ECLI:NL:GHARL:2023:3050

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.297.971
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst door hennepplantage op woonwagenkamp

In deze zaak gaat het om de ontbinding van huurovereenkomsten van huurders die samen met hun familie in drie woonwagens op een klein woonwagenkamp wonen. De politie heeft in een schuur op het terrein, die van een van de huurders is, een hennepplantage aangetroffen. De woningbouwvereniging heeft daarop de ontbinding van de huurovereenkomsten gevorderd, wat door de kantonrechter is toegewezen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de huurders de standplaatsen binnen acht weken moeten ontruimen. De huurders hebben in hoger beroep niet meer gegriefd tegen de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de schuur, maar betwisten de ontbinding van de huurovereenkomst voor hun woonwagen. Het hof oordeelt dat de aanwezigheid van de hennepplantage een ernstige tekortkoming vormt die de ontbinding rechtvaardigt. De huurders hebben onvoldoende bewijs geleverd voor hun stelling dat zij niet op de hoogte waren van de hennepplantage. Het hof weegt de belangen van de huurders tegen die van de woningbouwvereniging en concludeert dat de ontbinding van de huurovereenkomsten gerechtvaardigd is. De huurders worden veroordeeld tot betaling van proceskosten en moeten de standplaatsen ontruimen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.297.971
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 8841720)
arrest van 11 april 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. G.G.J. Geerlings,
tegen:
de stichting
Stichting Woonservice IJsselland,
gevestigd te Doesburg,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: de woningbouwvereniging,
advocaat: mr. W.A. Kempe.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 11 januari 2022 heeft op 5 april 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.Kern van de zaak en de beslissing

2.1
[appellanten] wonen samen met hun familie in drie woonwagens op een klein woonwagenkamp in [woonplaats1] . Op het terrein is ook een schuur die van [appellant] is maar in gebruik is gegeven aan zoon [de zoon] . In die schuur heeft de politie een hennepplantage aangetroffen. De woningbouwvereniging heeft daarop de ontbinding van de huurovereenkomsten van de standplaats van [appellanten] en de schuur gevorderd. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en de ontruiming van de standplaatsen uitgesproken. Het hof komt tot hetzelfde oordeel zodat het vonnis van de kantonrechter wordt bekrachtigd. Dat betekent dat [appellanten] de beide standplaatsen binnen acht weken moeten ontruimen.
2.2
Hierna legt het hof zijn oordeel uit.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding

3.1
[appellanten] wonen met hun zoon [de zoon] , schoondochter, kleindochter [de kleindochter] en haar man in drie woonwagens op van de gemeente gehuurde standplaatsen. Op de vierde standplaats in het kampje is een schuur gebouwd. [appellanten] betalen huur aan de woningbouwvereniging voor hun eigen standplaats en voor de standplaats van de schuur.
3.2
In juni 2020 is de politie vanwege een extreme hennepgeur de schuur binnengetreden. De politie heeft vijf personen aangetroffen, allemaal leden van de familie [appellanten] , waaronder [appellante] . Zij was hennep aan het knippen. In de schuur bevonden zich 32 wietplanten en volgens de politie nog restanten van eerdere oogsten. In het hennepbericht van 23 juni 2020 staat dat de politie vermoedt dat er eerder twee oogsten zijn geweest van ongeveer 100 planten. De politie heeft allerlei goederen, waaronder 29 assimilatielampen, een groeitent en droogrekken in beslag genomen.
3.3
[appellanten] lijden allebei aan verschillende aandoeningen. Hun kleindochter [de kleindochter] die met haar man naast hen woont, verzorgt hen als mantelzorger.
Tekortkoming in beide huurovereenkomsten
3.4
[appellanten] richten zich in hoger beroep niet meer tegen de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot de standplaats van de schuur. Het gaat hen om de standplaats voor de woonwagen waarin zij al heel lang wonen. Net als de kantonrechter vindt het hof dat niet alleen de huurovereenkomst voor de standplaats van de schuur maar ook die van de woning van [appellanten] moet worden ontbonden. [appellanten] hebben te gelden als de huurders en gebruikers van beide standplaatsen en de gebouwen erop. De schuur is afhankelijk van het recht om te wonen en gekoppeld aan [appellanten] . Het is niet zo dat [appellanten] ergens zomaar een schuur hebben gehuurd: de schuur maakt onderdeel uit van het woongenot op de standplaats. Dat [appellanten] de sleutel van de schuur aan zoon [de zoon] hebben gegeven, ontslaat hen niet van de aansprakelijkheid voor gedragingen van hun zoon die op het gehuurde plaatsvinden. [appellanten] moeten immers toezicht houden op het gehuurde waaronder het voorkomen van illegale activiteiten valt, zoals het verbouwen van een niet toegestane hoeveelheid hennepplanten in de schuur.
3.5
Daar komt bij dat in het hennepbericht staat dat [de zoon] bij de politie bekend is “ter zake vervaardigen softdrugs in 2003 en 2014”. Hij heeft ook toegegeven dat de hennepplantage van hem is. Zijn moeder [appellante] was op het moment van binnentreden hennep het aan het knippen en zij heeft daarvoor een strafbeschikking gekregen. De stelling in hoger beroep dat zij tot het moment van de inval niet wist dat er een hennepplantage was in de schuur omdat zij in de schuur stond te knippen maar de hennepplantage zich onder de grond zou bevinden, is vanwege de voorgeschiedenis en de extreme hennepgeur niet aannemelijk. In het hennepbericht staat dat de schuur van 10 m2 was gescheiden in twee delen. In het midden bevond zich een strook waarin men kon staan om bij beide gedeelten te kunnen komen. Beide gedeelten waren volledig gevuld met grond waarin de hennepplanten aan een stok stonden. Het hof leidt daaruit af dat het [appellante] niet kan zijn ontgaan dat zij zich in een hennepplantage bevond. Deze feiten zijn in eerste aanleg ook al aan de orde geweest en in dat verband had van [appellanten] een nadere toelichting op de stelling mogen worden verwacht dat [appellante] enkel op de ochtend van de dag van de inval door de politie wetenschap had van de hennepplantage. Omdat die nadere toelichting niet is gegeven, komt het hof niet toe aan bewijslevering.
3.6
[appellante] en haar familie waren dus bezig met de oogst van de hennepplantage en volgens de politie was dit niet de eerste oogst. Dat hebben [appellanten] onvoldoende weersproken.
3.7
Een hennepplantage van deze omvang (en de omvang daarvoor) brengt brandgevaren met zich vanwege de gebruikte lampen, de hitte en de luchtvochtigheid. Dit zijn algemeen bekende feiten die niet bewezen hoeven te worden.
3.8
Omdat er samenhang is tussen het wonen en het gebruik van de schuur en de aanwezigheid van de hennepkwekerij met alle gevolgen van dien aan [appellanten] kunnen worden toegerekend, is sprake van een ernstige tekortkoming die voldoende reden is om de huurovereenkomsten van beide standplaatsen te ontbinden.
Wordt de ontbinding met haar gevolgen gerechtvaardigd door de tekortkomingen?
3.9
[appellanten] hebben een beroep gedaan op de tenzij-clausule van artikel 6:265 lid 2 BW (“tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt”). De stelling dat [appellante] geen verwijt treft heeft het hof hiervoor al besproken en gaat niet op. Dan resteren de argumenten van [appellanten] dat de gevolgen van de ontruiming zeer ingrijpend zijn. De woonwagen is feitelijk een gebouw dat niet verplaatst kan worden en woonwagenstandplaatsen zijn uiterst lastig te verkrijgen, nog veel moeilijker dan huurwoningen. Door de ontbinding komen [appellanten] op straat te staan en gedurende een aantal jaren niet in aanmerking voor de huur van een standplaats of woning. [appellanten] kampen met gezondheidsproblemen en zijn afhankelijk van de zorg van [de kleindochter] .
3.1
Tegenover het belang van de woningbouwvereniging om een strikt beleid tegen hennepplantages te voeren en de ernst van de tekortkoming, leggen de aangevoerde argumenten te weinig gewicht in de schaal. Het hof begrijpt dat een gedwongen ontruiming van de standplaats in zo’n klein kamp, waar alleen de familie [appellanten] woont, ingrijpend is voor de familie en hun cultuur. Maar het risico dat [appellanten] hebben genomen door de schuur aan hun zoon ter beschikking te stellen, althans met de familie (vijf familieleden zijn aangetroffen in de schuur) een hennepkwekerij te exploiteren, althans hand- en spandiensten daarin te verlenen, moet voor hun rekening blijven. Een gevolg van het nemen van dat risico is dat de huur wordt ontbonden. Dat is staand beleid bij de meeste woningbouwverenigingen voor zover het hof weet. De woningbouwvereniging hoeft hennepplantages in of op de door haar verhuurde woonplaatsen niet te dulden en er is onvoldoende aanleiding om de woningbouwvereniging te belemmeren haar beleid, dat landelijk als maatschappelijk gewenst wordt gezien, uit te voeren. Daaraan doet niet af dat het vinden van een nieuwe standplaats elders zeer lastig zal worden. Van onvoldoende gewicht is ook dat ontruiming feitelijk inhoudt dat de woonwagen, die niet mobiel is, moet worden gedemonteerd of zelfs afgebroken waarmee de door [appellanten] in de loop der jaren gedane investeringen in waarde achteruitgaan of waardeloos worden.
3.11
De omstandigheid dat de gemeente [appellanten] een laatste kans heeft gegeven en pas bij een volgende overtreding van haar beleid voor de Opiumwet tot sluiting zal overgaan, maakt het oordeel van het hof niet anders. De woningbouwvereniging heeft een andere rechtsrelatie met [appellanten] dan de gemeente en maakt daarin haar eigen afwegingen.. Anders dan [appellanten] aanvoeren leidt het hof uit de voorlopige regeling van het kort geding tussen partijen niet af dat de woningbouwvereniging “niet negatief” is om hen een “laatste kans” te bieden. Dat leest het hof niet in deze regeling en in hoger beroep heeft de woningbouwvereniging benadrukt dat dit ook niet de bedoeling is.
3.12
Bij deze stand van zaken hoeven de grieven verder geen bespreking meer en dat geldt ook voor de andere stellingen en verweren van partijen. Als het hof die wel zou bespreken, zou dat namelijk niet tot een ander oordeel leiden.
3.13
De door partijen gedane bewijsaanbiedingen passeert het hof, omdat de te bewijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
De conclusie
3.14
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen en de ontruiming bepalen op acht weken na betekening van dit arrest. Omdat [appellanten] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
3.15
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Arnhem (rechtbank Gelderland) van 12 mei 2021;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk om binnen acht weken na betekening van dit
vonnis de standplaats van de woonwagen en de standplaats van de schuur met alles wat van
[appellanten] is en ieder die bij [appellanten] hoort, te verlaten en te ontruimen en voor zover van toepassing de sleutels af te geven aan de woningbouwvereniging;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk tot betaling van de volgende proceskosten van de woningbouwvereniging:
€ 772,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de woningbouwvereniging (2 procespunten x appeltarief II)
Al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, K. Mans en A.J.J. van Rijen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.