ECLI:NL:GHARL:2023:3906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
200.302.015/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding koopovereenkomst en schadevergoeding in faillissement

In deze zaak heeft de curator van een failliete woning een koopovereenkomst ontbonden vanwege het niet nakomen van verplichtingen door de kopers. De koopovereenkomst bevatte een ontbindende voorwaarde en een boeteclausule. De curator heeft de woning vervolgens voor een lager bedrag aan een derde verkocht en vordert nu schadevergoeding van de kopers. Het hof oordeelt dat de kopers geen boete verschuldigd zijn, maar wel schadevergoeding. De schadevergoeding wordt vastgesteld op € 25.000,-, wat het verschil is tussen de oorspronkelijke koopsom en de prijs waarvoor de woning aan de derde is verkocht. De rechtbank had eerder een hogere schadevergoeding toegewezen, maar het hof verlaagt dit bedrag. De curator had de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden, omdat de kopers in verzuim waren met de betaling van de koopsom. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing over de schadevergoeding, die wordt aangepast. De kosten van de procedures worden ook verdeeld tussen de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.302.015/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 258435
arrest van 9 mei 2023
in de zaak van

1.[appellant] ,

2. [appellante],
die beiden wonen in [woonplaats1] ,
en die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna
[de kopers]te noemen,
vertegenwoordigd door mr. G.D. te Biesebeek,
tegen
[geïntimeerde], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[naam1],
die kantoor houdt in [vestigingsplaats] ,
die ook hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna
de curatorte noemen,
vertegenwoordigd door mr. M.A. Kerkdijk.

1.De kern van de zaak

De curator heeft aan [de kopers] een woning (van de gefailleerde) verkocht. De koopovereenkomst bevat een ontbindende voorwaarde (een financieringsvoorbehoud) en een boeteclausule. De curator heeft de koopovereenkomst ontbonden en de woning voor een lager bedrag aan een derde verkocht. De curator wil betaling van de boete of schadevergoeding.

2.De procedure bij de rechtbank en de beslissing van de rechtbank

2.1
De curator heeft bij de rechtbank gevorderd [de kopers] hoofdelijk te veroordelen:
om hem € 58.000,- te betalen vermeerderd met wettelijke rente;
om hem € 2.295,- te betalen aan buitengerechtelijke incassokosten;
in de proceskosten en nakosten.
Aan de door hem gevorderde hoofdsom heeft de curator nakoming van de contractuele boete ten grondslag gelegd. Tussen partijen is in geschil of de curator bij de rechtbank subsidiair schadevergoeding aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd.
2.2
De rechtbank heeft de gevorderde hoofdsom toegewezen tot € 32.500,- op grond van schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering onder b. afgewezen en [de kopers] veroordeeld in proceskosten en de nakosten.
2.3
De bedoeling van het hoger beroep van [de kopers] is dat de toegewezen vordering alsnog wordt afgewezen. [de kopers] willen dat de curator wordt veroordeeld om aan hen terug te betalen het bedrag (van € 36.324,39) dat [de kopers] vanwege het vonnis van de rechtbank aan de curator hebben betaald, vermeerderd met wettelijke rente en met veroordeling van de curator in de proceskosten van de procedures bij de rechtbank en het hof en in de nakosten.
2.4
De bedoeling van het hoger beroep van de curator is dat zijn vordering (onder a) van € 58.000,- alsnog wordt toegewezen met rente en met veroordeling van [de kopers] in de kosten van de procedures bij de rechtbank en het hof. Volgens de curator heeft de rechtbank zijn vordering tot nakoming van de boeteclausule ten onrechte afgewezen.

3.Het verloop van de procedure in hoger beroep

3.1
Na het arrest van 28 december 2021 heeft op 17 februari 2022 een enkelvoudige mondelinge behandeling (na aanbrengen) plaatsgevonden. Van de zitting is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie van grieven met bijlagen (producties)
  • de memorie van antwoord ook memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep

4.Het oordeel van het hof

4.1
Het hof zal net als de rechtbank oordelen dat [de kopers] aan de curator geen boete verschuldigd zijn maar wel schadevergoeding. Anders dan de rechtbank stelt het hof de schade van de curator vast op € 25.000,-. Dat wordt hierna uitgelegd. Daarvoor zijn allereerst de feiten van belang zoals die in deze procedure vaststaan.
De vaststaande feiten
4.2
Op 20 november 2018 heeft de rechtbank Overijssel het faillissement uitgesproken van [naam1] . Tot de failliete boedel behoorde de woning aan [adres] 16 in [woonplaats1] (hierna: de woning). De curator heeft de woning op 5 november 2019 aan [de kopers] verkocht voor € 580.000,-. De woning zou op 7 januari 2020 worden geleverd.
4.3
De koopovereenkomst bevat het volgende financieringsvoorbehoud:

Koper kan deze overeenkomst ontbinden indien uiterlijk op 28 november 2019 is gebleken dat koper de gelden, voor een bedrag van de koopsom, welke moeten vrijkomen uit fondsen van Solestus Investments B.V., niet beschikbaar zijn of worden gesteld.
Solestus Investments is een vennootschap waarvan [de kopers] de directeuren en aandeelhouders zijn. Het geld waarmee de woning zou worden betaald moest komen uit buitenlandse fondsen.
4.4
De koopovereenkomst bevat in artikel 2.4 een verplichting voor [de kopers] om uiterlijk één week na het verstrijken van de termijn voor het inroepen van het financieringsvoorbehoud een waarborgsom te storten van € 58.000,-.
4.5
In artikel 2.5 van de koopovereenkomst is de volgende boeteclausule opgenomen:

Bij ontbinding van de Koopovereenkomst op grond van het feit dat Koper niet aan zijn verplichtingen uit de Koopovereenkomst en/of deze overeenkomst jegens Verkoper heeft voldaan, verbeurt Koper aan Verkoper een direct opeisbare boete ter hoogte van de waarborgsom, zonder dat rechterlijke tussenkomst is vereist en onverminderd het recht van Verkoper vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade te vorderen."
4.6
De termijn waarbinnen op de ontbindende voorwaarde (het financieringsvoorbehoud) een beroep kon worden gedaan, is tussen partijen uiteindelijk verlengd tot en met 19 december 2020.
4.7
In e-mails van 19 en 20 december 2019 hebben partijen nadere afspraken gemaakt onder meer over de boeteclausule. In die correspondentie heeft (de makelaar van) de curator aan [de kopers] laten weten dat de leveringsdatum is verplaatst naar uiterlijk 7 februari 2020. Op verzoek van [de kopers] (op 6 februari 2020) heeft de curator op 7 februari 2020 de datum van levering verplaatst naar uiterlijk 21 februari 2020. Daarna is de curator met [de kopers] in overleg gebleven over het afnemen van de woning. In een e-mail van 31 maart 2020 heeft de curator [de kopers] verzocht om hem van nadere informatie te voorzien waaruit blijkt dat zij een financiering zullen verkrijgen waarbij de curator [de kopers] heeft laten weten dat wanneer hij die informatie niet krijgt, de woning weer te koop zal worden aangeboden. Ook merkt de curator op dat [de kopers] al in verzuim zijn met betrekking tot de nakoming van de koopovereenkomst.
4.8
In een brief van 7 april 2020 heeft de curator de koopovereenkomst ontbonden. De brief aan [de kopers] luidt:

Tot op heden heeft levering van voornoemde woning niet plaatsgevonden in verband met het feit dat u de koopprijs niet op de kwaliteitsrekening van de notaris hebt voldaan, ondanks dat het voorbehoud daartoe reeds geruime tijd is verstreken. Daarmee bent u tekort geschoten in de nakoming van uw verplichtingen die uit de koopovereenkomst voortvloeien en bent u tevens in verzuim.Op grond van het voorgaande ontbind ik hierbij dan ook voornoemde koopovereenkomst. Tevens stel ik u aansprakelijk voor alle schade die de boedel als gevolg van het voorgaande heeft geleden en nog zal lijden”.
4.9
Op 9 april 2020 heeft de curator aanspraak gemaakt op betaling van de contractuele boete van € 58.000,- .
4.1
Op 29 oktober 2020 heeft de curator de woning aan een ander verkocht voor € 555.000,-.
4.11
In een e-mail van 1 november 2020 heeft de curator weer aanspraak gemaakt op betaling van de contactuele boete van € 58.000,-.
[de kopers] hebben het financieringsvoorbehoud niet ingeroepen (de koopovereenkomst was dus niet al ontbonden toen de curator deze ontbond)
4.12
Op 28 november 2019 hebben [de kopers] (de makelaar van) de curator een e-mail gestuurd met het onderwerp “
Ontbinding koopovereenkomst [adres] 64 en tevens verzoek om uitstel”. De e-mail luidt verder, voor zover hier van belang: “
Naar aanleiding van ons contact van vandaag hierbij als bijlage de ontbinding van het voorlopig koopcontract. Tevens in hetzelfde schrijven het verzoek om uitstel”. De bijlage is een brief met de volgende inhoud: “
Zoals bepaald in artikel 6.3. ontbinden we door middel van dit schrijven het voorlopig koopcontract voor het woonhuis aan [adres] 64 te [woonplaats1] . De reden hiervoor is dat de gelden nog niet zijn vrijgegeven door de bank i.v.m. wettelijke checks die plaatsvinden.
Om de verkoop toch te laten plaatsvinden vragen wij de ontbindende voorwaarde op te schorten t/m 6 december 2019. (…)
4.13
Deze e-mail met bijlage van [de kopers] kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gelezen dan dat zij het financieringsvoorbehoud inroepen (en daarmee de koopovereenkomst ontbinden) maar alleen áls het ten behoeve van hen opgenomen financieringsvoorbehoud niet wordt verlengd. Beide tegelijk is immers niet mogelijk. In feite hebben zij een voorwaardelijk beroep op het financieringsvoorbehoud gedaan. Voorwaardelijk, voor het geval hun verzoek tot verlenging niet wordt gehonoreerd. Die voorwaarde is steeds niet in vervulling gegaan, omdat de (makelaar van de) curator met gevraagde verlengingen heeft ingestemd. In een e-mail van 6 december 2019 heeft (de makelaar van) de curator op verzoek van [de kopers] het financieringsvoorbehoud verlengd tot en met 10 december 2019. In een e-mail van 10 december 2019 heeft (de makelaar van) de curator op verzoek van [de kopers] ingestemd met verdere verlenging van het financieringsvoorbehoud tot en met 19 december 2019. De termijn waarbinnen op de ontbindende voorwaarde (het financieringsvoorbehoud) een beroep kon worden gedaan is verlengd t/m 19 december 2020 en de koopovereenkomst is gedurende die termijn dus niet ontbonden. [de kopers] hebben geen feiten gesteld waaruit blijkt dat zij binnen die termijn een (onvoorwaardelijk) beroep op het financieringsvoorbehoud hebben gedaan.
de boeteclausule is komen te vervallen
4.14
Tussen partijen is niet in geschil dat zij in e-mails van 19 en 20 december 2019 nadere afspraken hebben gemaakt over de boeteclausule, maar wel wat zij hebben afgesproken.
Het gaat om de volgende correspondentie:
− Op 19 december 2019 hebben [de kopers] de curator bericht:

We hebben het uitstel tot vandaag goed kunnen gebruiken en zoals gemeld zijn de gelden voor de aankoop van het huis vrij en staan voor ons gereserveerd. Op dit moment is men druk om de papierwinkel in orde te maken en zodra dit klaar c.q. afgewikkeld wordt e.e.a. ons toegezonden.
De voorlopige koopakte kan wat ons betreft “voorwaardelijk” worden onder de navolgende voorwaarde t.w.:
  • De 10% borg of bankgarantie wordt 1e week januari 2020 op de derden rekening van de Notaris Fijn voldaan.
  • De boete clausule van 10% wordt opgeschort tot dat wij de documenten in ons bezit hebben.
  • Met het afstorten van de borg wordt de boete clausule voldaan.
− Op 20 december 2019 heeft de curator aan zijn makelaar (onder meer) laten weten dat hij akkoord gaat met het storten van de borg of bankgarantie in de eerste week van januari 2020 bij de notaris en dat hij de andere twee punten niet begrijpt.
− De makelaar heeft [de kopers] op 19 december 2020 laten weten dat zij begrijpt dat waar [de kopers] “voorwaardelijk” schrijven, zij “onvoorwaardelijk” bedoelen en dat de andere twee punten niet worden begrepen. Verder heeft de makelaar in die e-mail geschreven: “
Ons inziens is de juiste slotconclusie dat de akte nu onvoorwaardelijk is en dat je in de eerste week van januari 2020 de waarborgsom van 10% stort op de derdengeldrekening van de notaris.” De makelaar heeft daarbij verwezen naar het bericht van de curator aan haar die dag. Ook heeft de makelaar laten weten dat de datum van levering 31 januari 2020 blijft of uiterlijk 7 februari 2020 wordt.
− Op 20 december 2019 hebben [de kopers] aan de makelaar laten weten inderdaad “onvoorwaardelijk” te bedoelen en verder: “
Wat betreft de “boeteclausule”, we bedoelen dat deze niet eerder in werking treedt dan nadat het geld gestort is. (Dus dit is een laatste veiligheid voor ons in privé wij hebben niet zomaar 58k op de plank).
4.15
Wat partijen daarover hebben afgesproken, is een kwestie van uitleg van de correspondentie in de e-mails waarin de nadere afspraak is vastgelegd. Dit moet gebeuren aan de hand van de Haviltex-maatstaf. [1] Die komt erop neer dat het bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang en kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.16
Uit de e-mail van 20 december 2019 blijkt duidelijk wat de bedoeling is van [de kopers] Zij willen dat de boeteclausule niet eerder in werking treedt dan nadat de waarborgsom is gestort. Dat is niet duidelijk door de curator tegengesproken. De curator heeft bij de (mondelinge behandeling bij de) rechtbank verklaard dat hij de voorwaarde die [de kopers] stelden ook zo heeft begrepen, te weten dat pas als de waarborgsom zou worden gestort ook de boeteclausule zou gelden. De curator heeft op die zitting verder verklaard dat hij met die nieuwe voorwaarde van [de kopers] kon instemmen omdat de waarborgsom in de eerste week van januari zou worden gestort. Daar brengt de curator een nieuw element in. De curator zegt dan in feite dat hij [de kopers] niet verder tegemoet wilde komen dan geen beroep te doen op de termijn in art. 2.4 van de koopovereenkomst voor het betalen van de waarborgsom en op de boeteclausule in artikel 2.5 tot [de kopers] de waarborgsom in de eerste week van januari 2020 zouden betalen. Dit is wat anders dan dat de boeteclausule niet eerder in werking treedt dan nadat de waarborgsom is gestort. Omdat uit de e-mail van
20 december 2019 duidelijk was dat [de kopers] dit wilden had de curator vervolgens, mede gelet op de bij hem aanwezige rechtskennis, wat hij anders wilde duidelijk met [de kopers] moeten communiceren om onderdeel van de afspraken te kunnen laten zijn. De curator heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waar dat uit blijkt. Dat volgt niet uit de in een e-mail van 28 januari 2020 (waarin de datum van levering op verzoek van [de kopers] met instemming van de curator wordt verplaatst naar 7 februari 2020) opgenomen zin “
Alle overige afspraken conform de getekende koopovereenkomst blijven onverminderd van kracht”. Dat de curator die duidelijkheid niet heeft verschaft volgt uit de verklaring van de curator op de mondelinge behandeling bij de rechtbank dat hij niet meer heeft gereageerd op de e-mail van 20 december 2019. [de kopers] mochten daarom naar het oordeel van het hof redelijkerwijs begrijpen dat zij met de curator waren overeengekomen dat de boeteclausule was vervallen en pas (weer) zou gelden als zij de waarborgsom hadden gestort. Het hof legt de nadere afspraken over de boeteclausule zo uit.
4.17
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de boeteclausule niet als grondslag kan dienen voor de gevorderde boete omdat de waarborgsom niet is gestort. Het daartegen door de curator gerichte bezwaar (de grief in het incidenteel appel) slaagt niet.
de curator heeft bij de rechtbank subsidiair schadevergoeding aan zijn vordering ten grondslag gelegd
4.18
Het hof verwerpt het door [de kopers] tegen het vonnis van de rechtbank aangevoerde bezwaar (grief I) dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden door (een deel van) de vordering op grond van schadevergoeding vanwege een tekortkoming in de nakoming toe te wijzen. Die grondslag is opgenomen in een schriftelijk stuk, ondertekend door de advocaat, te weten in (nr. 11 van) zijn spreekaantekeningen bij de mondelinge behandeling bij de rechtbank. Dat voldoet aan de eisen voor een wijziging van eis.
De curator heeft de overeenkomst rechtsgeldig ontbonden
4.19
In artikel 6.2. van de overeenkomst is bepaald dat de verkoper de overeenkomst mag ontbinden als de koper zijn in artikel 2 opgenomen verplichting niet nakomt. [de kopers] hebben aan die verplichting niet voldaan. In artikel 2 staat dat de koper gehouden is om een koopsom van € 580.000,- te betalen vóór het ondertekenen van de akte van levering. De laatst overeengekomen datum van levering is 21 februari 2020. [de kopers] hebben de koopsom toen niet betaald (en daarna niet en ook hebben zij de waarborgsom niet betaald).
4.2
Voor een geslaagd beroep op ontbinding is naast een tekortkoming van [de kopers] nodig dat [de kopers] in verzuim zijn. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat 21 februari 2020 als de laatst overeengekomen datum van levering geldt als fatale termijn. Op 7 februari 2020 heeft de curator de datum van levering immers verplaatst naar uiterlijk 21 februari 2020. Het daartegen gerichte bezwaar van [de kopers] (in grief II) gaat niet op. Met het niet betalen van de koopsom op die datum zijn [de kopers] in verzuim gekomen. Na 21 februari 2020 is de curator wel met [de kopers] in overleg gebleven over het afnemen van de woning, maar dat neemt het verzuim van [de kopers] niet weg. De curator heeft [de kopers] daar in zijn e-mail van 31 maart 2020 ook op gewezen.
4.21
Net als de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat de curator de koopovereenkomst op 7 april 2020 rechtsgeldig heeft ontbonden. Het daartegen gerichte bezwaar (grief II) van [de kopers] slaagt niet.
de curator heeft recht op schadevergoeding
4.22
Aan de curator komt vergoeding toe van de schade die hij heeft geleden doordat geen wederzijdse nakoming maar ontbinding van de koopovereenkomst heeft plaatsgevonden [2] . Om de schade van de curator te bepalen moet een vergelijking worden gemaakt tussen de situatie waarin [de kopers] de koopprijs zouden hebben betaald en de woning geleverd zouden hebben gekregen met de situatie waarin de curator verkeert doordat hij de overeenkomst heeft ontbonden en de woning heeft verkocht aan een derde.
4.23
Die schade bestaat uit € 25.000,- zijnde het verschil tussen de koopsom van € 580.000,- die de curator met [de kopers] in november 2019 was overeengekomen en de koopsom van € 555.000,- waarvoor de curator de woning eind oktober 2019 heeft verkocht aan een derde.
4.24
De rechtbank heeft deze schadepost toegewezen. Het bezwaar van [de kopers] daartegen (in grief III) gaat niet op. Het beroep dat [de kopers] doen op eigen schuld van de curator slaagt namelijk niet. [de kopers] hebben hun stelling dat de curator de woning onder de markwaarde heeft verkocht, onvoldoende onderbouwd. Dat volgt niet uit de door [de kopers] gestelde enkele omstandigheid dat de gemiddelde verkoopprijs van een woning in november 2020 8.9% meer was dan de gemiddelde verkoopprijs in november 2019. De curator betwist dat de woning onder de marktwaarde is verkocht en voert daarvoor de volgende feiten aan. De woning staat sinds oktober 2010 in de verkoop en de koopprijs in de periode van 2010 tot 2018 gezakt van € 785.000,- naar € 675.000,-. Na het faillissement is een andere makelaar ingeschakeld, waarna de woning voor € 629.000,- te koop is aangeboden. De woning is sinds het faillissement eind november 2018 niet bewoond en onderhouden waardoor de staat van de woning achteruit is gegaan. De woning is op 18 oktober 2020 te koop aangeboden voor € 595.000,- maar het is niet gelukt de woning voor dat bedrag te verkopen. De curator heeft tot slot verklaard dat het feit dat de woning verkocht was aan [de kopers] maar later toch weer te koop was, ook invloed heeft gehad op de prijs. Anders dan [de kopers] willen, is er geen reden om aan deze door de curator aangevoerde feiten voorbij te gaan omdat zij hierop in hun memorie van antwoord in incidenteel appel niet hebben kunnen reageren. Er is een mondelinge behandeling door het hof bepaald die op verzoek van partijen niet is doorgegaan.
4.25
De curator vordert daarnaast € 7.250,- aan schadevergoeding, wat de rechtbank heeft toegewezen. Het tegen deze schadepost gerichte bezwaar (in grief III) van [de kopers] slaagt. In hoger beroep is komen vast te staan dat het gaat om de nota van de makelaar die de curator had ingeschakeld bij de verkoop van de woning aan [de kopers] hebben een nota van die makelaar van € 7.250,- als productie overgelegd en ook de curator stelt dat het gaat om de nota van de makelaar die betrokken was bij de verkoop van de woning aan [de kopers] Deze komt niet voor vergoeding in aanmerking. In de door het hof te maken schadevergelijking zou de curator de kosten van deze makelaar ook hebben moeten betalen in de situatie waarin [de kopers] de koopovereenkomst waren nagekomen. In hoger beroep is, als door [de kopers] gesteld en door de curator niet betwist, komen vast te staan dat de curator bij de tweede verkoop (uiteindelijk) geen makelaar heeft ingeschakeld. Het is dus niet zo dat de curator door de ontbinding meer makelaarskosten heeft gehad dan wanneer [de kopers] de overeenkomst zouden zijn nagekomen.
De conclusie
4.26
Het (principaal) hoger beroep van [de kopers] slaagt deels en het (incidenteel) hoger beroep van de curator slaagt niet. Omdat [de kopers] in het door hen ingestelde (principaal) hoger beroep grotendeels in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [de kopers] tot betaling van de proceskosten in (principaal) hoger beroep veroordelen. Omdat de curator in het door hem ingestelde (incidenteel) hoger beroep in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof de curator tot betaling van de proceskosten in (incidenteel) hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [3]
4.27
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 september 2021, behalve de beslissing onder 5.1., die hierbij wordt vernietigd en beslist:
5.2
veroordeelt [de kopers] hoofdelijk om aan de curator te betalen € 25.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf
27 november 2020 tot aan de dag van volledige betaling;
5.3
veroordeelt de curator tot terugbetaling van wat [de kopers] op grond van het dictum onder 5.1. van het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 september 2021 te veel aan de curator hebben betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door [de kopers] tot aan de dag van terugbetaling;
5.4
veroordeelt [de kopers] tot betaling van de volgende proceskosten van de curator in het door hen ingestelde (principaal) hoger beroep:
€ 772,- aan griffierecht
€ 2.297 ,- aan salaris van de advocaat van de curator (1,5 procespunt x appeltarief III)
5.5
veroordeelt de curator tot betaling van de volgende proceskosten van [de kopers] in het door hem ingestelde (incidenteel) hoger beroep:
€ 1.148 aan salaris van de advocaat van de curator (
procespunt x appeltarief III)
5.6
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en H. de Hek, en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)
2.Artikel 6:277 BW
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.