Uitspraak
bij de rechtbank: eiser,
[appellant],
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
2.2. Waar gaat het in deze zaak om?
2.2 De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Volgens de rechtbank heeft [geïntimeerde] wel een beroepsfout gemaakt, maar is onvoldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] door de beroepsfout schade heeft geleden. Volgens de rechtbank zou als de beroepsfout van [geïntimeerde] wordt weggedacht en de rechtbank Den Haag de zaak dus wel inhoudelijk zou zijn behandeld niet tot een voor [appellant] gunstiger resultaat hebben geleid.
3.3. De relevante feiten
‘
Als de eiser het griffierecht niet of niet tijdig betaalt, wordt de dagvaarding in beginsel niet inhoudelijk in behandeling genomen.’
direct zelf aan de Rechtbank te voldoen’en om hem, [geïntimeerde] , een bewijs van betaling te sturen.
Wilt u deze nog voldoen?’ Op 10 oktober 2018 heeft [geïntimeerde] per Whatsapp gevraagd: ‘
Al voldaan?’, volgens [geïntimeerde] nadat de rechtbank telefonisch contact had opgenomen met zijn kantoor. De vrouw van [appellant] antwoordde per Whatsapp dat [de dochter] al tweeëneenhalve week ziek was, maar er naar zou kijken. Zij schreef verder: ‘
Ze heeft het net na gekeken en het moet uiterlijk 18 oktober betaald zijn. Dus snap niet wat ze zitten te zeuren.’
‘
In bovengenoemde zaak (…) is tijdens een zitting contact opgenomen met mijn kantoor inzake de noodzaak om vandaag nog de griffiekosten te voldoen.Eerder deze week (gister om precies te zijn) heb ik een eerste aanmaning mogen ontvangen met een betaaltermijn van 14 dagen.Client zat even in financieel zwaar weer en kon de griffie niet tijdig voldaan, maar kan deze wel binnen de thans gestelde termijn van 14 dagen voldoen.Hopelijk is hiermee de gewenste duidelijkheid verschaft. Zo niet, dan verneem ik dat graag van u.’
In een e-mail aan de rechtbank van 12 oktober 2018 reageerde [geïntimeerde] . Hij verwees naar zijn e-mail van 10 oktober 2018 en herhaalde dat [appellant] het griffierecht binnen de betaaltermijn van de eerste herinnering zou betalen.
4.4. De bespreking van het geschil
De rechtbank heeft [geïntimeerde] in een tussenvonnis van 13 november 2020 de gelegenheid gesteld dat te bewijzen.
heeft vervolgens aangevoerd dat hij niet meer beschikt over de Whatsapp-gesprekken met [appellant] en diens echtgenote, maar dat [appellant] daarover nog wel beschikt. [appellant] dient die gesprekken dan ook in het geding te brengen, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft verder aangegeven dat hij mevrouw [appellant] op
De rechtbank heeft vervolgens in het eindvonnis overwogen dat [geïntimeerde] het bewijs van zijn stelling niet heeft geleverd en dat daardoor niet is komen vast te staan dat hij [appellant] tijdig heeft gewaarschuwd. Dat levert volgens de rechtbank een schending op van de op [geïntimeerde] jegens [appellant] rustende zorgplicht.
Allereerst ontbreekt een ondubbelzinnige waarschuwing voor de gevolgen van niet-tijdige betaling. [geïntimeerde] heeft de nota van de rechtbank doorgestuurd, maar heeft in de begeleidende e-mail niet gewezen op de risico’s. Ook heeft hij niet aangegeven wanneer de betalingstermijn eindigt. Weliswaar staat op de nota zelf vermeld dat bij niet tijdige betaling de dagvaarding in beginsel niet inhoudelijk in behandeling wordt genomen, maar daaruit volgt niet ondubbelzinnig dat dat betekent dat het daarmee ook ‘einde oefening’ is voor [appellant] . Dat had [geïntimeerde] hem nu juist duidelijk moeten maken. Het behoort tot de taak van een advocaat om de soms wat versluierende, ambtelijke taal van officiële instanties, zoals in dit geval van de rechtbank, om te zetten in ‘klare taal’, zodat de cliënt weet waar hij aan toe is. Dat [geïntimeerde] in 2016 toen hij [appellant] in een andere procedure bijstond, het griffierecht ook niet voorgeschoten heeft en toen geschreven heeft dat de rechter de zaak buiten behandeling kan laten wanneer het griffierecht niet tijdig wordt betaald, leidt niet tot een ander oordeel. Het is onaannemelijk dat deze, gezien de nadelige consequenties ook nogal zwakke waarschuwing, twee jaar later nog het voor een ondubbelzinnige waarschuwing vereiste effect had.
Bovendien is niet aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] vóór 3 oktober 2018 bij [appellant] heeft geïnformeerd naar de tijdige betaling van het griffierecht. Hij had in de e-mail waarmee hij de nota van de rechtbank doorstuurde, gevraagd om een bewijs van betaling. Toen dat betalingsbewijs uitbleef, heeft hij daarin kennelijk geen reden gezien om bij [appellant] te informeren naar de reden daarvan en om [appellant] , als het griffierecht niet betaald was, aan te sporen alsnog tijdig te betalen.
Daarmee samenhangend: [geïntimeerde] heeft de stelling van [appellant] dat hij [appellant] voor 9 oktober 2018 niet heeft aangesproken op de niet-betaling van het griffierecht onvoldoende weersproken. Hij heeft slechts aangevoerd dat hij [appellant] per Whatsapp en telefonisch op het belang van het betalen van het griffierecht heeft gewezen, maar hij heeft die, door [appellant] weersproken, stelling onvoldoende geconcretiseerd. Een schriftelijke vastlegging van de gestelde waarschuwing ontbreekt. Ook heeft [geïntimeerde] de desbetreffende Whatsappberichten niet overgelegd. Dat kan hij [appellant] niet in redelijkheid verwijten; wanneer die berichten er niet zijn, zoals [appellant] stelt, kan [appellant] deze ook niet in het geding brengen. In dit verband merkt het hof op dat de wel overgelegde berichten ook geen aanknopingspunt bieden voor het betoog van [appellant] dat er meer berichten (moeten) zijn.
Ten slotte heeft [geïntimeerde] op 9 oktober 2018, na ontvangst van de aanmaning en
10 oktober 2018 contact gehad met (de echtgenote van) [appellant] . Het contact op
9 oktober 2018 bestond uit het verzenden van de in 3.6 aangehaalde e-mail met de vraag of de nota al was betaald. Deze e-mail bevat geen enkele waarschuwing en voldoet dan ook niet aan wat van [geïntimeerde] op grond van zijn zorgplicht mag worden verwacht. Dat geldt ook voor zijn Whatsappbericht van 10 oktober 2018. Volgens [geïntimeerde] heeft hij, nadat de rechtbank had gebeld met zijn kantoor met de mededeling dat het griffierecht die dag betaald moest worden, na zijn Whatsappbericht nog gebeld met de echtgenote van [appellant] . Hij heeft haar toen op de noodzaak van onmiddellijke betaling gewezen. Die stelling vindt geen steun in de tekst van het daarna gestuurde Whatsappbericht van mevrouw [appellant] , waaruit volgt dat de urgentie van onmiddellijke betaling niet is doorgedrongen. Mevrouw [appellant] schreef immers dat vóór 18 oktober 2018 betaald zou worden. Toen hem dat duidelijk werd, had [geïntimeerde] [appellant] er in ondubbelzinnige bewoordingen op moeten wijzen dat indien niet diezelfde dag nog betaald zou worden [appellant] de procedure tegen Vedder B.V. waarschijnlijk zou verliezen. [geïntimeerde] heeft dat laatste, ook volgens zijn eigen stellingen, nagelaten.
Naast de kwestie van de vrachtbrieven voerde [appellant] aan dat hij acht facturen van Vedder B.V. dubbel had betaald en dat een aantal facturen waarvan Vedder betaling had gevorderd bij hem, [appellant] , niet bekend waren.
Vedder B.V. te krijgen - de vrachtbrieven -, die hij anders in de verzetprocedure zou hebben gekregen. Die informatie heeft [appellant] nu nodig om de omvang van de door hem (mogelijk) geleden schade te kunnen vaststellen (vgl. artikel 6:96 lid 2 onder b BW) [2] . Dat betekent dat de vordering van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat toewijsbaar is.
(salaris advocaat: € 1.407,50) en bij het hof (2 punten, tarief II = € 2.228,-). Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen om aan [appellant] terug te betalen wat [appellant] op grond van het eindvonnis van de rechtbank aan [geïntimeerde] heeft betaald [4] .
5.5. De beslissing
en doet op nieuw recht als volgt;
- in de procedure bij het hof op € 457,21 aan verschotten en op € 2.228,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;