In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De zaak betreft de waardevaststelling van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van de woning vastgesteld op € 223.000 per waardepeildatum 1 januari 2019, wat leidde tot een aanslag onroerendezaakbelasting van € 501,08 voor het jaar 2020. Belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde te hoog was, waarbij hij een waarde van € 208.000 voorstelde. Tijdens de zitting op 22 maart 2023, die via beeldbellen plaatsvond, zijn de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar gehoord.
Het geschil spitste zich toe op de vraag of de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de staat van onderhoud van de woning en of hij het gelijkheidsbeginsel, het verbod op willekeur en het vertrouwensbeginsel had geëerbiedigd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar met de overgelegde taxatiematrix aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof concludeerde dat de woning in een gemiddelde staat van onderhoud verkeert en dat de heffingsambtenaar de waarde op een juiste manier had vastgesteld. Belanghebbende slaagde er niet in om aan te tonen dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien hij niet kon bewijzen dat de door hem genoemde objecten identiek waren aan zijn woning.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, en de beslissing werd openbaar gemaakt op 9 mei 2023.