vaart] ). Het lukte hen niet om het pakket op te pikken, omdat het heel zwaar was. Het pakket betrof een zwembad omwikkeld met een telefoonkabel, touw en snoer. Getuige heeft het pakket meegesleept richting het [kanaal] en daar achtergelaten, vastgebonden aan een paal.
Een week later, op 20 september 2018, is het pakket na een melding door de brandweer uit het water getild. Uit het relaas van verbalisant [naam 2] [3] volgt hij 20 september 2018 de melding kreeg te gaan naar de [vaart] 3 in [pleegplaats 3] . Ter plaatse zag hij midden in de vaart een pakket drijven. De brandweer tilde het pakket uit het water. Het pakket werd op het terras van een woonark neergelegd. De brandweermannen openden het pakket door de touwen door te snijden en vervolgens het pakket uit te rollen. Na ongeveer drie keer rollen zag verbalisant [naam 2] een rug van een menselijk lichaam. Hij heeft vervolgens 'de situatie bevroren'.
De politie heeft ter plaatse nader onderzoek gedaan, waarbij verschillende sporen werden veiliggesteld. Uit het proces-verbaal sporenonderzoek [4] opgemaakt door verbalisanten [naam 3] en [naam 4] volgt, zakelijk weergegeven:
Nadat medewerkers van de brandweer het pakket uit het water hadden gehaald en op de kant
hadden gelegd, bleek het pakket van plastic te zijn. Wij zagen dat het een opblaaszwembad betrof. Het pakket was omwikkeld met verschillende touwen, UTP kabels en kabelbinders. Politieambtenaren haalden vervolgens de touwen en bekabeling van het pakket. Door ons werd het gefixeerde pakket touwen en kabels veilig gesteld en gewaarmerkt onder SIN AAJU4062NL. Nadat wij het pakket aan een zijde openden, zagen wij een gekneveld lichaam. Het stoffelijk overschot (lichaam) werd door ons gewaarmerkt met SIN AAKQ9306NL.
Verbalisant [naam 5] heeft in een proces-verbaal van bevindingen [5] het volgende geverbaliseerd,
zakelijk weergegeven:
Op 20 september 2018 werd het levenloze lichaam aangetroffen van een onbekende vrouw in
het water van de [vaart] te [pleegplaats 3] . Op 20 september 2018 werd een lijkschouw verricht op het lichaam van de onbekende vrouw. Tijdens deze schouw werden sporen veiliggesteld, waaronder de opperhuid van de vingers van het slachtoffer. Op 21 september 2018 werd een dactyloscopisch signalement opgesteld. Het signalement werd opgeslagen onder SIN-nummer AAKQ9306NL (verbeterd gelezen als: AAGH690INL).
Uit het proces-verbaal individualisatie dactyloscopisch spoor [6] (SIN AAGH6901NL) volgt dat een vergelijkend onderzoek met het dactyloscopisch spoor heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon onder de volgende personalia: [persoon 1] .
1.2.
Onderzoek naar oorzaak overlijden
Uit het onderzoek naar het overlijden van [persoon 1] is het volgende gebleken.
Verbalisanten [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] hebben in een proces-verbaal van onderzoek en lijkschouw [7] het volgende geverbaliseerd, zakelijk weergegeven:
Kleding
Wij zagen dat het lichaam was gekleed in een vest met daaronder een jurk en enkelsokken. Wij troffen geen BH, onderbroek en schoenen aan.
Kneveling
Wij zagen dat het lichaam in een foetushouding lag. Wij zagen dat beide armen bij de ellebogen waren omwikkeld met een tweetal touwen. Wij zagen dat deze touwen over de kleding van het lichaam liepen. Wij zagen dat de touwen door middel van knopen bij elkaar gebonden waren op de rug van het lichaam. Wij zagen dat beide touwen doorliepen tot in de nek en hals van het lichaam. Wij zagen dat een van de touwen een knoop met een lus had waar het touw doorheen liep wat een zogenaamde schuifknoop maakte. Wij zagen dat de enkels bij elkaar waren gebonden met zwartkleurige kabelbinders. Wij zagen dat de bovenbenen bij elkaar waren gebonden met meerdere kabelbinders. Wij zagen om de nek van het lichaam meerdere kabelbinders. Wij zagen dat de kabelbinders om de bovenbenen en de nek bij elkaar gebracht waren middels een enkele kabelbinder. Wij zagen dat deze kneveling de foetushouding van het lichaam veroorzaakte. Wij zagen om het gezicht een plastic tas van het merk [supermarkt]
Touw
Rondom de hals en rondom de armen zaten touwen, waarbij zichtbaar was dat deze touwen een verschillende structuur hadden. Het betrof een geelkleurig touw met verspreid over het touw roze en groene vlakjes (verder genoemd geel touw). Het andere touw betrof een witkleurig touw met verspreid blauwe vlakjes (verder genoemd wit touw).
Het gele touw zat om de hals van het slachtoffer. In het touw was aan het uiteinde een lus gemaakt met een knoop. Deze lus was strak aangebracht rondom de hals, waarbij de knoop rechts aan de voorzijde van de hals zat en de lus naar de linkerzijde. Het touw was door de lus gehaald en liep van achter de hals naar voren. Hier zat het touw zeer strak over de kleding op de linkerschouder en ging naar de achterzijde naar het touw dat om de armen net boven de ellebogen was gebonden. Hier zat aan het uiteinde van het gele touw ook weer een lus,
dat was vastgemaakt aan het witte touw.(AAJQ6361NL).
Rondom de armen, net boven de ellebogen zat het witte touw. De armen waren aan de achterzijde strak bijeengebonden, waarbij het niet anders kan dan dat het lichaam van de vrouw bij het aanbrengen van het touw naar achteren had moeten hellen. [8]
Lijkschouw
Op 21 september 2018 werd het stoffelijk overschot overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) voor het verrichten van een gerechtelijke sectie en overgedragen aan patholoog dr. [naam 7] .
Uit het schouwverslag [9] van 21 september 2018 opgemaakt door [naam 8] , forensisch arts GGD Gooi & Vechtstreek volgt, onder meer, dat vanaf het touw rondom de armen er een touw over de linkerschouder naar de hals loopt, waarbij deze in eerste instantie door een lus om de hals gaat en dan nogmaals om de hals is gedraaid en vervolgens naar de achterzijde gaat.
Arts en patholoog bij het NFI, dr. [naam 7] , verklaart in het door hem opgemaakte herzien rapport ‘Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood' van 28 november 2018 [10] , zakelijk weergegeven, het volgende:
4. In de hals was er een circulaire insnoering (C) van de huid, zichtbaar als een bandvormige uitsparing in de postmortale huidverkleuring. De insnoering was het meest uitgesproken aan de rugzijde. (..)
5. Er was een breuk van het bovenste hoorntje van het strottenhoofd links (in het voorlopige sectierapport stond per abuis rechts vermeld). Macroscopisch was er geen omgevende roodheid. Lichtmicroscopisch onderzoek van deze breuk was, gezien de postmortale veranderingen en bewerkingsartefacten, niet bijdragend. Er waren macroscopisch en lichtmicroscopisch geen breuken van het tongbeen. Er waren voor zover te beoordelen geen bloeduitstortingen in de hals en geen stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden.
6. Er waren voor-zijwaartse ribbreuken van de 3e t/m de 10e rib rechts en de 2e t/m de 7e links. Er was een dwarse breuk van het borstbeen. Deze breuken waren met omgevende rode verkleuring, waarschijnlijk op basis van bloeduitstorting. (..)
7. Op de bovenarmen, bovenbenen en onderbenen waren er bandvormige insnoeringen van de huid, bij insnijden zonder omgevende bloeduitstorting.
8. Rondom de basis en het eerste kootje van de linkerringvinger was er rode huidverkleuring door onderhuidse bloeduitstorting (G). Op de rechterheup was er rode huidverkleuring door onderhuidse bloeduitstorting in een gebied van ca. 23x10cm (H). In de oppervlakkige spieren van de rug links was er bloeduitstorting.
Er waren tekenen van gevorderde postmortale veranderingen. Deze postmortale veranderingen passen, uitgaande van het feit dat het lichaam na het overlijden onafgebroken in de buitenlucht is geweest, bij een postmortale periode van ten minste ongeveer meerdere dagen bij de recente weersomstandigheden. De postmortale veranderingen hebben het onderzoek, onder andere de beoordeling van letsels, ernstig beperkt. Daarnaast bemoeilijkten de gevorderde postmortale veranderingen de aan- en afwezigheid van bloeduitstorting(en) en de interpretatie daarvan.
Ten aanzien van een mogelijke doodsoorzaak wordt het volgende opgemerkt:
1. Er was een bandvormige insnoering in de hals (sub 4), door de inwerking van uitwendig mechanisch omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals, zoals het ombinden met een structuur (zoals een touw of tie-wrap). Daarnaast was er een breuk van het bovenste hoorntje van het strottenhoofd rechts (sub 5), hetgeen door omsnoerend/samendrukkend geweld op de hals (al dan niet met een structuur), stomp botsend geweld op de hals, of een combinatie van beide kan zijn ontstaan. De bevindingen sub 4 en 5 gingen niet gepaard met (overtuigende) kenmerken van vitaliteit (bloeduitstorting), maar door de gevorderde postmortale verandering is het mogelijk dat tekenen van bloeduitstorting niet (meer) goed zichtbaar waren. Letseldateringonderzoek van de huid en lichtmicroscopisch onderzoek van de breuk was niet bijdragend. Hierdoor kan uiteindelijk niet worden gesteld of de insnoering en/of de breuk van het strottenhoofd vóór of na het overlijden is/zijn ontstaan. Indien er bij leven sprake is geweest van samendrukkend en/of stomp botsend geweld op de hals kan dit hebben geleid tot belemmering van de bloedvoorziening van de hersenen en/of hartritmestoornissen ('reflex cardiac arrithmia'), al dan niet met de dood tot gevolg.
2. Er waren beiderzijds ribbreuken en er was een dwarse breuk van het borstbeen (sub 6). Deze breuken zijn ontstaan door de inwerking van samendrukkend geweld op de romp, hevig uitwendig mechanisch stomp botsend geweld (hard stoten, hard geslagen worden of hard vallen), of een combinatie van beide. Een deel van de breuken ging gepaard met omgevende donkerrode verkleuring, waarschijnlijk op basis van bloeduitstorting. Dit was echter door de gevorderde postmortale veranderingen niet zeker. Indien deze breuken bij leven zijn ontstaan kunnen zij hebben geleid tot longfunctie- en ademhalingsstoornissen, met eventueel algehele orgaanschade door zuurstoftekort en het overlijden tot gevolg.
3. Volgens verkregen informatie was het lichaam ingepakt in een plastic structuur ('opblaaszwembad') en zou er een zak om het hoofd zijn geweest. Het lichaam zou daarnaast in het water zijn aangetroffen. Op basis van deze informatie is het mogelijk dat belemmering van de ademhalingsbewegingen/bewegingsvrijheid, belemmering van de ademweg en verdrinking (ieder op zich of in combinatie) een rol hebben gespeeld bij het overlijden. Of, en zo ja, in welke mate hiervan sprake kan zijn geweest is vooralsnog niet vast te stellen; hiervoor is meer gedetailleerde informatie nodig, onder andere over de wijze van aantreffen van het lichaam. Wel kan gesteld worden dat de insnoeringen in de huid aan de bovenarmen en benen (sub 7) volgens de verbalisant overeenkomen met de locatie van de touwen/tie-wraps die op het lichaam aanwezig waren bij aantreffen. Deze insnoeringen gingen (voor zover te beoordelen bij de postmortale veranderingen) niet gepaard met bloeduitstortingen zijn derhalve waarschijnlijk na het overlijden ontstaan.
4. Er waren voor zover te beoordelen geen ziekelijke afwijkingen die het overlijden kunnen verklaren, of die hiervoor van betekenis kunnen zijn geweest.
5. Een combinatie van bovenstaande behoort ook tot de mogelijkheden.
De letsels sub 8 gingen voor zover te beoordelen gepaard met omgevende bloeduitstorting, en zijn dus bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, vallen of slaan/geslagen worden. Deze letsels waren alle gering en hebben geen rol van betekenis gespeeld bij het intreden van de dood.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam kan het overlijden worden verklaard door:
- samendrukkend en/of stomp botsend geweld op de hals;
- samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de borstkas;
- belemmering van de (ademhalings)beweging en/of ademweg;
- verdrinking;
ieder op zich of in combinatie.
In aanvulling hierop heeft deskundige [naam 7] (voornoemd) op vragen van de rechter-commissaris bij brief van 24 april 2019 [11] het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Vraag:
Kan er op basis van de bevindingen ten tijde van de sectie, aangevuld met de medische gegevens afkomstig van de GGD en de huisarts onder de hieronder voorgelegde hypothese- stelling in de waarschijnlijkheidstermen een uitspraak worden gedaan over welke hypothese het meest passend is bij de totale bevindingen?
1. Het overlijden heeft een natuurlijke/ziekelijke oorzaak.
2. Het overlijden is als gevolg van een oorzaak van buitenaf.
Antwoord:
Samenvattend waren er met het blote oog en lichtmicroscopisch geen aanwijzingen voor een ziekelijke afwijking waarmee het overlijden kan worden verklaard. Hoewel de postmortale veranderingen het onderzoek hebben beperkt, is hiermee het overgrote deel van de ziekelijke
doodsoorzaken uitgesloten. De niet (meer) aantoonbare ziekelijke afwijkingen die theoretisch gezien het overlijden nog zouden kunnen verklaren zijn zeer zeldzaam. Daarnaast blijken uit de verstrekte medische gegevens geen aanwijzingen voor een ziekelijke afwijking waarmee het overlijden kan worden verklaard. Voorts wordt opgemerkt dat er bij sectie meerdere letsels waren die bij leven, of waarschijnlijk bij leven zijn ontstaan. Er waren geen aanwijzingen voor een onnatuurlijk overlijden op toxicologische gronden.
Alles overziend is het mijn oordeel dat het aantreffen van het geheel aan informatie veel waarschijnlijker is onder de hypothese dat er in deze casus sprake is van een onnatuurlijk overlijden (exclusief toxicologisch overlijden), dan van een natuurlijke/ziekelijke oorzaak.
Daarnaast heeft deskundige [naam 7] ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 en 26 juni 2020 [12] onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb (ook) mijn rapport van 28 november 2018 met het oog op de voorbereiding van mijn verhoor door de rechtbank gelezen. Ik heb ook intern collegiaal overleg gehad. Dat lezen en overleg brengt mij niet tot herziening van mijn schriftelijke bevindingen en conclusies. De breuken van de ribben van het slachtoffer zijn omgeven met rode verkleuringen, waarschijnlijk op basis van bloeduitstorting. Deze rode verkleuringen zijn dusdanig erg en gelokaliseerd - rondom het gebied van de gebroken ribben - dat ik niet een heftige postmortale reactie verwacht. Een bloeduitstorting is een aanwijzing dat de letsels bij leven zijn ontstaan, nu een bloeduitstorting alleen kan ontstaan wanneer er nog bloeddruk in de bloedvaten zit. Ik neig er sterk naar te zeggen dat het 100 tot 10.000 keer waarschijnlijker is dat de rode verkleuringen bloeduitstortingen betreffen en derhalve bij leven dan wel rondom de dood van het slachtoffer zijn ontstaan dan dat dit een postmortale reactie is. Deze gradatie van de mate van waarschijnlijkheid is een extreem hoge die men niet veel ziet in de forensische pathologie. De ribbreuken zijn een mogelijke oorzaak van - dan wel kunnen hebben bijgedragen aan - het overlijden van het slachtoffer.
Verder is onderzoek gedaan door [naam 9] , apotheker-toxicoloog bij het NFI. Uit het door haar opgemaakte rapport 'Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [persoon 1] ’ van 30 oktober 2018 [13] , volgt dat in het lichaamsmateriaal van [persoon 1] benzodiazepinen zijn aangetoond. Op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [persoon 1] niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
Ook uit het verhoor van deskundige [naam 9] (voornoemd) van 26 november 2019 bij de rechter-commissaris [14] volgt dat het op grond van de bevindingen niet waarschijnlijk is dat het een toxicologische doodsoorzaak is geweest. Op grond van de toxicologische bevindingen is het heel onwaarschijnlijk dat de doodsoorzaak af te leiden is van inname diazepinen.
1.3
Overige bevindingen
Aanwezigheid in woning op 11 september 2018
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagname [15] die plaatsvond op [adres 2] [pleegplaats 1] op 4 oktober 2018, werden de data van twee telefoons uitgelezen, een Samsung S5 en een Samsung
Jl. Op de veiliggestelde data van de Samsung Jl zag verbalisant [naam 10] audiobestanden in de map “WhatsApp voice notes". Hem is bekend dat de in WhatsApp ingesproken geluidsberichten hier worden opgeslagen. Opvallend is dat de naam ‘ [persoon 1] ’ wordt genoemd terwijl [verdachte] in gesprek lijkt te zijn met een NN man over “Cobra’s”.
Weergave van het gesprek van 11 september 2018 02:02:
“ [verdachte] : Nou dan ga ik maar naar Artis toe he? Dan ga ik daar maar ff die Cobra opzoeken. Dan vreet ik die gewoon op. (onverstaanbaar) Wie weet! Hey maar hey man. kom morgen we! langs. Maare, meen dat je 's-Ochtends werkt. En ik. Kut kanker coke troep joh. kan mij het nou verrotten. Dus eh. als jij klaar bent met werken geef mij dan even een appje ja, dan kunnen we even wat bespreken he, en dan vind ik het allemaal best. Niet zo zeuren om die spullen he, zijn mijn spullen he, niet van jou. [persoon 1] . Nee ik hoef dat niet, is nu nog niet leeg?”
Gezien de berichtenwisseling heeft [verdachte] het bericht van 02:02 uur gestuurd aan NN-man. Echter in het laatste gedeelte van dit spraakbericht, lijkt het er sterk op dat [verdachte] op de achtergrond tegen [persoon 1] zegt: “Niet zo zeuren om die spullen, zijn mijn spullen he, niet van jou. [persoon 1] . Nee ik hoef dat niet, is nu nog niet leeg.”
Ter terechtzitting van de rechtbank op 25 en 26 juni 2020 heeft verdachte verklaard dat hij het zich kan herinneren dat hij in de nacht van 11 september 2018 iets tegen [persoon 1] heeft gezegd, die toen bij hem thuis was. Als het spraakbericht en in het bijzonder daaruit “Niet zo zeuren om die spullen, zijn mijn spullen he, niet van jou. [persoon 1] . Nee ik hoef dat niet, is nu nog niet leeg.” aan verdachte wordt voorgehouden, antwoordt hij: "Ja, dat zal het geweest zijn".
Dataverkeer telefoon [persoon 1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen histo’s [persoon 1] [16] opgemaakt door verbalisant [naam 11] volgt onder meer dat tijdens het onderzoek is gebleken dat [persoon 1] gebruik maakte van het telefoonnummer [X] (hierna: [X] ). Door het onderzoeksteam werden de historische verkeersgegevens opgevraagd over de periode van 1 juni 2018 tot en met 23 september 2018.
Vanaf 25 augustus 2018 straalde het toestel nagenoeg alleen maar zendmasten in [pleegplaats 1] aan, zowel overdag als ‘s nachts. Dit betroffen de zendmasten die gestationeerd zijn aan de [adres 3] en aan de [adres 4] . Ook in de nacht van 10 op 11 september 2018 wordt enkel de [adres 3] in [pleegplaats 1] aangestraald. De laatste zendmast die door het toestel werd aangestraald was op dinsdag 11 september 2018 te 11:10:59 uur. Dit betrof eveneens de zendmast aan de [adres 3] te [pleegplaats 1] .
De twee zendmasten die door het toestel van het slachtoffer werden aangestraald staan in de
nabije omgeving van de woning van verdachte. Vooral de laatste aangestraalde zendmast aan
de [adres 3] staat zeer dicht bij de woning van verdachte.
In aanvulling op dit proces-verbaal heeft verbalisant [naam 12] geverbaliseerd [17] dat uit de verkeersgegevens blijkt dat er op 11 september 2018 te 11:10:59 uur geen dataverkeer heeft plaatsgevonden vanuit het toestel [X] . Dit betekent dat het toestel is uitgegaan of dat er een
actieve handeling met het toestel heeft plaatsgevonden waarbij het dataverkeer is uitgezet.
Onderzoek naar touwen
Uit het proces-verbaal Sporenonderzoek [18] en het proces-verbaal doorzoeking plaats ter inbeslagneming [19] volgt dat in de woning verschillende touwen zijn aangetroffen en veiliggesteld. Ook zijn foto’s met daarop afgebeeld een vrouw vastgebonden met touwen in de woonkamer van verdachtes woning in [pleegplaats 1] veiliggesteld. [20]
Uit het rapport 'Beeldonderzoek aan afgebeelde touwen naar aanleiding van een lijkvinding te [pleegplaats 3] op 20 september 2018’ van 16 april 2019 [21] , opgemaakt door ir. [naam 13] , NFI-deskundige Beeldonderzoek en Biometrie, en dr. ir. [naam 14] , NFI-deskundige Vezels- en Textielonderzoek, volgt dat de bevindingen van het onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn als de touwen afgebeeld in de foto’s dezelfde touwen zijn als de touwen aangetroffen bij het slachtoffer, dan wanneer de afgebeelde touwen twee willekeurige andere touwen zijn en geen relatie hebben met de aangetroffen touwen bij het slachtoffer.
Uit het rapport 'Vergelijkend materiaalonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [persoon 1] in [pleegplaats 3] op 20 september 2018’ van 27 februari 2019 [22] , opgemaakt door [naam 14] , voornoemd, volgt dat de ontvangen touwen onderling zijn vergeleken. Daarbij zijn overeenkomsten waargenomen: touwen [AAMF7867NL, AAMF7954NL, AAMF7955NL] komen overeen met touwen aangetroffen om het pakket waarin het slachtoffer is aangetroffen.
Er zijn twee hypothesen opgesteld om deze resultaten te evalueren. In deze hypothesen worden de nu ontvangen touwen [AAMF7867NL, AAMF7954NL, AAMF7955NL] ‘referentietouw’ genoemd.
Hypothese 1: Het referentietouw en één of meerdere van de touwen aangetroffen om het pakket waarin het slachtoffer is aangetroffen hebben één geheel gevormd.
Hypothese 2: Het referentietouw is afkomstig uit andere touwen dan de touwen aangetroffen om het pakket waarin het slachtoffer is aangetroffen.
De resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer het referentietouw (AAMF7867NL) en het touw aangetroffen om het pakket waarin het slachtoffer is aangetroffen (AAJU4062NL touw 3) één geheel hebben gevormd. De resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek zijn
waarschijnlijkerwanneer het referentietouw (AAMF7955NL) en het touw aangetroffen om het pakket waarin het slachtoffer is aangetroffen (AAJU4062NL touw l) één geheel hebben gevormd.
De twee overeenkomende referentietouwen zijn onafhankelijk van elkaar. Dat houdt in dat de bewijswaarden elkaar versterken. Deskundige [naam 14] acht de kans dat in een willekeurig huishouden twee touwen worden aangetroffen die beide overeenkomen met touwen zoals aangetroffen om het pakket zeer gering.
DNA-onderzoek
Uit het rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [persoon 1] in [pleegplaats 3] op 20 september 2018’ van 30 oktober 2018 [23] , opgemaakt door dr. [naam 15] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, volgt – samengevat – dat op het touw dat rondom de hals van [persoon 1] is aangetroffen een DNA-mengprofiel is verkregen. Het is meer dan een miljard keer waarschijnlijker dat de bemonstering DNA bevat van [persoon 1] , [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon dan dat de bemonstering DNA bevat van [persoon 1] en twee willekeurige onbekende personen.
1.4
Tussenconclusie
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [persoon 1] in de laatste weken voor haar overlijden bij verdachte in zijn woning in [pleegplaats 1] verbleef. Uit de inhoud van het spraakbericht van 11 september 2018 om 02.02 uur in de nacht in combinatie met de onderzoeksresultaten inzake de aangestraalde zendmasten, volgt dat verdachte en [persoon 1] op dat moment samen in de woning bevonden en dat [persoon 1] op dat moment nog in leven was. De telefoon van [persoon 1] is het laatst aangestraald aan de mast aan de [adres 3] te [pleegplaats 1] op 11 september 2018 om 11.10 uur. Er heeft toen geen dataverkeer plaatsgevonden. Dit betekent dat het toestel is uitgegaan of dat het dataverkeer is uitgezet. Daarna is die telefoon niet meer in het Nederlandse netwerk gezien.
Het levenloze lichaam van [persoon 1] is uiteindelijk op donderdag 20 september 2018 aangetroffen, als pakket drijvend in de [vaart] te [pleegplaats 3] , nabij de [winkelcentrum] . Onderzoek heeft uitgewezen dat het pakket (met naar het hof aanneemt daarin het lichaam van [persoon 1] ) al een week eerder op 13 september 2018 rond het middaguur, eveneens nabij de [winkelcentrum] , is gezien.
Het voorgaande tezamen genomen leidt tot de conclusie dat [persoon 1] is overleden in het tijdvak tussen 11 september 2018 te 02.02 uur, het tijdstip van voornoemd spraakbericht, en de vroege middag van 13 september 2018. Op haar lichaam zijn sporen van potentieel dodelijk letsel vastgesteld.
Uit forensisch onderzoek volgt dat de dood van [persoon 1] een niet-natuurlijk overlijden is en kan worden verklaard door onderscheiden vormen van op de hals en/of borstkas van [persoon 1] uitgeoefend geweld, de belemmering van haar (ademhalings)beweging en/of ademweg en/of verdrinking, ieder op zich of in combinatie. Nu de aan de touwen/kabelbinders te relateren insnoeringen in de huid aan bovenarmen en benen vermoedelijk niet gepaard gingen met bloeduitstorting, concludeert het hof dat deze na het overlijden zijn ontstaan. Daarmee staat buiten redelijke twijfel vast dat het dodelijk geweld en/of verwurging/verstikking is toegebracht dan wel veroorzaakt nog voordat [persoon 1] in de door die kabelbinders en touwen teweeggebrachte foetushouding is gekneveld en in het opblaaszwembad is ingepakt en te water is gelaten. Dit brengt mee dat het scenario van verdrinking verder buiten beschouwing wordt gelaten.
Uit de bevindingen van de forensisch patholoog volgt dat met betrekking tot in het lichaam van [persoon 1] vastgestelde ribbreuken het zeer waarschijnlijk is dat de breuken bij leven dan wel rondom haar overlijden zijn ontstaan, en verder dat de ribbreuken kunnen worden aangemerkt als een mogelijke oorzaak van overlijden dan wel daaraan kunnen hebben bijgedragen.
Het lichaam van [persoon 1] was gewikkeld in een opblaaszwembad met daaromheen verschillende touwen, kabels en kabelbinders. Ook haar lichaam was omwikkeld met touwen en bij elkaar gebonden met kabelbinders. Verschillende materialen die onder verdachte zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen zijn op basis van het verrichte (forensisch) onderzoek telkens op enigerlei wijze in verband te brengen met het lichaam van [persoon 1] . Ook de aangetroffen DNA-sporen leggen een rechtstreeks verband met verdachte.
Het hof is van oordeel dat op grond van het vorenstaande met de voor het bewijs nodige genoegzaamheid vast is komen te staan dat verdachte betrokken is geweest bij de dood van [persoon 1] (feit 1) en het vervolgens wegmaken van haar lichaam (feit 2). Het hof zal hieronder verder ingaan op die betrokkenheid van verdachte.

2.De verklaringen van verdachte

Na gedurende lange tijd zijn betrokkenheid bij de dood van [persoon 1] volledig te hebben ontkend, en meerdere onderzoeken te hebben verzocht om zijn onschuld aan te tonen, heeft verdachte in de loop van de procedure in hoger beroep een (alternatief) scenario geschetst. Dit alternatieve scenario voor de beschuldiging dat hij [persoon 1] opzettelijk door verwurging en/of ander geweld om het leven heeft gebracht kwam drieënhalf jaar na het eerste politieverhoor van verdachte. Voor de beoordeling van de door verdachte uiteindelijk in hoger beroep afgelegde verklaring, acht het hof het van belang het verloop van de verschillende door verdachte afgelegde verklaringen vast te stellen. Vervolgens zal het hof het door verdachte geschetste scenario inhoudelijk beoordelen.
2.1
Verklaringen van verdachte en verloop van het onderzoek bij politie en rechtbank
Verdachte is door de politie op 13 oktober en 17, 18 en 23 november 2018 verhoord. Verdachte heeft – onder meer – verklaard dat [persoon 1] in de ochtend van 11 september 2018 is vertrokken vanuit de woning van verdachte. Verdachte heeft ook verklaard dat hij met andere vrouwen aan fetisj of bondageseks heeft gedaan maar met [persoon 1] “gewone seks” had. Verdachte heeft toen telkens elke betrokkenheid bij de dood van [persoon 1] ontkend.
Op verzoek van de verdediging zijn door de rechter-commissaris verschillende getuigen en deskundigen gehoord.
Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte volhard in zijn verklaring dat hij met de dood en verdwijning van [persoon 1] niets van doen heeft gehad. Verdachte vertelde bij de rechtbank ter zitting bij de politie de kaarten te hebben gespeeld, dat meerdere scenario’s denkbaar zijn, geen mensen te verraden en ook geen namen te willen noemen. Verdachte verklaart bij de rechtbank een verklaring van 37 pagina’s te hebben opgesteld. Als er een veroordeling volgt, zegt verdachte die verklaring te gebruiken. Verdachte deelde ook toen mee dat [persoon 1] op 11 september 2018 in de ochtend de woning van verdachte heeft verlaten. Ter zitting verklaarde verdachte verder dat hij seks heeft gehad met [persoon 1] . Daarbij is geen fetisj toegepast, want hij wil iemand wel beter leren kennen voordat hij dat soort dingen doet. Ook uit respect voor [persoon 1] en omdat je niet weet wat iemand in het verleden heeft meegemaakt. Verdachte heeft dat soort vormen van seks niet met [persoon 1] gehad, anders had hij dat wel gezegd, dat was voor hem geen probleem.
2.2
Verklaringen van verdachte en verloop van het onderzoek in hoger beroep
Aanvankelijke verklaring verdachte in hoger beroep
In hoger beroep verklaart verdachte op 22 maart 2021 ten tijde van de regiezitting van het hof dat hij niets te maken heeft met de verdwijning en het later aantreffen van het levenloze lichaam van [persoon 1] . Hij heeft naar eigen zeggen bij de politie naar waarheid verklaard.
Aanvankelijk nader onderzoek in hoger beroep
Ook in hoger beroep zijn op verzoek van de verdediging tegen de achtergrond van diezelfde proceshouding onder meer met betrekking tot het aangetroffen opblaaszwembad, het verblijf van verdachte bij zijn ouders rondom het gestelde tijdstip van vertrek van [persoon 1] uit de woning en aangetroffen haren in voornoemd zwembad onderzoekshandelingen gevraagd en ten dele verricht. Na de regiezitting op 22 maart 2021 zijn door de raadsheer-commissaris deskundigen gehoord en zijn op verzoek van de verdediging getuigen gehoord, waaronder buren en de ouders van verdachte.
AVR registraties
In hoger beroep heeft verdachte verzocht om kennis te nemen van de opnamen van zijn eigen verhoren bij de politie. Tijdens de fase van hoger beroep is op de regiezitting door de advocaat-generaal de bereidheid uitgesproken ervoor zorg te dragen dat verdachte kennis kan nemen van de opnamen van zijn eigen verhoren. Het hof heeft uiteindelijk – omdat het bekijken van de opnamen in de PI op problemen bleek te stuiten – op de pro forma zitting van 22 november 2021 bevolen dat de AVR-registraties van de verhoren van verdachte uiterlijk op 30 november 2021 via een gegevensdrager ter beschikking van verdachte diende te worden gesteld.
Nieuwe regiezitting, handgeschreven nieuwe verklaring van verdachte en nader onderzoek
Op 15 december 2021 is – vanwege een advocatenwissel – de geplande inhoudelijke behandeling niet doorgegaan, maar heeft opnieuw een regiezitting plaatsgevonden. Daarop is opnieuw bepaald dat verdachte in de gelegenheid moet worden gesteld de AVR-registraties van zijn eigen verhoren af te luisteren. Op de op 12 mei 2022 geplande inhoudelijke behandeling heeft verdachte verklaard de verhoren te hebben beluisterd.
Voorafgaand aan die zitting van 12 mei 2022 ontving het hof op 20 april 2022 een door verdachte opgestelde handgeschreven verklaring van 5 pagina’s over het verdachte onder 1 en 2 tenlastegelegde. Hierop is verdachte op 25 april 2022 nader en uitgebreid verhoord door de politie. Naar aanleiding van deze verklaring is door de politie ter verificatie en falsificatie nader onderzoek verricht. Ook heeft het hof op 12 mei 2022 bepaald dat de raadsheer-commissaris naar aanleiding van de recente verklaring opnieuw onderzoek zal doen.
Nader onderzoek in hoger beroep naar aanleiding van scenario verdachte.
In hoger beroep is door de NFI-deskundigen drs. [naam 16] , arts en forensisch patholoog, ing. [naam 17] , forensisch knopendeskundige, en dr. [naam 9] , voornoemd, nader gerapporteerd.
In het door deskundige [naam 16] opgemaakte aanvullend bericht van 8 februari 2023 wordt naar aanleiding van vragen over de letsels het volgende beschreven:
In hoeverre passen de aangetroffen ribbreuken en breuk van het borstbeen bij het scenario van reanimatie zoals beschreven door de verdachte?
De aangetroffen ribbreuken en dwarse breuk van het borstbeen kunnen goed passen bij een ontstaan in het kader van borstcompressie bij de reanimatiepoging.
In hoeverre passen de aangetroffen letsels in de hals bij het aantrekken van de zogenoemde ‘strop’ als beschreven in het scenario van de verdachte?
Bij het aantrekken van dergelijke strop zal een toesnoerende krachtinwerking op de hals worden uitgeoefend. Bij dergelijke omsnoerende krachtinwerking kan inwendige letsel van de hals optreden zoals een breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen. Derhalve kunnen de aangetroffen letsels in de hals passen bij de verklaring van de verdachte.
In hoeverre kan het veroorzakende mechanisme van de letsels aangetroffen in de hals van slachtoffer, zoals beschreven door verdachte met het touw, hebben bijgedragen aan het bewustzijnsverlies / ‘Out gaan’ van het slachtoffer?
Bij het aantrekken van dergelijke strop zal een toesnoerende krachtinwerking op de hals worden uitgeoefend. Bij dergelijke omsnoerende krachtinwerking op de hals is een belemmering van de bloedsomloop naar (en van) het hoofd te verwachten. Indien aangehouden kan een dergelijke belemmering leiden tot zuurstoftekort van de hersenen. Verlies van bewustzijn treedt doorgaans op na een tiental seconden van volledig zuurstoftekort van de hersenen; ademstilstand (reanimatiebehoeftige toestand) kan optreden na circa één tot enkele minuten.
Uit het rapport van deskundige [naam 9] van 10 januari 2023 [24] volgt – samengevat – dat er geen stoffen zijn aangetroffen of een combinatie van stoffen met algemene effecten op het bewustzijn die passen bij het door verdachte beschreven ‘energiek’ worden van het slachtoffer. De stoffen hebben in het algemeen een centraal dempende werking, hebben geen invloed op het bewustzijn of zijn waarschijnlijk postmortaal gevormd.
Tot slot volgt uit het rapport van deskundige [naam 17] – kort samengevat – dat de oorspronkelijke situatie niet meer kan worden gereconstrueerd op een wijze die de deskundige in staat stelt de gestelde vragen over de touwconstructie te kunnen beantwoorden.
Inhoud scenario van verdachte in hoger beroep
Verdachte verklaarde uiteindelijk in hoger beroep – samengevat – dat hij met [persoon 1] in de ochtend van 11 september 2018 bondageseks bedreef en dat zij tijdens de seks is komen te overlijden. De seks duurde een half uur of wat korter of langer. Daarbij penetreerde hij haar achterlangs vaginaal, terwijl zij was vastgebonden om hals/nek, aan handen (op de rug), rondom middel en aan de voeten. Ze zat met de knieën op de bank, waarbij haar bovenlichaam zich boven de rugleuning van de bank bevond. Het touw zat niet strak om de hals, zegt verdachte meerdere malen; de boel heeft niet strak gestaan, aldus verdachte in zijn nadere verklaring. Verdachte vraagt zich af of er spanning op het touw is geweest. Hij denkt dat het zou kunnen dat de boel misschien wat strakker komt te staan: “het is maar een theorie; ik zeg niet dat het zo is”. [25]
Verdachte heeft [persoon 1] omgedraaid toen hij merkte dat zij niet reageerde, zag wijd gesperde ogen die niet knipperden en schuim op en rondom haar mond. Verdachte heeft haar op de bank gelegd, een schaar gezocht, heeft daarmee één touw, dat tussen de hals/nek en de handen was bevestigd, doorgeknipt en heeft de overige knopen aan handen, om het middel en enkels verwijderd. Vervolgens heeft verdachte [persoon 1] , die op de grond was gegleden, gedurende tien minuten gereanimeerd. Zonder resultaat, aldus verdachte. Verdachte heeft [persoon 1] verplaatst naar de doucheruimte. Hij heeft geprobeerd [persoon 1] zo klein mogelijk te maken. Hij heeft haar armen achter haar rug vastgebonden en daarna met tiewraps om de hals/nek, bovenbenen en enkels [persoon 1] in een foetushouding getrokken. Verdachte heeft een tas over haar hoofd getrokken. Vervolgens heeft verdachte [persoon 1] met een kunststoffen zwembad omwikkeld en dat met touw ingepakt.
In de avond van diezelfde dag, 11 september 2018, heeft hij het zwembad met daarin [persoon 1] in de auto van zijn vader vervoerd en in het water aan de [vaart] laten glijden.
Verdachte denkt dat [persoon 1] door wegrakingen, epilepsie of gebruik van benzodiazepinen, of een combinatie daarvan, of per ongeluk tijdens de ruige seks is overleden.
2.3
Beoordeling alternatief scenario
Beoordelingskader
In de rechtspraak van de Hoge Raad komt tot uitdrukking dat bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, in bepaalde gevallen betekenis kan toekomen aan de omstandigheid dat een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid is uitgebleven. Gewezen kan bijvoorbeeld worden op de rechtspraak over gevallen waarin een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken (een alternatief scenario). Als de rechter in zo’n geval tot een bewezenverklaring komt, moet hij in beginsel die aangedragen alternatieve gang van zaken weerleggen. Dat kan onder meer door te overwegen dat en waarom de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld dan wel dat en waarom de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht (anderszins) niet aannemelijk is geworden. (Vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359.)
De rechter kan bij het oordeel of het tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, ook de omstandigheid betrekken dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden. Het gaat daarbij om een vorm van het in de beoordeling betrekken van de procesopstelling van de verdachte die tot op zekere hoogte verwant is aan het toekennen van betekenis aan het uitblijven van een aannemelijke verklaring van de verdachte voor een – in het licht van het tenlastegelegde – relevante omstandigheid.
De op dit punt relevante rechtspraak van de Hoge Raad houdt in dat de weigering om een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op artikel 29 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 lid 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, niet tot het bewijs kan bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel wel in aanmerking nemen dat de verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. (Vgl. onder meer HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97.)
Beoordeling
Voor de beoordeling van de vraag of wat is aangevoerd aannemelijk is geworden en/of de lezing van de verdachte geloof verdient, bespreekt het hof hieronder zijn verklaring en de totstandkoming daarvan.
Z
eer laat stadium
Het hof stelt allereerst vast dat verdachte in een zeer laat stadium van het strafproces tot een andersluidende verklaring is gekomen. Afgaande op het nieuwe scenario moet worden vastgesteld dat verdachte in zijn eerdere verhoren zowel bij de politie als bij de rechtbank over zijn betrokkenheid bij de verdwijning van [persoon 1] en over de soort van seks met haar heeft gelogen. Dat doet – hoe dan ook – afbreuk aan de geloofwaardigheid van verdachte. Ook in hoger beroep heeft verdachte aanvankelijk meegedeeld geen betrokkenheid bij de dood en verdwijning van [persoon 1] te hebben, is naar aanleiding van die ontkennende verklaring opnieuw op verzoek van de verdediging nader onderzoek gelast en heeft verdachte op zijn verzoek gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om zijn eerdere politieverhoren op usb-stick te ontvangen en uit te luisteren. Vervolgens heeft verdachte een handgeschreven nieuw scenario overgelegd.
Het hof acht deze gang van zaken moeilijk navolgbaar. Op zich staat het verdachte vrij zijn verklaring te wijzigen, maar het tijdstip waarop verdachte dat uiteindelijk heeft gedaan heeft hem – hoe dan ook – de gelegenheid gegeven zijn scenario af te stemmen op de onderzoeksresultaten, te weten: de inhoud van het gehele dossier, waaronder het nadere forensisch onderzoek. Het hof kent daar betekenis aan toe bij de waardering van het scenario, zoals hieronder nog zal blijken.
Wijze van verklaren
Het hof heeft ook gelet op de wijze waarop verdachte over zijn nadere scenario op 25 april 2022 bij de politie heeft verklaard nadat de handgeschreven verklaring aan het hof was overgelegd. Het hof heeft gezien dat verdachte moeizaam met concrete informatie en feiten kwam op de kritische vragen die de politie stelde over hetgeen in de woning van verdachte rond haar verdwijning en dood is gebeurd. Het hof leidt uit de inhoud van het verhoor af dat verdachte terughoudend is waar het om voor hem belastende feiten gaat. Op de laatste zitting van het hof heeft verdachte niet of nauwelijks over nadere details willen verklaren op vragen die zijn gesteld. Ondanks dat hij daarvoor ruimschoots de gelegenheid heeft gekregen en dat zelfs uitdrukkelijk door de nabestaanden werd verzocht om dat – hoe pijnlijk ook – wel te doen. Verdachte heeft ervoor gekozen om uit de zittingszaal weg te lopen en zijn raadsman voor hem verder de verdediging te laten voeren.
Het hof acht het weliswaar invoelbaar dat het moeilijk is na drie en een half jaar precies te verklaren over een gebeurtenis, maar stelt ook vast dat verdachte in zijn eerder genoemde brief aan het hof en tijdens het laatste verhoor op 25 april 2022, bij de politie zelf wel komt met suggesties voor de doodsoorzaak van [persoon 1] zoals wegrakingen of epilepsie. Het hof doelt dan bijvoorbeeld op de suggestie van verdachte dat volgens het dossier [persoon 1] aan epilepsie zou lijden [26] . Verder heeft het hof gezien dat waar verdachte eerst vertelt dat hij een touw aan de achterkant om de hals/nek van [persoon 1] heeft gelegd, noemt dat er DNA van verdachte op dat touw is aangetroffen, terwijl verdachte, waar hij later in zijn verklaring vertelt dat niet hij maar [persoon 1] het touw zelf om haar hals/nek heeft gelegd, opnieuw refereert aan aangetroffen DNA, een mengprofiel, aldus verdachte. [27] Het valt het hof ook op dat verdachte in zijn verklaring waar hij vertelt over het doorknippen van het touw aan de achterzijde van het lichaam van [persoon 1] , verwijst naar de inhoud van het NFI rapport en proces-verbaal van politie. [28] Ter zitting in hoger beroep van 20 februari 2023 verklaarde verdachte het dossier goed te kennen. Geconfronteerd met de tegengesteldheid van het vastbinden van de armen achter de rug en het verbinden van de tie-wrap rond de knieën aan de tie-wrap rond de hals reageert verdachte met de mededeling dat hij uit het dossier andere informatie heeft of dat hij dat niet heeft gelezen.
Het voorgaande duidt erop dat verdachte zijn verklaring veeleer heeft afgestemd op de inhoud van het dossier dan dat die verklaring de waarheid weergeeft. Hierdoor boet de verklaring naar het oordeel van het hof in het algemeen aan geloofwaardigheid in.
De inhoud van de verklaring: wisselend, tegenstrijdig en onwaarheden
Het hof heeft los van de wijze waarop de verklaring uiteindelijk is afgelegd, de inhoud van de verklaring beoordeeld. Het hof stelt daarbij allereerst vast dat verdachte op een – naar het oordeel van het hof – essentieel onderdeel van de beweerde bondageseks wisselend heeft verklaard.
Aanvankelijk schrijft verdachte in zijn handgeschreven verklaring dat hij de lus van touw om het hoofd en hals van [persoon 1] heeft aangebracht. Hij verklaart daar desgevraagd tijdens het politieverhoor op 25 april 2022 in het begin meermalen ook over en doet even later voor hoe dat zou zijn gebeurd. [29] Aan het einde van datzelfde verhoor verklaart verdachte evenwel dat het niet verdachte maar [persoon 1] was die het touw met de lus om haar hals legde en dat dat gegeven het mengprofiel van het aangetroffen DNA kan verklaren. [30] Het hof kan verdachte hierin niet goed volgen anders dan dat verdachte zijn verklaring op dit punt inhoudelijk uiteindelijk afstemt op het hem bekende onderzoeksresultaat, namelijk het aangetroffen DNA-mengprofiel. [31]
Opvallend is daarnaast dat als verdachte verklaart over het aanbrengen van de lus om de hals van [persoon 1] hij zegt dat de lussteek zich aan de achterkant van haar lichaam bevindt [32] . Dat is niet in overeenstemming met hoe het slachtoffer is aangetroffen. Zoals hierboven op pagina 8, onder het kopje “touw” is beschreven, bevond de knoop zich evenwel rechts aan de voorzijde van de hals.
Ook verdachtes verklaring over het effect van de forse inname van verschillende ‘pammetjes’ roept vragen op. [persoon 1] zou volgens verdachte in de aanloop naar de bondageseks op 11 september 2018 energie hebben gekregen van de inname van een behoorlijke hoeveelheid van deze medicatie, terwijl de in het lichaamsmateriaal van [persoon 1] aangetroffen benzodiazepinen juist stoffen zijn die het tegenovergestelde effect hebben.
Uit het hiervoor weergegeven rapport van NFI-deskundige [naam 9] van 10 januari 2023 [33] , opgemaakt naar aanleiding van de laatste verklaring van verdachte volgt immers dat deze stoffen een centraal dempende werking hebben en dat dus de algemene effecten van de aangetroffen stoffen op het bewustzijn niet passen bij het door verdachte beschreven ‘energiek’ worden van [persoon 1] . Uit het dossier blijkt ook dat [persoon 1] de medicatie gebruikte om rustig te worden en te slapen. [34]
Dat de inname van ‘pammetjes’ ook daadwerkelijk een rustgevend en/of versuffend effect op [persoon 1] hadden blijkt ook uit de opnames en eerdere verklaringen van verdachte en getuige [naam 18] . Illustratief hiervoor is onder meer het uitgewerkte voice-bericht waarin verdachte zegt dat [persoon 1] niet kon slapen en dus Diaaz wilde hebben. [35] Verder zegt verdachte in een gesprek met getuige [naam 18] over het ‘zwaar aan de pammetjes zitten’ van [persoon 1] : ‘Ik weet het. Ik heb het aan haar gezien. Want af en toe dan leek het wel alsof ze aan het dromen was overdag gewoon. Zo van, waar heb je het over man.’, waarop getuige [naam 18] reageert met: ‘Ze zitten gewoon slapend te praten met de ogen open.’ [36] Ook heeft getuige [naam 18] verklaard dat hij [persoon 1] eens stil, verward en versuft heeft gezien. Haar ogen stonden raar en ze reageerde niet als een normaal mens. [naam 18] dacht dat het door de Oxazepam kwam. [37]
De conclusie van het hof is dat de verklaring van verdachte ten aanzien van het effect van beweerde door haar gebruikte middelen en het gedrag van [persoon 1] voorafgaand aan de seks in het geheel geen ondersteuning vindt in hetgeen volgt uit deskundigenonderzoek. Integendeel. Evenmin volgt dat uit hetgeen getuigen hebben verklaard over [persoon 1] 's gedrag na inname van die medicatie. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van verdachtes verklaring.
Een opvallende tegenstrijdigheid wordt verder gevonden in het forensisch onderzoek over het aantreffen van [persoon 1] en de verklaring van verdachte over het vastbinden, losknippen en opnieuw vastbinden van haar op 11 september 2018. Op verschillende plaatsen in het dossier, onder meer het hiervoor weergegeven schouwverslag en het proces-verbaal van onderzoek en lijkschouw [38] , wordt beschreven dat
het touw dat rondom de armen van [persoon 1] achter haar rug verbonden was met het touw dat met een lus rondom haar hals/nek was aangebracht. Het touw zat zeer strak over de kleding op de linkerschouder. [39]
Dit forensische onderzoeksresultaat komt niet overeen met de verklaring van verdachte. Hij stelt het touw ter hoogte van [persoon 1] 's schouderbladen tussen nek en armen te hebben losgeknipt en vervolgens na haar overlijden opnieuw te hebben vastgebonden, maar toen om de ellebogen, aan de achterzijde van het haar lichaam en de armen. Ter zitting van het hof heeft verdachte over dit punt – voor zover hij hierover heeft willen verklaren – verklaard dat het proces-verbaal van de politie niet klopt. Het hof heeft evenwel geen aanleiding te twijfelen aan de inhoud van het forensisch onderzoek op dit punt. Het hof stelt vast dat de verklaring van verdachte op dit onderdeel wordt weerlegd door het bewijs.
Verder is gebleken dat het tijdstip van het wegmaken van het lichaam van [persoon 1] in de [vaart] niet overeenkomt met hetgeen de politie heeft nagetrokken via de in die omgeving geplaatste camerabeelden. De raadsman heeft weliswaar over het type auto verweer gevoerd, maar uit het proces-verbaal van de politie volgt dat er geen enkele auto zichtbaar is binnen het door verdachte genoemde tijdsbestek van de ter waterlating van het lichaam op de door hem aangewezen plaats. [40] Ook op dit onderdeel vindt de verklaring geen ondersteuning, eerder weerlegging, in het bewijs.
Voorts blijkt uit het dossier – anders dan uit de verklaring van verdachte – niet dat verdachte, zoals door de verdediging wordt gesteld, een liefdevolle relatie onderhield met [persoon 1] in de weken dat zij met elkaar omgingen. In tegendeel. Uit WhatsApp-opnames (voice-berichten) van 13 en 20 augustus 2018 [41] blijkt dat verdachte het volgende over [persoon 1] zegt:
- 13 augustus 2018: ‘Gisteren werd ik aangesproken door [persoon 1] . Ik weet niet of je die kent? Ook een of andere dame die zeer verslaafd was aan alcohol en weet ik veel wat allemaal. Het enigste nadeel is eh ze kan niet slapen. Dus die wilde Diaaz hebben. Ze wilde vandaag afspreken met mij (…).’; [42]
- 20 augustus 2018: ‘Want dat mokkel komt vanavond. Ik zal d’r even verrot knallen nu.’; [43]
- 21 augustus 2018: ‘Ik eh heb niks bijzonders gedaan hoor met haar. Maar eh ja ze praat amper Nederlands. Ik begrijp er af en toe geen fuck van. Maar binnenkort ga ik haar leren dat pijpen is goed voor piemel. Let maar op.’ [44]
Uit de uitgewerkte OVC-gesprekken tussen 5 en 12 oktober 2018 – en dus na het overlijden van [persoon 1] – zegt verdachte onder meer over [persoon 1] :
- dat dat meisje een hoertje bleek te zijn en dat ze aan de pam verslaafd was; [45]
- ‘ een die zo verslaafd zijn aan de slaappillen, die wil ik niet in mijn omgeving hebben hoor.’; [46]
- ‘ Ik was d’r zat. (..) Daag. Blij dat je opgerot bent (…) Gadverdamme, sodemieter op jongen. Ik denk rot op jongen (…). Ja. Ik was er gewoon klaar mee. Ik denk, wat moet ik met zulke mensen man. Daar heb ik helemaal niks aan.’; [47]
- ‘ Dat wijf spoort ook niet. Dat wijf. Toch?’; [48]
- dat [persoon 1] een heel lui wijf was. [49]
Uit deze uitlatingen spreekt naar het oordeel van het hof anders dan de raadsman omschrijft geen liefdevolle relatie maar vooral minachting voor [persoon 1] .
Het hof stelt ook vast dat verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij weliswaar seks heeft gehad met [persoon 1] , maar dat daar geen fetisj is toegepast. Dat soort vormen van seks had hij niet met [persoon 1] gehad. Anders had hij het wel gezegd, dat was geen probleem, aldus verdachte ter terechtzitting. Die verklaring vindt wel steun in die van [benadeelde 3] , een ex-vriendin van verdachte. Zij heeft verklaard dat ze van verdachte hoorde dat hij seks met [persoon 1] had gehad, dat het net een plank was in bed en dat [persoon 1] blijkbaar niet van ruige seks hield [50] . Verdachtes nieuwe verklaring bij het hof en bij de politie dat [persoon 1] op 11 september 2018 op eigen initiatief met hem aan bondageseks wilde doen, past daar niet bij. Het hof merkt op dat verdachte ook op dit onderdeel wisselend heeft verklaard. Ook dat maakt dat de verklaring van verdachte aan geloofwaardigheid inboet.
2.4
Tussenconclusie
Het hof concludeert – samengevat – op grond van het bovenstaande dat het forensisch bewijs de verklaring van verdachte weerspreekt op het punt van het aantreffen van het lichaam. Het hof acht dat een essentieel punt. Daarnaast wordt de verklaring op het punt van het tijdstip van het wegmaken van het lichaam in de [vaart] weerlegd door het bewijs. Het hof heeft daarnaast gezien dat de lus om de hals/nek – anders dan verdachte verklaart – zich aan de voorzijde van bevond. Verder blijkt dat verdachte op eveneens een essentieel onderdeel wisselt in zijn laatste verklaring waar het gaat om het aanbrengen van bondage, namelijk wie de lus om de hals aanbracht en tevens blijkt dat verdachte dat in zijn laatste verklaring ook afstemt op het DNA resultaat, de inhoud van het dossier. De verklaring van verdachte roept daarnaast zoals hierboven weergeven op meerdere onderdelen vragen op.
Naast in de bovenstaande redenen ziet het hof ook in de wijze en het zeer late moment waarop verdachte zijn alternatieve scenario heeft onthuld, met daarbij zoals bovenomschreven zijn terughoudendheid waar het gaat om bij de politie te verklaren over voor hem belastende details en zijn weigering ter terechtzitting van het hof desgevraagd hier nader over te verklaren, aanleiding verdachte niet te geloven als het gaat om de omstandigheden waaronder [persoon 1] is overleden.
Overwegingen scenario-onderzoek doosoorzaak in hoger beroep
Het hof overweegt dat de resultaten van het in hoger beroep verrichte aanvullende scenario-onderzoek niet maken dat verdachte in zijn uiteindelijke scenario moet worden geloofd. Dat zoals patholoog [naam 16] – als hiervoor weergegeven – concludeert dat de ribbreuken goed kunnen passen bij reanimatie en dat bij het aantrekken van een lus om de hals inwendig letsel van de hals kan optreden, zoals een breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen, maakt het oordeel van het hof niet anders.
Scenario deskundige [naam 16]
Deskundige [naam 16] – die zelf niet de sectie op het lichaam heeft verricht – baseert zijn onderzoek aldus de rapportage voor wat betreft de omsnoering van de hals/nek op de verklaring van verdachte, zoals weergegeven op pagina’s 80 tot 113 in het aanvullende verhoor van verdachte op 25 april 2022. Op die pagina’s geeft verdachte – samengevat – onder meer uitleg over de wijze van vastbinden en de wijze waarop hij seks met [persoon 1] heeft gehad. Verdachte vraagt zich in dat deel van zijn verklaring af of de boel dan op spanning gekomen kan zijn en dat [persoon 1] in combinatie met Temazepam misschien een wegraking heeft gehad, dat ze schijnbaar een epileptische aanval kon krijgen.
Scenario volledige verklaring van verdachte
Het hof heeft naast de door [naam 16] genoemde pagina’s welke basis zijn geweest voor het door [naam 16] aangenomen scenario, de volledige nadere verklaring van verdachte van 25 april 2022 op dit onderdeel in detail nader beschouwd. Dit leidt tot de volgende vaststellingen.
Verdachte heeft bij de politie juist verklaard dat het touw om de hals
nietstrak is omgelegd en niet strak stond [51] ; Verdachte vraagt zich daarnaast af of het touw strak heeft gestaan, maar weet het niet. Ook later in zijn verklaring zegt hij dat hij niet weet of het touw strak heeft gestaan, dat hij er niet op heeft gelet [52] Toen er werd doorgevraagd op dit punt of de lus ging ging aanspannen, verklaarde hij dat hij er niet op heeft gelet, maar zeker weet dat de boel niet strak heeft gestaan. Vervolgens dat het zou kunnen dat de boel tijdens de seks misschien strakker komt te staan maar dat het maar een theorie is. Geconfronteerd door de politie met tegenstrijdigheden zegt verdachte uiteindelijk dat
het niet extreem strak heb gestaan allemaal. [53]
De bovenstaande analyse van de volledige verklaring van verdachte leidt tot het oordeel dat verdachte niet consequent heeft verklaard over het al dan niet strak komen te staan van het touw rondom de hals/nek van [persoon 1] . Het hof heeft gezien dat toen [persoon 1] werd aangetroffen in het opgerolde zwembad, de lus strak om haar hals/nek zat. In zoverre stelt het hof vast dat van omsnoering wel degelijk sprake is geweest. Het hof begrijpt ook de conclusies van [naam 16] dat bij het aantrekken van een dergelijke strop een toesnoerende krachtinwerking op de hals worden uitgeoefend waardoor inwendige letsel van de hals kan optreden zoals een breuk van het bovenste hoorntje van het schildkraakbeen.
Het hof volgt evenwel – zoals hierboven reeds overwogen – om verschillende redenen verdachte niet in zijn scenario. Het hof kan bij gebrek aan betrouwbaar bewijs weliswaar niet goed vaststellen hoe de door de politie aangetroffen situatie met betrekking tot het touw tot stand is gekomen, maar de verklaring van verdachte geeft daarvoor geenszins een betrouwbare en voldoende basis, nu het hof deze niet gelooft.
Tot datzelfde oordeel komt het hof ook voor wat betreft de beweerde reanimatie door verdachte. Het hof gelooft – als overwogen – verdachte op andere gronden reeds niet in zijn scenario. Reanimatie zou weliswaar aldus de rapportage van [naam 16] op zich kunnen passen bij het vastgestelde letsel in die zin dat het past bij
samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de borstkas, maar ook andere vormen van geweld op de borstkas kunnen dit letsel hebben veroorzaakt. Daar komt bij dat dit letsel volgens het sectierapport ook niet als enig (fataal) letsel is vastgesteld. Het hof kan op grond van het voorhanden betrouwbaar geachte bovenstaande bewijs niet precies vaststellen wat er aan het overlijden van [persoon 1] is voorafgegaan en als gevolg van welke precieze handelingen zij is komen te overlijden. Het hof heeft gezien dat naast het benoemde fatale letsel of de combinatie ervan, ook nog sprake was van ander letsel dat niet wordt verklaard in het scenario van verdachte. Het gaat om een rode huidverkleuring rondom de basis en het eerste kootje van de linkerringvinger door onderhuidse bloeduitstorting. Op de rechterheup was er rode huidverkleuring door onderhuidse bloeduitstorting in een gebied van ca. 23x10cm. In de oppervlakkige spieren van de rug links was er bloeduitstorting. Deze letsels zijn volgens het sectierapport bij leven ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch stomp botsend geweld zoals bijvoorbeeld (zich) stoten, vallen of slaan/geslagen worden. Het hof leidt uit het voorgaande af dat verdachte wel degelijk geweld op [persoon 1] heeft uitgeoefend op een andere manier dan hij heeft verklaard.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof vaststelt dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario deels wordt bestreden door het bewijs en dat het scenario daarnaast niet aannemelijk is geworden.
Het vorenstaande betekent dat verdachte niet wordt gevolgd in zijn suggestie dat [persoon 1] mogelijk per ongeluk tijdens ruige seks is komen te overlijden. De suggesties van verdachte dat [persoon 1] mogelijk door wegrakingen of epilepsie is komen te overlijden volgt het hof evenmin, nu het dossier hiervoor ook geen aanknopingspunten bevat. Uit de verstrekte medische gegevens – waaronder die van de huisarts – bestaan aldus deskundige [naam 7] geen aanwijzingen voor een ziekelijke afwijking waarmee het overlijden kan worden verklaard.
Het hof houdt het er voor dat de verkregen onderzoeksresultaten, waaronder alle aangetroffen sporen en het (eerste) nadere onderzoek in hoger beroep, verdachte er uiteindelijk toe hebben gebracht een zoveel mogelijk op die onderzoeksresultaten afgestemde verklaring af te leggen waarmee de voor hem uiterst bezwarende onderzoeksresultaten zouden kunnen worden verklaard en begrepen.
Het hof schuift het alternatieve scenario dan ook terzijde.
Dit brengt mee dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de redengevendheid ontzenuwt van de bezwarende omstandigheden die in de bewijsmiddelen naar voren komen, in het bijzonder waar het gaat om de forensische bevindingen, en dat het ontbreken van zo’n verklaring meeweegt bij de waardering van het voorhanden zijnde bewijs.
Het voorgaande brengt ook mee dat het hof de verklaringen van verdachte slechts voor het bewijs gebruikt voor zover deze worden ondersteund door ander bewijs. Concreet betekent dit dat het hof de volgende onderdelen uit de verklaringen van verdachte [54] voor het bewijs gebruikt, zakelijk weergegeven:
[persoon 1] verbleef in augustus-september 2018 bij mij in mijn woning te [pleegplaats 1] , [adres 2] . In de ochtend van 11 september 2018 was zij nog bij mij. Zij had die nacht bij mij geslapen. In de ochtend nam [persoon 1] pillen Temazepam, maar ook nog Lorazepam of Diazepam. Ik nam zelf nog wat amfetamine.
[persoon 1] leefde niet meer. Haar ogen bleven constant open staan. Ze ademde niet meer. [persoon 1] is in mijn bijzijn in mijn woning overleden. Ik heb toen de keuze gemaakt om haar mijn huis uit te krijgen. Ik heb tiewraps gepakt. Ik ben naar de schuur gelopen en heb dat zwembad gepakt. Ik heb geprobeerd om [persoon 1] zo klein mogelijk te maken. Ik heb een tas over d’r gezicht heen getrokken. Ik heb haar enkels en knieën aan elkaar vastgemaakt met tiewraps. Ik heb een tiewrap om haar hals gedaan en haar in foetushouding gedaan. Toen heb ik haar in het (zwem)bad gerold. Ik heb haar in het [kanaal] bij de [winkelcentrum] in het water laten glijden.

3.Strafbare betrokkenheid verdachte

Het hof acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen in samenhang met de verklaring van verdachte - voor zover geloofwaardig geacht - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de dood van [persoon 1] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam.
3.1
Opzet op de dood
Verdachte en [persoon 1] waren in de ochtend van 11 september 2018 samen in de woning van verdachte en zij is daar overleden, waarna verdachte haar lichaam heeft weggemaakt.
Doordat het lichaam van [persoon 1] ruim een week ingepakt in het water heeft gelegen, werd forensisch onderzoek bemoeilijkt. Het hof stelt echter op grond van de hiervoor weergegeven bevindingen van de forensisch deskundigen vast dat [persoon 1] een onnatuurlijke dood is gestorven doordat zodanig samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals en/of borstkas is uitgeoefend en/of de ademhalingsbeweging en/of ademweg is belemmerd en/of een of meer (andere) vormen van geweld op/tegen haar lichaam is uitgeoefend.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven die de redengevendheid ontzenuwt van de bezwarende omstandigheden die in de bewijsmiddelen naar voren komen voor zijn betrokkenheid bij de gewelddadige dood van [persoon 1] .
Op grond van de bewijsmiddelen acht het hof bewezen dat het verdachte is geweest die het hiervoor genoemde geweld tegen [persoon 1] heeft uitgeoefend en dat zij door dit geweld is overleden. Gelet op wat forensisch onderzoek over de aard en de pluraliteit van dat gewelddadig handelen heeft uitgewezen, heeft verdachte bij zijn handelen minst genomen voorwaardelijk opzet op het overlijden van [persoon 1] gehad.
3.2
Voorbedachten rade en medeplegen
Evenals de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte bij het doden van [persoon 1] heeft gehandeld met voorbedachten rade. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor die conclusie. Dit leidt ertoe dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging, namelijk het plegen van moord, zal worden vrijgesproken.
Het hof acht evenmin bewezen dat verdachte de levensberoving van [persoon 1] en het vervolgens wegmaken van haar lichaam in nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen heeft begaan. Uit niets blijkt van betrokkenheid van een andere persoon dan verdachte bij de dood en het wegmaken van het stoffelijk overschot van [persoon 1] . Verdachte zal daarom ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

4.Conclusie

Dit alles leidt tot de slotsom dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte [persoon 1] omstreeks 11 tot 13 september 2018 opzettelijk van het leven heeft beroofd door zodanig samendrukkend en/of stomp-botsend geweld op de hals en/of borstkas uit te oefenen en/of de ademhalingsbeweging en/of ademweg te belemmeren en/of een of meer (andere) vormen van geweld op/tegen haar lichaam uit te oefenen, dat zij als gevolg van dat geweld is overleden.
Het hof acht daarnaast wettig en overtuigend bewezen dat verdachte na die doodslag het stoffelijk overschot van [persoon 1] heeft weggemaakt met het oogmerk om dat misdrijf of de oorzaak van het overlijden van [persoon 1] te verhullen.
Overweging met betrekking tot het bewijs overige feiten
Verdachte heeft in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 3, 5 primair, 9 en 10 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 16-244083-16 tenlastegelegde erkend. Voorzover in hoger beroep geen vrijspraakverweer is gevoerd zal het hof in die zaken volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Zaak met parketnummer 16-706528-18:
ten aanzien van feit 3:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 12 mei 2022, inhoudende: de bekennende verklaring van verdachte;
  • een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 24 oktober 2018, opgenomen op pagina 1454 en verder van procesdossier TGO WOLGA met nummer 16/706528.18, inhoudende: de verklaring van [benadeelde 3] ;
  • een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 januari 2019, opgenomen op pagina 1521 en verder van voormeld dossier, inhoudende: data en tijdstippen WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en [benadeelde 3] ;
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen voice-berichten [verdachte] naar [benadeelde 3] d.d. 3 januari 2019, opgenomen op pagina 1550 en verder van voormeld dossier, inhoudende: voice-berichten verdachte naar [benadeelde 3] .
ten aanzien van feit 5 primair:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 12 mei 2022, inhoudende: de bekennende verklaring van verdachte;
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal aangifte namens [vereniging 1] d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 1614 en 1615 van voormeld dossier, inhoudende: de verklaring van aangever [naam 19] ;
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2019, opgenomen op pagina 1620 van voormeld dossier, inhoudende: proces-verbaal van bevindingen wijziging tijdstip verhoor aangever op 23 november 2018.
ten aanzien van feiten 9:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 12 mei 2022, inhoudende: de bekennende verklaring van verdachte;
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 22 februari 2018, opgenomen op pagina 1573 en verder van voormeld dossier, inhoudende: de verklaring van [persoon 2] .
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 28 februari 2018, opgenomen op pagina 1590 en verder van voormeld dossier, inhoudende: de verklaring van [persoon 2] .
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2018, opgenomen op pagina 1601 en verder van voormeld dossier, inhoudende: proces-verbaal Onderzoek Samsung S7 [persoon 2] .
ten aanzien van feit 10:
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 12 mei 2022, inhoudende: de bekennende verklaring van verdachte;
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van binnentreden in woning d.d. 4 oktober 2018, opgenomen op pagina 1675 en verder van voormeld dossier, inhoudende: proces-verbaal van binnentreden in woning [adres 2] te [pleegplaats 1] .
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 oktober 2018, opgenomen op pagina 1657 en verder van voormeld dossier, inhoudende: proces-verbaal van bevindingen onderzoek WWM.
Zaak met parketnummer 16-244083-16 (gevoegd, door de rechtbank in het vonnis vernummerd tot feit 11):
  • het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 12 mei 2022, inhoudende: de bekennende verklaring van verdachte;
  • een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 september 2016, opgenomen op pagina 31 en verder een dossier met registratienummer: PL0900-2016281327, inhoudende: het relaas van verbalisanten.
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal Relaas van onderzoek d.d. 13 oktober 2016, opgenomen op pagina 3 en verder voormeld dossier, inhoudende: het relaas van verbalisant.
  • een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2016, opgenomen op pagina 44 en verder voormeld dossier, inhoudende: proces-verbaal van bevindingen onderzoek WWM.
Aanvullende bewijsverweren ten aanzien van de feiten 7 en 8
Door en namens verdachte is ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte van onderdelen van de onder 7 en 8 tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken:
ten aanzien van feit 7 (mishandeling):
Alleen de gedragingen die ook min of meer door verdachte zijn erkend kunnen worden bewezen. Het gaat dan om: het geven van een kopstoot, het vastpakken van de pols en het vastpakken van de keel. Het meer of anders tenlastegelegde kan niet worden bewezen.
ten aanzien van feit 8 (vernieling)
Verdachte ontkent de tenlastegelegde vernieling van de telefoon. Hiervan dient hij vrijgesproken te worden.
Beoordeling hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot gedeeltelijke vrijspraak van het onder 7 en 8 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof gebruikt de volgende bewijsmiddelen voor het bewijs:
1. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 22 februari 2018, opgenomen op pagina 1573 en verder van voormeld dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van
aangeefster [persoon 2]:
Ik doe aangifte van mishandeling en vernieling door mijn vriend [verdachte] op 22 februari 2018 tussen 08:00 uur en 10:06 uur op het adres [adres 2] te [pleegplaats 1] . Tijdens onze relatie is het buiten vandaag drie keer gebeurd dat hij mij heeft mishandeld, met kerst 2017, met oud en nieuw 2017/2018 en een week of twee geleden op vrijdagavond. Het begon dan met dat [verdachte] mij uitschold. Daarna sloeg het dan vaak over in een tik op mijn hoofd, een kopstoot tegen mijn hoofd of dat hij mij bij mijn pols vastpakte en mijn arm verdraaide. Door dat laatste heb ik een kneuzing opgelopen in mijn linker pols.
Vandaag was ik bij [verdachte] . Rond 9:00 uur ging ik boodschappen doen. [verdachte] bleef thuis. Bij thuiskomst was [verdachte] nog steeds geïrriteerd. Ik wilde weggaan.
[verdachte] duwde mij op de bank en ging op mij zitten. Hij pakte mij bij mijn haar/knot en trok die naar achteren. Dat trekken deed pijn. [verdachte] greep me met twee handen bij mijn keel. [verdachte] hield me met twee handen stevig vast. Ik kreeg daardoor geen lucht meer en begon licht in mijn hoofd te worden. [verdachte] zat met zijn rechterknie op mijn borst. [verdachte] stapte van me af. [verdachte] stond achter me en trok hard aan mijn haar mijn hoofd naar achteren, deed zijn rechter arm om mijn hals als nekklem en trok mij verder naar achteren waardoor ik op mijn rug op de grond viel. Dat deed zo’n pijn aan mijn hoofd dat ik nog blij was dat er haren op mijn hoofd zaten.
Ik kon niet voorkomen dat [verdachte] mijn telefoon pakte. Met een hand hield hij de telefoon deels op de tafel en met de andere hand duwde hij het overstekende gedeelte (ongeveer de helft) omlaag. Hierdoor boog de telefoon krom. Aan de voorzijde van de telefoon is de bovenkant gebarsten. U heeft foto’s van mijn beschadigde telefoon gemaakt voor bij deze aangifte.
Ik pakte mijn jas en probeerde deze aan te doen. Toen ik mijn rechter arm in mijn jas had trok [verdachte] aan de capuchon van mijn jas. Een lusje met een drukkertje dat de bontkraag vast moest haken is stuk. Dat was niet zo.
[verdachte] pakte de oortjes van mijn telefoon. Ik zag dat [verdachte] aan de oortjes begon te trekken. Nu zie ik dat de oortjes stuk zijn. De bedrading is bloot komen te liggen. Dat was niet zo.
Ik heb nu hoofdpijn maar ook pijn aan de voorzijde van mijn rechterknie. Dat had ik voor de
mishandeling van vanmorgen niet. Mijn knie is nu rood.
Figuur 5: Vernielde telefoon
Figuur 6: Vernielde telefoon
Figuur 7: Vernielde telefoon
Figuur 8: Vernielde capuchon
Figuur 9: Vernielde capuchon
Figuur 11: Vernielde oortjes
Figuur 12: Letsel aan knie [persoon 2]
2. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 28 februari 2018, opgenomen op pagina 1590 en verder van voormeld dossier, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van
aangeefster [persoon 2]:
Ik heb sinds de mishandeling op 22 februari 2018 meer pijn in mijn pols.
Ik heb foto’s van zichtbaar letsel van een mishandeling een keer eerder (het hof begrijpt: eerder dan de mishandeling op 22 februari 2020). Deze mag u bij mijn verklaring voegen.
Bijlage: foto’s op p. 1593 – 1596.
3. Een in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Onderzoek Samsung S7 [persoon 2] d.d. 17 december 2018, opgenomen op pagina 1601 en verder van voormeld dossier, inhoudende:
als relaas van
verbalisant:
De WhatsApp-berichten zijn bekeken rond februari 2018. Ik zag een gesprek op 22 februari 2018 tussen [persoon 2] en een persoon die zij ‘ [naam 20] ’ noemt. In dat gesprek geeft [persoon 2] aan te zijn mishandeld door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) waarbij hij haar keel heeft dichtgeknepen.
4. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, meervoudige kamer voor strafzaken, op 25 en 26 juni 2020, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van
verdachte:
Het grootste deel van de aangifte van [persoon 2] klopt. Een kopstoot zou kunnen. Ik geef toe dat de oortjes van de telefoon kapot zijn gegaan. Het zou kunnen dat ik haar jas heb beschadigd.
5. Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, meervoudige kamer voor strafzaken, op 12 mei 2022, inhoudende, zakelijk weergegeven:
als verklaring van
verdachte:
U houdt mij voor dat onder 7 ten laste is gelegd dat ik in de periode van 25 december 2017 tot en met 22 februari 2018 in [pleegplaats 1] [persoon 2] heb mishandeld door te slaan/stompen tegen het hoofd van die [persoon 2] en/of een zogenoemde kopstoot tegen het hoofd van die [persoon 2] te geven en/of de pols vast te pakken en/of (daarbij) een draaiende beweging te maken en/of die [persoon 2] op de bank te duwen en/of op die [persoon 2] te zitten en/of (vervolgens) het haar van die [persoon 2] vast te pakken en/of aan het haar van die [persoon 2] te trekken en/of (met twee handen) de keel/hals van die [persoon 2] vast te pakken en/of vast te houden en/of (dicht) te duwen en/of de arm om de nek/hals/keel van die [persoon 2] te doen en/of drukken. U houdt mij voor dat daarnaast onder 8 ten laste is gelegd dat ik op 22 februari 201 8 in [pleegplaats 1] een telefoon, een jas en een koptelefoon van [persoon 2] heb vernield en dat onder 9 ten laste is gelegd dat ik [persoon 2] in de periode van 22 tot 28 februari 2018 heb bedreigd met de woorden ‘ik maak je dood’. Dat kan allemaal wel kloppen.
U houdt mij voor dat ik tegenover de politie heb verklaard dat ik [persoon 2] weleens bij de strot heb gehad omdat zij mij aanviel. Ja, dat staat mij nog wel bij. Ik heb haar toen uit huis gegooid. U houdt mij voor dat [persoon 2] ook heeft verklaard dat zij zwakke polsen had en ik haar polsen draaide. Ik heb haar wel bij haar polsen gepakt om haar het huis uit te gooien.
Het klopt wel dat ik de oortjes kapot heb getrokken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16-244083-16 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-706528-18:
1.
primair
hij in de periode van 11 september 2018 tot en met 13 september 2018 te [pleegplaats 1] , althans in Nederland, [persoon 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door de keel/hals van die [persoon 1] (met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/dichtgedrukt te houden, althans door op enige manier de ademhalingsbeweging en/of ademweg te belemmeren en/of een of meer (andere) vormen van geweld op/tegen het lichaam van die [persoon 1] uit te oefenen;
2.
hij in de periode van 11 september 2018 tot en met 13 september 2018 te [pleegplaats 3] en/of te [pleegplaats 1] , in elk geval in Nederland, het lijk van [persoon 1] heeft verborgen en weggevoerd en weggemaakt, met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden van die [persoon 1] te verhelen, immers heeft hij, verdachte
- de benen van die [persoon 1] vastgebonden met tie-wraps en
- de hals/nek van die [persoon 1] met een tiewrap verbonden aan de benen en
- het lijk van die [persoon 1] in een plastic zwembad gewikkeld en
- het lijk van die [persoon 1] met een touw en kabels en plastic zakken omwikkeld en
- het lijk van die [persoon 1] met een auto vervoerd en
- het lijk van die [persoon 1] verborgen en weggemaakt in het [kanaal] of de [vaart] ;
3.
hij in de periode van 1 september 2018 tot en met 23 oktober 2018 te [pleegplaats 2] en [pleegplaats 1] [benadeelde 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting, door die [benadeelde 3] dreigend de woorden toe te voegen (zakelijk weergegeven) dat hij die [benadeelde 3] dood zal maken, dat hij de keel van die [benadeelde 3] zal doorsnijden, dat hij die [benadeelde 3] van de fiets zal rijden, dat hij de woning van die [benadeelde 3] in de brand zal steken en dat hij de kinderen van die [benadeelde 3] iets aan zal doen;
5.
primair
hij in de periode van 2 oktober 2018 tot en met 3 oktober 2018 te [pleegplaats 4] tezamen en in vereniging met een ander, uit een pand gelegen aan het [adres 1] een laptop en een beeldscherm, die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [vereniging 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
7.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 25 december 2017 tot en met 22 februari 2018 te [pleegplaats 1] , [persoon 2] heeft mishandeld door te slaan tegen het hoofd van die [persoon 2] en een kopstoot tegen het hoofd van die [persoon 2] te geven en de pols vast te pakken en daarbij een draaiende beweging te maken en die [persoon 2] op de bank te duwen en op die [persoon 2] te zitten en het haar van die [persoon 2] vast te pakken en aan het haar van die [persoon 2] te trekken en met twee handen de keel van die [persoon 2] vast te pakken en vast te houden en dicht te duwen en de arm om de nek van die [persoon 2] te doen;
8.
hij op 22 februari 2018 te [pleegplaats 1] , opzettelijk en wederrechtelijk een jas heeft beschadigd en een telefoon en een koptelefoon heeft vernield, telkens toebehorende aan [persoon 2] ;
9.
hij op verschillende tijdstippen in de periode van 22 februari 2018 tot en met 28 februari 2018 te [pleegplaats 1] , althans in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [persoon 2] telkens dreigend de woorden toe te voegen "ik maak je dood";
10.
hij op 4 oktober 2018 te [pleegplaats 1] een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 16-244083-16 (gevoegd):
hij op 10 september 2016 te [pleegplaats 1] , wapens van categorie III, te weten een pistool van het merk Walther, model GSP, kaliber .22LR met het wapennummer E928 en een gas-/alarmpistool van het merk Röhm, model RG88, kaliber 9 mm P.A. Knall met het wapennummer 0714134, en munitie van categorie III, te weten zes scherpe patronen van het merk MRP, kaliber .22LR, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
ten aanzien van parketnummer 16-706528-18:
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het 2 bewezenverklaarde levert op:
een lijk wegmaken met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, bedreiging met zware mishandeling of bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 9 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 10 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van parketnummer 16-244083-16:
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft [persoon 1] met geweld om het leven gebracht en zich vervolgens van haar lichaam ontdaan. Het lichaam van het slachtoffer heeft verdachte half gekleed en in foetushouding gekneveld en verpakt in een opblaaszwembad in de [vaart] gedumpt. Dit handelen kan niet anders worden omschreven dan met woorden als bruut en respectloos.
Verdachte heeft het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen.
Met zijn brute handelen heeft verdachte bewerkstelligd dat de dochter van het slachtoffer vanaf jonge leeftijd zonder moeder moet opgroeien. Ook aan de andere nabestaanden heeft verdachte onherstelbaar leed toegebracht. Niet alleen moeten zij leven met het gemis van een dierbare, maar verdachte houdt hen tot op heden, al vier jaar en zes maanden lang, in onzekerheid over de precieze toedracht van de dood van het slachtoffer en het leed dat zij heeft moeten doorstaan.
Ook tijdens de zitting in hoger beroep heeft verdachte, ondanks de uitdrukkelijke oproep van de dochter van het slachtoffer, niet verteld hoe hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Doordat verdachte gaandeweg de behandeling boos de zittingszaal heeft verlaten, konden de nabestaanden het spreekrecht niet in zijn bijzijn uitoefenen. Ook dit heeft tot zichtbaar grote teleurstelling bij de dochter van het slachtoffer geleid. Zij heeft zich in haar slachtofferverklaring beperkt tot de volgende zin: ‘Het enige wat ik nu nog wil zeggen is dat verdachte geen respect voor ons heeft, terwijl hij dat wel heeft gezegd.’
Naast de gevolgen voor de nabestaanden, benadrukt het hof dat de rechtsorde door dit soort misdrijven ernstig wordt geschokt. In het algemeen versterken gewelddadige zaken als deze in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid en onbehagen.
Naast deze twee zeer ernstige misdrijven heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zeven andere delicten.
Wat opvalt is dat het merendeel van deze agressieve feiten is gepleegd in de relationele sfeer. Hoewel de ernst van deze feiten verbleekt in de context van wat hierboven is overwogen wegen deze feiten strafverzwarend.
Kort weergegeven heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging van aangeefster (ex-vriendin) [benadeelde 3] en mishandeling, bedreiging en vernieling van spullen van aangeefster (ex-vriendin) [persoon 2] . Dit agressieve gedrag getuigt van een volstrekt gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en eigendomsrechten van anderen. Dat verdachte geen respect heeft voor de eigendomsrechten van een ander blijkt ook uit de door hem samen met een ander gepleegde diefstal van een laptop en een beeldscherm.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan overtredingen van de Wet wapens en munitie, namelijk het voorhanden hebben van een pistool met munitie, een gas-/alarmpistool en een stroomstootwapen. Verboden wapenbezit brengt voor de maatschappij onaanvaardbare veiligheidsrisico’s met zich mee, onder meer vanwege het gevaar van escalatie van geweld.
Persoon van verdachte
Bij de strafoplegging houdt het hof in strafverzwarende zin rekening met het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 17 januari 2023, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook vermogensdelicten, bedreiging en mishandeling.
Verder heeft het hof kennisgenomen van de volgende over de verdachte opgemaakte rapportages:
  • Rapportage Pro Justitia, Multidisciplinair gedragsdeskundig triple-onderzoeksrapport van 10 maart 2019, opgesteld door drs. [naam 21] , psychiater, drs. [naam 22] , klinisch psycholoog en mw. [naam 23] , forensisch milieuonderzoeker;
  • Rapportage Pro Justitia, Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, Pieter Baan Centrum, van 4 december 2019, opgesteld door [naam 24] , psychiater, en [naam 25] , GZ-psycholoog in opleiding tot GZ-psycholoog onder supervisie van [naam 27] , klinisch psycholoog;
  • Rapportage Pro Justitia, Pieter Baan Centrum, van 28 november 2022, opgesteld door [naam 24] , psychiater, en [naam 25] , GZ-psycholoog, beide verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Almere;
  • Reclasseringsrapportage van 17 februari 2023, opgesteld door [naam 26] , reclasseringswerker bij RN Advies & Toezichtunit 4 Midden-Noord.
Uit de hiervoor genoemde Pro Justitia-rapportages uit 2019 blijkt dat verdachte toen heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan de onderzoeken. Hierdoor kon door de deskundigen niet worden beoordeeld of verdachte leed aan een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en viel een advies over de toerekeningsvatbaarheid niet te formuleren.
In hoger beroep is opnieuw de observatie van verdachte in het PBC gelast waaraan hij gedeeltelijk heeft meegewerkt. Ook heeft verdachte met de reclasseringswerker gesproken.
Ondanks dat verdachte deels heeft geweigerd mee te werken aan het PBC-onderzoek – en hij daardoor beperkt onderzoekbaar was – wordt bij hem een (andere gespecificeerde) persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in het gebruik van stimulantia geconstateerd. Samenvattend stellen de deskundigen [naam 24] en [naam 25] dat bij verdachte deels sprake is van kenmerken van de antisociale persoonlijkheidsstoornis (niet in staat zich te conformeren aan de wet, impulsief, prikkelbaar en agressief, rationaliseert gedrag en constante onverantwoordelijkheid). Verder bestaan kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis (affectieve instabiliteit, omgeving idealiseren en kleineren, instabiele, intense en chaotische relaties, voorbijgaande, aan stress gebonden paranoïde ideeën en driftbuien). Ook stellen onderzoekers kenmerken van de narcistische persoonlijkheidsstoornis vast (hooghartig en arrogant gedrag, zich snel onheus en
onrechtvaardig behandeld voelen, eisend en dwingend zijn en denken dat anderen afgunstig
zijn op hem). Geen van de bovengenoemde trekken staan op de voorgrond.
Daarnaast is sprake van verslavingsproblematiek. Classificerend is sprake van een stoornis in het gebruik van stimulantia amfetamine en cocaïne, ten minste matig van ernst, op dit moment in remissie door gereguleerde omstandigheden.
De andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken was gezien het chronische beloop ook aanwezig ten tijde van alle tenlastegelegde feiten (indien bewezen). De stoornis in het gebruik van stimulantia, met name de amfetamine zoals verdachte zelf verklaart, was aanwezig ten tijde van de tenlastegelegde doding en het wegmaken van het lichaam. Het is niet duidelijk geworden of de stoornis in het gebruik van stimulantia bij de andere feiten aanwezig was.
Onderzoekers achten zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 niet in staat om de vraag naar de doorwerking en toerekenbaarheid gedragskundig te beantwoorden. Voor de feiten 5, 10 en 11 wordt geadviseerd het tenlastegelegde geheel aan verdachte toe te rekenen, indien bewezen. Voor de feiten 3, 7, 8 en 9 adviseren onderzoekers het tenlastegelegde in licht verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, indien bewezen.
Het hof houdt het ervoor dat doorwerking heeft plaatsgevonden in alle bewezenverklaarde agressiedelicten waaronder ook het eerste en het daar direct mee samenhangende tweede feit. Het hof rekent op grond van de zich in het dossier bevindende rapportages over de persoon van de verdachte en het onderzoek ter terechtzitting verdachte de onder 1, 2, 3, 7, 8 en 9 bewezenverklaarde feiten in licht verminderde mate toe. Daarbij gaat het hof uit van de hiervoor genoemde vastgestelde stoornis met betrekking tot het middelengebruik in combinatie met de persoonlijkheidsstoornis, waarvan uit de rapportage van 28 november 2022 duidelijk wordt dat die gezien het chronische beloop aanwezig was ten tijde van het plegen van de feiten. Het hof acht het aannemelijk dat de persoonlijkheidsstoornis al dan niet in combinatie met middelengebruik heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte op die momenten.
Oplegging van gevangenisstraf
Doodslag betreft één van de ernstigste feiten in het strafrecht. Dat alleen rechtvaardigt het opleggen van een lange gevangenisstraf. Het hof kent betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor het doden van [persoon 1] . Getoond besef van verantwoordelijkheid kan onder omstandigheden voor de rechter aanleiding zijn tot enige mildheid omdat strafvervolging mede ten doel heeft verdachte tot inkeer te brengen. In het geval van verdachte is dat doel (nog) niet bereikt. Voor clementie bestaat dan ook geen reden.
Naast vergelding als strafdoel wil het hof met de oplegging van straf voorkomen dat verdachte opnieuw (soortgelijke) feiten pleegt en beoogt zo de maatschappij te beschermen. Ook weegt mee dat van een forse gevangenisstraf een afschrikwekkende werking in de richting van de samenleving uitgaat.
Omdat zoals hieronder nader wordt overwogen ook de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden bevolen, zal het hof verdachte een gevangenisstraf van minder lange duur opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Het ook opleggen van een maatregel van TBS dient immers door te werken in de bepaling van de lengte van de gevangenisstraf.
Alles afwegend, en ook rekening houdend met de verminderde toerekenbaarheid en het tijdsverloop, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van acht jaren passend en noodzakelijk.
Oplegging van maatregel
Het hof is van oordeel dat oplegging van een TBS-maatregel noodzakelijk is. Daarbij stelt het hof voorop dat:
- verdachte een misdrijf (doodslag) genoemd in artikel 37a, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht heeft begaan;
- bij verdachte ten tijde van het begaan van dit feit sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens;
- het hof beschikt over (ten minste) adviezen van twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die verdachte hebben onderzocht.
Ook is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist. Het hof zal dit hieronder uitleggen.
Uit de Pro Justitia-rapportage van 28 november 2022 (hierna: PBC-rapport) volgt dat de gedragsdeskundigen het volgende rapporteren en adviseren:
ten aanzien van de stoornis(sen)
Betrokkene weigert het onderzoek deels en is daardoor beperkt onderzoekbaar. De gedeeltelijke weigering van betrokkene wordt gezien in het licht van zijn kwetsbare persoonlijkheidsorganisatie. Dit leidt ertoe dat betrokkene uit angst voor controleverlies op dwingende en onaangepaste wijze de regie overneemt van zijn omgeving, al dan niet door middel van intimidaties. Deels is tevens sprake van gedrag dat past bij zijn procespositie. Toch levert de gespreksdynamiek met de onderzoekers en de afdelingsobservatie voldoende informatie op over zijn belevings- en gedachtewereld. Onderzoekers hebben op grond hiervan kunnen vaststellen of er sprake is van psychopathologie met betrekking tot de persoonlijkheid en het middelengebruik.
Onderzoekers concluderen, zoals hierboven overwogen, dat er sprake is van een (andere gespecificeerde) persoonlijkheidsstoornis. Deels is sprake van kenmerken van de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Voorts bestaan kenmerken van de borderline persoonlijkheidsstoornis. Tevens stellen onderzoekers kenmerken van de narcistische persoonlijkheidsstoornis vast. Geen van de bovengenoemde trekken staan op de voorgrond. De persoonlijkheidsstoornis leidt bij betrokkene tot al lang bestaande patronen (door zijn karaktertrekken, gedachten en gevoelens en temperament) die hem ernstig belemmeren en resulteren in majeure beperkingen in het dagelijks functioneren (op het gebied van relaties, wonen, financieel beheer, middelenmisbruik, seksueel verkeer en contacten met politie en justitie). Dat de persoonlijkheidsstoornis niet nader gespecificeerd kan worden en de kenmerken breed binnen verwante persoonlijkheidscategorieën (antisociaal, borderline, narcistisch) verspreid zijn, wijst op een onrijpe ontwikkeling van de persoonlijkheid met vooral beperkingen in de zelfsturing, empathie en intimiteit. Zijn persoonlijkheidsorganisatie is kwetsbaar waarin grillig, dramatisch, emotioneel en onvoorspelbaar gedrag centraal staat. Deel uitmakend van de vaste problematiek bij betrokkene, zo blijkt uit het onderzoek, is dat hij uit angst voor controleverlies op dwingende en onaangepaste wijze steeds de regie tracht te houden of overneemt van zijn omgeving, al dan niet door middel van intimidaties. De vastgestelde trekken van psychopathie, zoals uit de scoring blijkt, is verweven met en sluit aan met de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene. Naast gewetenloze trekken bestaan binnen de psychopathie tevens overlappingen met antisociale en narcistische persoonlijkheids-kenmerken en affecten (gedragingen waarmee emoties tot uitdrukking worden gebracht). De score toont een verhoogde mate van crimineel gedrag waaronder gewelddadig gedrag. Hierin toont betrokkene een vorm van empathie die niet geheel afwezig is, maar wel lacunair.
Voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde gebruikte betrokkene een paar keer per dag amfetamine, vooral in het weekend. Doordeweeks afhankelijk van omstandigheden, aldus betrokkene. Na het ten laste gelegde gebruikte hij elke dag cocaïne, amfetamine en xtc. Classificerend is sprake van een stoornis in het gebruik van stimulantia amfetamine en cocaïne, ten minste matig van ernst, op dit moment in remissie door gereguleerde omstandigheden. De gespecificeerde ernst (ten minste matig) verwijst naar 4 tot 5 significante symptomen van het gebruikspatroon: de stimulantia worden vaak gebruikt in grote hoeveelheden en langdurig, er bestaat een sterke wens of drang tot gebruik, er bestaat tolerantie en het gebruik houdt aan ondanks problematiek veroorzaakt door de effecten daarvan.
De andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken was gezien het chronische beloop ook aanwezig ten tijde van alle ten laste gelegde feiten (indien bewezen). De stoornis in het gebruik van stimulantia, met name de amfetamine zoals betrokkene zelf verklaart, was aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde doding en het wegmaken van het lichaam (feit 1 en 2). Het is niet duidelijk geworden of de stoornis in het gebruik van stimulantia bij de andere feiten aanwezig was.
ten aanzien van de toerekenbaarheid
Ondanks dat er bij betrokkene sprake is van forse psychopathologie, is het in onderhavig onderzoek maar deels vast komen te staan dat de persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in gebruik van stimulantia van invloed zijn geweest op betrokkenes keuzevrijheid, handelingsvrijheid en sturingsmogelijkheden ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Onderzoekers achten zich ten aanzien van de feiten 1 en 2 niet in staat om de vraag naar de doorwerking en toerekenbaarheid gedragskundig te beantwoorden. Voor de feiten 5, 10 en 11 wordt geadviseerd het tenlastegelegde geheel aan verdachte toe te rekenen, indien bewezen. Voor de feiten 3, 7, 8 en 9 adviseren onderzoekers het tenlastegelegde in licht verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, indien bewezen..
ten aanzien van het recidiverisico
Voor wat het risico op recidive betreft, beperken onderzoekers zich tot de feiten 3, 7, 8 en 9. Gelet op de voorgaande antwoorden met betrekking tot de overige feiten, onthouden onderzoekers zich van conclusies aangaande het risico op recidive.
De persoonlijkheidsstoornis speelt in lichte mate een rol in de ten laste gelegde bedreigingen en mishandeling binnen partnerrelaties, indien bewezen. Betrokkene zit langdurend ‘gevangen’ in een gedragspatroon dat bestaat uit dwingend en controlerend gedrag waarbij hij bij (al dan niet dreigend) controleverlies de grenzen van anderen overschrijdt. Hij laat zich niet afremmen door externe correcties of door leed dat hij anderen aandoet. Op grond van het reeds jaren bestaande gedragspatroon, wordt op basis van de klinische inschatting het recidivegevaar ingeschat als matig-hoog. Het is onduidelijk gebleven of middelengebruik daarbij een rol speelt.
Toepassing van het risicotaxatie-instrument HCR-20V3 wijst op het volgende. Zowel het cluster historische items als het cluster klinische items en risicohanteringsitems wijzen op veel risicofactoren wat betreft recidive in dreigend en agressief gedrag. Immers is er sprake geweest van eerder antisociaal gedrag, instabiliteit van relaties en problemen in middelengebruik. Daarnaast bestaat er een persoonlijkheidsstoornis. Het cluster klinische items wijst op het gebrek aan zelfinzicht (inzicht in de stoornis en inzicht in het risico van dreigend en grensoverschrijdend gedrag) en op instabiliteit in affectieve, gedragsmatige en cognitieve zin. Ook wat betreft de toekomst (risicohanteringsitems) kunnen problemen worden verwacht vanwege het gebrek aan sociale en maatschappelijke inbedding (betrokkene heeft geen woonruimte waarop hij kan terugvallen en er is beperkte persoonlijke steun).
ten aanzien van interventies
Bij de beantwoording van deze vraagstelling beperken onderzoekers zich tevens tot de feiten 3, 7, 8 en 9. Met betrekking tot de overige feiten, onthouden onderzoekers zich, vanwege voornoemde redenen, van conclusies aangaande het advies. Onderzoekers wijzen met betrekking tot het herhalingsrisico op de stoornis in middelengebruik, waarbij wordt opgemerkt dat als betrokkene geen drugs zou gebruiken dit het patroon van het ten laste gelegde niet verandert. Onderzoekers adviseren een forensisch ambulante delictpreventieve behandeling gericht op de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene in combinatie met de relaties die hij aangaat, omdat die tezamen een risico vormen; namelijk de angst van betrokkene om de controle te verliezen met agressieve reacties tot gevolg. Vanuit controleverlies is veelal sprake van disfunctionele agressieregulatieproblematiek. Onderzoekers zien een bereidheid van betrokkene om voorwaarden na te leven en tevens een delictgevaar (voor de feiten waarin doorwerking wordt vastgesteld) dat niet acuut en niet zeer ernstig is. Een ambulante behandeling kan er dan op gericht zijn dat betrokkene leert nadenken over zichzelf, zijn eigen gedrag en gevoelens en het effect daarvan op anderen. Hierdoor krijgt hij meer grip op dat gedrag en kan alternatieve coping worden ontwikkeld. Een dergelijke forensisch ambulante behandeling kan plaats vinden binnen een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Daarnaast volgt uit het reclasseringsrapport van 17 februari 2023 het volgende.
Betrokkene is een 48-jarige man die verdacht wordt van het plegen van een levensdelict, het wegmaken van het stoffelijk overschot, relationeel geweld richting twee ex-partners, bezit wapens en een aantal vermogensdelicten. Betrokkene ontkent schuldig te zijn aan het levensdelict, wel bekent hij het lichaam te hebben weggemaakt. Betrokkene bekent globaal het relationeel geweld, het wapenbezit en de vermogensdelicten. Betrokkene komt vanaf zijn jeugd in aanraking met justitie en is gedurende zijn leven meermalen veroordeeld wegens vermogens- en geweldsdelicten.
ten aanzien van het recidiverisico
Het professioneel oordeel van de reclassering op basis van de B-Safer, is dat het risico op recidive en letselschade bij veroordeling en zonder behandeling, wordt ingeschat als hoog. Bij veroordeling is er sprake van ernstig lichamelijk geweld dat onder andere heeft geleid tot een gebroken pols bij [persoon 2] . en de dood van [persoon 1] . Er is sprake van gewelddadige dreigementen in het verleden. Het geweld is gedurende de tijd toegenomen in ernst. Naast de persoonlijkheidsstoornis, die zich met name lijkt te manifesteren binnen relaties, wegen bij betrokkene tevens andere factoren mee die de kans op relationeel geweld verhogen, zoals andere veroordelingen, middelengebruik, problemen met werk en psychische problemen. De reclassering heeft geen informatie over kwetsbaarheidskenmerken van de vermeende slachtoffers zoals inconsequent gedrag, de toegang tot hulpbronnen, of er sprake is van een veilige leefsituatie en persoonlijke problemen. Wel wordt in het vonnis vermeld dat zij niet durven te getuigen uit angst voor betrokkene.
Betrokkene heeft kenmerken van twee typen daders van relationeel geweld. Het type ‘gewelddadig/antisociaal’ gezien de ernst van het geweld, ernstige drugsproblemen, en ander antisociaal gedrag. Het type ‘psychopathologie’ is ook van toepassing, gezien de door het Pieter Baan vastgestelde persoonlijkheidsstoornis. Bij het algemeen gewelddadig type moet de interventie gericht zijn op het antisociale gedrag in algemene zin en de problematiek die daar aan ten grondslag ligt. Bij het type psychopathologie moet de nadruk liggen op de behandeling van de stoornis. Indien betrokkene in de toekomst opnieuw een relatie aangaat, achten wij de kans op recidive, en daarmee ook de kans op letselschade als hoog.
ten aanzien van het risico op onttrekking
Het risico op onttrekken aan voorwaarden kan niet worden ingeschat. Enerzijds geeft betrokkene aan dat hij wil meewerken aan toezicht en interventies. Gedurende verlof vanuit detentie zijn er geen problemen waargenomen. Anderzijds is tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum gebleken dat zijn medewerking grillig was, en hij sommige onderzoeken weigerde. Er is sprake van een reeds jaren bestaand gedragspatroon, hij laat zich niet afremmen door externe correcties of door leed dat hij anderen aandoet (rapportage PBC, 2022, p. 87). Betrokkene is een eigenwijze en zelfbepalende man. Hiermee beperkt hij de mogelijkheid tot interventies. De reclassering acht het tevens niet ondenkbaar dat betrokkene zich zal onttrekken aan behandeling, wanneer deze niet aansluit op zijn verwachtingen en inbreuk maakt op zijn eigengereidheid.
ten aanzien van interventies
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht binnen ambulant kader de risico's te beperken of het gedrag te veranderen. Daarnaast is dit niet mogelijk gezien de minimale strafverwachting, indien betrokkene veroordeeld zou worden voor de ten laste gelegde feiten
Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseren wij een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf.
In geval van interventies is het van belang of de cliënt gemotiveerd is om te veranderen. Dit is in het geval van betrokkene niet goed te beoordelen omdat betrokkene deels ontkent en hij slechts deels heeft meegewerkt aan onderzoek door het PBC. Ook is hierdoor niet te beoordelen of en welke interventies nodig zijn, indien betrokkene in hoger beroep zou worden veroordeeld voor alle ten laste gelegde feiten. De heer [naam 24] , psychiater en onderzoeker in de PBC rapportage, geeft op 16 februari 2023 aan dat er onvoldoende informatie is om een verband te kunnen leggen tussen de vastgestelde problematiek van de heer [verdachte] en de ten laste gelegde feiten met betrekking tot de dood van [persoon 1] . In het PBC-rapport wordt wel vermeld dat de persoonlijkheidsstoornis een doorwerking heeft gehad op de overige ten laste gelegde feiten waarin betrokkene wordt verdacht inzake relationeel geweld richting twee afzonderlijke partners. Daarvoor wordt een ambulante behandeling geadviseerd. De reclassering acht gezien de ernst en hoeveelheid van de feiten en de complexe problematiek een toezicht met interventies in ambulant kader onverantwoord. Vanwege de complexe problematiek en de aanhoudende delictgeschiedenis, zijn risico's niet te beheersen met gedragsbeperkende voorwaarden en controle binnen een ambulant kader. Gezien het jarenlange middelengebruik en zijn verleden als dealer in harddrugs, komt betrokkene niet in aanmerking voor een reguliere gedragsinterventie in ambulant kader.
De reclassering acht een intramurale sanctie met behandeling geïndiceerd. Een dergelijke behandeling zou plaats kunnen vinden binnen een tbs-kader, of een GVM. De reclassering is van mening dat behandeling van de stoornis(sen) noodzakelijk is en er een aanwezig risico is op onttrekking aan voorwaarden. Ook het hoge recidiverisico en de ernst van de verdenking spelen hierbij een rol. De GVM biedt betere mogelijkheden voor structurering en sturing bij toenemende risico’s dan een toezichtkader met interventies in een ambulant kader.
Het hof overweegt het volgende.
Zoals eerder overwogen rekent het hof naast de door de deskundigen genoemde feiten ook het onder 1 en 2 bewezenverklaarde feit in licht verminderde mate aan verdachte toe Uit de deskundigenrapporten blijkt dat de persoonlijkheidsstoornis in combinatie met de relaties die verdachte aangaat tezamen een risico op agressieve reacties vormen. Vanuit controleverlies is veelal sprake van disfunctionele agressieregulatieproblematiek. Verdachte laat zich niet afremmen door externe correcties of door leed dat hij anderen aandoet. Hij is een eigenwijze en zelfbepalende man. Verdachte leidt vanaf zijn jeugd een bestaan in de samenleving waarbij hij in conflict komt met zijn omgeving en geldende regels hetgeen tot uitdrukking komt in het strafblad van verdachte. Het risico op recidive en letselschade bij veroordeling en zonder behandeling wordt ingeschat als hoog, ook gezien het ziektebeeld van verdachte en het daarmee samenhangende beperkte ziekte-inzicht van verdachte.
Het hof overweegt dat het, gezien de hoeveelheid van agressiedelicten en de buitengewone ernst van het bewezenverklaarde onder 1 en 2, de vastgestelde ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte en de stoornis in het gebruik van stimulantia, de invloed van die stoornissen in die feiten, de noodzaak tot behandeling hiervan, het risico op onttrekking aan een dergelijke behandeling, de justitiële documentatie van verdachte en het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico, vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om de verdachte onbehandeld te laten terugkeren in de maatschappij. Het hof zal daarom de terbeschikkingstelling gelasten met een bevel tot verpleging van overheidswege, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dit eist. Het hof komt reeds vanwege de hoogte van de gevangenisstraf niet toe aan een behandeling in het kader van voorwaarden, al dan niet ambulant. Het hof is daarbij ook van oordeel dat het terugdringen van voornoemd recidiverisico en de bescherming van de maatschappij die nodig is, niet anders kan plaatsvinden dan door middel van het opleggen van TBS met bevel tot verpleging.
Nu het hof de TBS-maatregel oplegt ter zake van een misdrijf dat gericht was tegen de onaantastbaarheid van het lichaam, is deze maatregel niet gemaximeerd.
Afwijzing voorwaardelijk verzoek opheffing voorlopige hechteni.
Het hof komt tot een bewezenverklaring van het eerste feit. Daarmee treedt de voorwaarde waaronder de raadsman zijn verzoek om opheffing heeft gedaan niet in en behoeft dit verzoek geen verdere bespreking.
Vorderingen van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich ter zitting in eerste aanleg in het strafproces gevoegd (subsidiair) met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedroeg
€ 3.965,12, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof wijst de voldoende onderbouwde en inhoudelijk niet betwiste schade van € 3.965,12 toe, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 september 2018 tot de dag van volledige betaling.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een schriftelijke vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedroeg € 6.442,29, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij [benadeelde 2] haar vordering toegelicht. Daarbij is subsidiair gevorderd om toewijzing van de vordering tot het bedrag van € 2.477,17, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit betreft de materiële kosten met uitzondering van de facturen op naam van [benadeelde 1] . De subsidiaire vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar subsidiaire vordering.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof wijst de voldoende onderbouwde en inhoudelijk niet betwiste schade van € 2.477,17 toe, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 september 2018 tot de dag van volledige betaling.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.419,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat, ook gezien de gegeven onderbouwing, onvoldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door de benadeelde partij gevorderde schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen. De benadeelde partij kan haar vordering nog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 151, 285, 287, 300, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 6 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16-244083-16 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair, 2, 3, 5 primair, 7, 8, 9 en 10 en in de zaak met parketnummer 16-244083-16 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.965,12 (drieduizend negenhonderdvijfenzestig euro en twaalf cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.965,12 (drieduizend negenhonderdvijfenzestig euro en twaalf cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 49 (negenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.477,17 (tweeduizend vierhonderdzevenenzeventig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 16-706528-18 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.477,17 (tweeduizend vierhonderdzevenenzeventig euro en zeventien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 34 (vierendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 september 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 16 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s die zijn opgenomen als bijlagen in:
2.Procesdossier, p. 597 e.v.
3.Procesdossier, p. 73 e.v.
4.Forensisch dossier, p. 48 e.v.
5.Forensisch dossier, p. 111.
6.Procesdossier, p. 174 e.v.
7.Forensisch dossier, p. 65 e.v.
8.Forensisch dossier, p. 9.
9.Forensisch dossier, p. 83 e.v.
10.Forensisch dossier, p. 429 e.v.
11.Een schriftelijk bescheid, te weten en brief aan de rechter-commissaris van de rechtbank Midden-
12.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, meervoudige kamer voor strafzaken, op 25 en 26 juni 2020, inhoudende de verklaring ter terechtzitting van deskundige [naam 7] , forensisch patholoog bij het NFI.
13.Forensisch dossier, p. 469 e.v.
14.Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 26 november 2019 van deskundige
15.Procesdossier, p. 907 e.v.
16.Procesdossier, p. 695 e.v.
17.Procesdossier, p. 698 e.v.
18.Forensisch dossier, p. 222 e.v.
19.Procesdossier, p. 805 e.v.
20.Procesdossier, p. 770 e.v.
21.Forensisch dossier, p. 620 e.v.
22.Forensisch dossier, p. 674 e.v.
23.Forensisch dossier, p. 376 e.v.
24.NFI-rapport ‘Aanvullende vraag naar aanleiding van toxicologisch in het lichaamsmateriaal van [persoon 1] ’ d.d. 10 januari 2023, opgemaakt door dr. [naam 9] , apotheker-toxicoloog, opgenomen in de rhc-map.
25.Een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 april 2022, opgemaakt en ondertekend op 3 mei 2022, los stuk in het dossier, p. 94, 209, 212, 213 en 216. Dit stuk wordt verder genoemd: verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022.
26.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 216 en 232.
27.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 106 en 226.
28.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 127.
29.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 12, 80 en 105, 223 en 225.
30.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 226.
31.Het hiervoor genoemde NFI-rapport van [naam 15] , forensisch dossier, p. 376 e.v.
32.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 106 en 226.
33.Zie noot 14.
34.Procesdossier, p. 1058, inhoudende een brief beantwoording vragen inzake mevrouw [persoon 1] d.d. 28 december 2018 opgemaakt door [naam 28] , (ouderen)psychiater bij GGZ Centraal.
35.Procesdossier, p. 894.
36.Procesdossier, p. 978.
37.Procesdossier, p. 224 e.v.
38.Zie noten: (aan het eind toevoegen ivm eventuele vernummering)
39.Zie ook: Forensisch dossier, p. 9.
40.Procesdossier, p. 647 e.v. en een proces-verbaal van bevindingen verificatie en falsificatie verklaring [verdachte] d.d. 25 april 2022, documentcode 2022050607454134, in de wettelijke vorm door opsporingsambtenaar [naam 29] op ambtseed opgemaakt op 10 mei 2022 (los stuk).
41.Procesdossier, p. 892 e.v.
42.Procesdossier, p. 894.
43.Procesdossier, p. 902.
44.Procesdossier, p. 903.
45.Procesdossier, p. 968.
46.Procesdossier, p. 979.
47.Procesdossier, p. 978.
48.Procesdossier, p. 1006.
49.Procesdossier, p. 1029.
50.Procesdossier, p. 217.
51.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 12 en 209
52.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 94, 210 en 211.
53.Verklaring verdachte bij politie d.d. 25 april 2022, p. 212, 213 en 214
54.Het proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, meervoudige kamer voor strafzaken, op 25 en 26 juni 2020, inhoudende: de verklaring van verdachte en een in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 25 april 2022, opgemaakt en ondertekend op 3 mei 2022, los stuk in het dossier, inhoudende: de verklaring van verdachte.