ECLI:NL:GHARL:2023:4739

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
200.220.920
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor schadevergoeding en boetes

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van QaMP Projectontwikkeling B.V. tegen het kerkgenootschap Hervormde Gemeente te Nijkerk Gld. De zaak betreft de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst en de daaruit voortvloeiende vorderingen tot schadevergoeding en betaling van boetes. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 21 januari 2020 overwogen dat HGN vrij stond om de overeenkomst op te zeggen, omdat QaMP had bijgedragen aan de verstoring van de verhoudingen door zonder overleg met HGN een overeenkomst met een derde partij te sluiten. QaMP heeft in hoger beroep bewijs geleverd voor de schending van het geheimhoudings- en exclusiviteitsbeding door HGN, en vorderde schadevergoeding en boetes. Het hof oordeelt dat HGN geen boetes verschuldigd is aan QaMP, omdat de schending van de bedingen niet is komen vast te staan. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland en veroordeelt QaMP tot betaling van de proceskosten van HGN. De beslissing is openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.220.920
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 304068)
arrest van 6 juni 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QaMP Projectontwikkeling B.V.,
gevestigd te Ugchelen, gemeente Apeldoorn,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: QaMP,
advocaat: mr. B. Martens,
tegen:
het kerkgenootschap
Hervormde Gemeente te Nijkerk Gld.,
gevestigd te Nijkerk,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: HGN,
advocaat: mr. B.H.M. Karens.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 21 januari 2020 hier over. Hierna hebben nog getuigenverhoren plaatsgevonden (op 11 november 2020, 21 april 2021, 22 september 2021, 8 maart 2022, 30 juni 2022). Daarna hebben partijen ieder nog een memorie na enquête genomen. Vervolgens hebben partijen op 29 maart 2023 pleidooi gehouden ter gelegenheid waarvan partijen eindarrest hebben gevraagd.

2.Waar gaat het nog om?

2.1
Bij tussenarrest heeft het hof overwogen dat, kort gezegd, het HGN vrij stond de overeenkomst tussen haar en QaMP op te zeggen. Daarbij overwoog het hof dat QaMP beslissend aan de verstoring van de verhoudingen tussen partijen had bijgedragen door in afwijking van de bedoeling van de overeenkomst op 20 maart 2015 een overeenkomst van aanneming met Prins te sluiten, zonder overleg met HGN en zonder dat zij details daarvan prijs wilde geven aan HGN. Daarmee was het overleg tussen partijen en de basis voor een samenwerking de facto tot een eind gekomen. Daarop stuiten de vordering tot ontbinding en schadevergoeding van QaMP af (r.o.v. 4.12 tussenarrest).
2.2
Bij datzelfde tussenarrest is QaMP toegelaten tot bewijslevering. Dat bewijs betrof de schending door HGN van het geheimhoudingsbeding en het exclusiviteitsbeding in de overeenkomst. Op grond van die beweerdelijke schending heeft QaMP een vordering ingesteld tot betaling van boetes tot een totaalbedrag van € 60.000.
2.3
Bij pleidooi heeft QaMP het hof verzocht om op grond van de beëindiging van de overeenkomst tussen haar en HGN de volledige door QaMP in het kader van het project gemaakte interne en externe kosten toe te wijzen. Zij raamt deze op een bedrag van € 102.786. Daarenboven heeft QaMP het hof verzocht terug te komen van zijn bindende eindbeslissing, die onder 2.1 verkort is weergegeven, en heeft zij primair schadevergoeding gevorderd en subsidiair een bedrag gelijk aan redelijk loon als bedoeld in art. 7:411 BW. Zij beperkt die vordering tot € 153.164 excl. btw. Ten slotte had zij in haar memorie na enquête al geconcludeerd dat uit de getuigenverhoren is gebleken dat de gevorderde boetes zijn verschuldigd. HGN betwist dat.

3.De beoordeling

schadevergoeding, kosten en loon wegens uitvoeren opdracht (art. 7:411 BW)
3.1
Voor de vraag of het hof op zijn eerdere beslissing kan terugkomen, geldt de navolgende maatstaf. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die uitspraak, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. [1]
3.2
Het hof volgt QaMP niet in haar stelling dat uit de getuigenverhoren feiten en omstandigheden zijn gebleken die het hof nopen om op de bindende eindbeslissing in kwestie terug te komen. In essentie komt de stelling van QaMP erop neer dat in de getuigenverhoren vast is komen te staan dat HGN dubbelspel speelde en dat daarom het hof ten onrechte het klappen van de samenwerking bij QaMP in de schoenen heeft geschoven. QaMP motiveert niet waaruit dat dubbelspel dan zou zijn gebleken en het hof heeft dit ook niet op een andere wijze kunnen vaststellen. Uit de getuigenverhoren komt eerder weer het beeld naar voren dat HGN eind december 2014 zelf naar partijen is gaan zoeken om de samenwerkingsovereenkomst alsnog te kunnen uitvoeren. Van het feitelijk staken van de samenwerking met QaMP blijkt pas nadat QaMP met een onbekende aannemer in zee wilde gaan en daarmee al zelfstandig afspraken had gemaakt voordat QaMP dit aan HGN doorgaf. Nadat de samenwerking feitelijk was beëindigd is HGN met een andere projectontwikkelaar in overleg getreden.
3.3
Voorts voert QaMP aan dat er sprake is van een niet-gerechtvaardigde opzeggingsverklaring door HGN, omdat – kort gezegd – HGN het overleg tussen QaMP en haarzelf frustreerde omdat zij van de overeenkomst af wilde. Ook dat argument stuit af op hetgeen hiervoor onder 3.2 is overwogen over de feitelijke gang van zaken. Het hof is, anders dan QaMP, dan ook niet van oordeel dat het tussenarrest is gebaseerd op een feitelijke of juridische misslag. Het hof ziet daarom geen reden om op zijn eerdere beslissing terug te komen en blijft van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding wegens het staken van de samenwerking ongegrond is.
3.4
De vorderingen tot vergoeding van de kosten en tot betaling van een naar redelijkheid vast te stellen deel van het loon, als bedoeld in artikel 7:411 BW, kunnen evenmin slagen. Deze vorderingen betreffen immers feitelijk een vermeerdering van eis waarmee QaMP nakoming van de overeenkomst wil bewerkstelligen, terwijl QaMP bij memorie van grieven enkel schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming en/of onrechtmatige daad en betaling van verbeurde boetes heeft gevorderd. Nu HGN zich tegen die vermeerdering van eis verzet, stuit deze af op de twee-conclusie-regel; QaMP beroept zich daarvoor immers op een nieuwe grondslag die leidt tot een nieuwe vordering, die QaMP niet eerst bij pleidooi kan introduceren.
3.5
QaMP heeft in dit verband aangevoerd dat het hof de vordering met deze grondslagen kan lezen onder het deel van het petitum in de memorie van grieven dat luidt: “
althans tot betaling van een in goede justitie door het hof vast te stellen bedrag”, maar die lezing volgt het hof niet. HGN heeft terecht aangevoerd dat in de context van de rest van die paragraaf in het petitum deze zinsnede niet anders kan worden gelezen dan dat het in goede justitie vast te stellen bedrag een bedrag anders dan de gespecificeerde vordering van € 418.856 betreft, maar wel eveneens onder de titel van schadevergoeding (en niet loon of kosten).
boetes wegens schending contractuele bedingen
3.6
QaMP heeft boetes gevorderd en heeft dat in de memorie van grieven onderbouwd met het overtreden van zowel het geheimhoudings- als het exclusiviteitsbeding door HGN.
Deze bedingen luiden als volgt:

Artikel 9 Algemene bepalingen
9.1.
Exclusiviteit. Deze overeenkomst wordt gesloten op basis van exclusiviteit. Het is geen der Partijen toegestaan om tijdens de duur van deze overeenkomst direct of indirect, enigerlei vorm van overleg, samenwerking of onderhandelingen met derden te hebben voor zover deze handelingen hetzelfde of een soortgelijk doel c.q. dezelfde strekking hebben, zoals in deze overeenkomst ten aanzien van het hiervoor bedoelde project bedoeld, een en ander behoudens goedkeuring van de ander partij (e.e.a. conform artikel 9.4)
9.4
Geheimhouding: Partijen verplichten zich tot strikte vertrouwelijkheid (voor zover het geen terugkoppeling betreft die nodig is voor de projectvoortgang). Het is bekend dat terugkoppeling naar de Algemene Kerkenraad een vereiste is voor besluitvorming en voortgang van het project. zowel terzake de totstandkoming en de inhoud van deze overeenkomst als terzake alle relevante informatie en het overleg en al hetgeen hierop volgt.
Alle documenten die in het kader van deze overeenkomst worden vervaardigt en al hetgeen Partijen aan informatie in het kader van deze overeenkomst uitwisselen hebben een vertrouwelijk karakter en zal niet aan derden worden bekendgemaakt, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de andere Partij. Voorafgaande bepaling is niet van toepassing indien:
• Het informatie betreft die een algemeen karakter heeft en die een Partij redelijkerwijs niet als vertrouwelijk zal aanmerken.
• Het informatie betreft die reeds in het publieke domein aanwezig is.
Overtreding hiervan leidt tot een schadevergoeding van €20.000 per overtreding. (een en
ander conform artikel 9.1).
3.7
De overtreding van de beide bedingen die QaMP in de memorie van grieven aan haar vordering ten grondslag legt, betreft een drietal gebeurtenissen, die als volgt kunnen worden weergegeven:
a. in een e-mail van 14 oktober 2014 meldt HGN aan QaMP: “
Wij hebben echter afgelopen week contact gehad met een hele serieuze enthousiaste kandidaat-belegger/investeerder”.
QaMP verbindt hieraan de conclusie dat HGN zelf meldt dat zij tijdens de duur van de overeenkomst enige vorm van overleg heeft gehad met een derde, welk overleg is gericht geweest op een soortgelijk doel als in de samenwerkingsovereenkomst ten aanzien van het hierin omschreven project;
b. tijdens een bouwbeurs is [naam1] van QaMP benaderd door een investeerder die, kort gezegd, ervan wist dat QaMP was betrokken bij het project De Terrassen omdat hijzelf was benaderd door een hem onbekende partij, met de vraag of hij interesse had om te investeren;
c. bij een bespreking van QaMP met de gemeente Nijkerk op 9 juni 2015 is QaMP gebleken dat HGN met een andere ontwikkelaar in gesprek was. Dat is haar meegedeeld door de betreffende ambtenaar.
3.8
In de memorie na enquête van QaMP is hierover gesteld dat HGN contact heeft gehad met Bouwinvest, De Bunte en Careander, wat tot evenzovele schendingen van de bedingen heeft geleid. QaMP doelt met het contact met Bouwinvest kennelijk op het hiervoor onder b omschreven geval, waarover zij voor het eerst op de bouwbeurs hoorde, en met het contact met De Bunte op het onder c. beschreven geval. Dat betekent dat het contact met de zorgaanbieder Careander blijkbaar aanvullend aan de drie eerdere gestelde schendingen van de bedingen ten grondslag is gelegd.
schending van het exclusiviteitsbeding?
3.9
Het hof is van oordeel dat uit de overeenkomst tussen partijen niet volgt dat door overtreding van het exclusiviteitsbeding een boete is verschuldigd. Die boete is immers volgens de tekst daarvan enkel gekoppeld aan het geheimhoudingsbeding en alhoewel in die bepaling wel op algemene manier wordt verwezen naar het exclusiviteitsbeding, volstaat die enkele verwijzing niet om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat partijen zijn overeengekomen dat ook het schenden van de exclusiviteit werd bedreigd met een boete van € 20.000. Feiten en omstandigheden op grond waarvan het exclusiviteitsbeding anders zou moeten worden uitgelegd, zijn niet gebleken. Voor zover de vorderingen van QaMP in hoger beroep nog op schending van het exclusiviteitsbeding zijn gegrond, stuiten ze daarop al af.
schending van het geheimhoudingsbeding?
3.1
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat HGN haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Het hof betrekt bij dit oordeel dat het beding uitleg behoeft om te kunnen vaststellen wat partijen geheim moesten houden. Net als bij de zojuist gegeven uitleg van het exclusiviteitsbeding komt het bij die uitleg niet aan op de letterlijke tekst van het beding, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij daarover redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (‘Haviltex’). Hiermee wil het hof niet zeggen dat de taalkundige betekenis van de tekst van het beding niet van belang zou zijn. Uit die tekst blijkt dat niet alle informatie die op enigerlei wijze betrekking heeft op De Terrassen onder het geheimhoudingsbeding valt. Het uitwisselen van informatie met een algemeen karakter en van informatie die een partij redelijkerwijs niet als vertrouwelijk zal aanmerken leidt niet tot verbeurte van een boete, evenmin als het delen van informatie die al in het publieke domein aanwezig is.
3.11
Tot het klappen van de samenwerking in het voorjaar van 2015 mocht HGN contact opnemen met een investeerder (zoals in 3.7 onder a naar voren komt) of een zorgaanbieder voor zover dit paste binnen de samenwerking met QaMP. Weliswaar was het op basis van de samenwerkingsovereenkomst de taak van QaMP om die partijen te zoeken, maar toen haar dat in de loop van 2014 niet was gelukt en een van degenen die een door QaMP verzorgde presentatie hadden bijgewoond een mogelijke investeerder noemde, heeft HGN daarmee contact gelegd en dit bij emailbericht van 14 oktober 2014 aan QaMP doorgegeven. Deze vorm van contact met een investeerder en het contact dat HGN eind 2014/begin 2015 had met zorgaanbieder Careander leverden onder de geschetste omstandigheden, gelet op de dreiging van het mislukken van het hele project, geen overtreding van het geheimhoudingsbeding op. Op dat moment waren die contacten immers nodig om het project samen met QaMP te kunnen uitvoeren. Uit het enkele feit dat er na het
de factoeindigen van de samenwerking tussen QaMP en HGN nog contact was tussen Careander en HGN volgt nog niet dat er toen alsnog vertrouwelijke informatie door HGN aan Careander is medegedeeld of dat de eerdere contacten in een ander licht moeten worden geplaatst. QaMP heeft dat onvoldoende concreet gemaakt. Zodoende kan niet worden aangenomen dat deze contacten kunnen worden aangemerkt als een schending van het geheimhoudingsbeding; dat verbood immers niet iedere informatie-uitwisseling met derden.
3.12
Dat lag anders voor de contacten met de andere projectontwikkelaar, De Bunte, medio 2015 (als bedoeld in 3.7, onder c). Op dat moment was er feitelijk geen samenwerking maar was de overeenkomst formeel nog niet beëindigd, zodat HGN gebonden was aan het geheimhoudingsbeding. Het was niet langer voor de hand liggend dat contacten met derde partijen werden gezocht in het kader van de samenwerking met QaMP maar eerder dat dit contact was gericht op een andere samenwerkingspartner. Ook na de getuigenverhoren is echter niet komen vast te staan dat HGN in de contacten met De Bunte het geheimhoudingsbeding heeft geschonden. Er is immers niet gebleken dat toen over meer is gesproken dan wat al publiekelijk bekend was over De Terrassen en evenmin dat daarbij informatie aan de orde is gekomen die partijen redelijkerwijs als vertrouwelijk moesten beschouwen.
3.13
Ook uit het hiervoor in 3.7, onder b, omschreven voorval volgt niet dat HGN de geheimhouding heeft geschonden. Het is immers niet komen vast te staan dat de investeerder die [naam1] op de bouwbeurs benaderde door HGN was benaderd.
3.14
Wat uit de getuigenverhoren wel is gebleken, is dat De Bunte stukken heeft ontvangen die zijn opgemaakt ten behoeve van het project De Terrassen. Volgens de verklaringen van de beide medewerkers van De Bunte zijn die stukken haar verstrekt door de architect [naam2] , en niet door HGN. QaMP stelt zich op het standpunt dat hiermee sprake is van “indirect overleg” zoals bedoeld in het geheimhoudingsbeding. Van belang is dat de architect weliswaar in opdracht van HGN de tekeningen en presentaties had gemaakt, maar dat nergens uit is gebleken dat HGN hem opdracht heeft gegeven om met De Bunte het overleg te zoeken en/of om aan De Bunte stukken ter inzage te geven. Eerder blijkt uit de verklaringen van [naam2] , van [naam3] en van [naam4] (van De Bunte) dat [naam2] op eigen initiatief overleg met De Bunte voerde. Het hof merkt in dat verband nog op dat het hem niet onwaarschijnlijk voorkomt dat [naam2] die stukken eigener beweging aan een geïnteresseerde projectontwikkelaar deed toekomen omdat hij er zelf belang bij had dat het project met hem als architect doorgang zou vinden.
3.15
De slotsom is dat HGN geen boetes is verschuldigd aan QaMP wegens schending van het geheimhoudingsbeding of het exclusiviteitsbeding.
Slotsom
3.16
Het hof verwijst naar de beslissingen in het tussenarrest van 21 januari 2020, waarin is overwogen dat het hof de vorderingen van QaMP tot ontbinding en schadevergoeding zal afwijzen. Het hof wijst nu ook de vordering tot betaling van boetes af. Voor een verklaring voor recht dat de door HGN gedane opzegging en/of ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst geen effect had, bestaat evenmin een grond.
3.17
Het hoger beroep slaagt dus niet, zodat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. Omdat QaMP in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak, welke kosten hieronder echter nog niet worden begroot. [2] De begroting ziet op de tot vandaag gemaakte kosten en is gemaakt volgens het liquidatietarief. De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem van 31 mei 2017;
4.2
veroordeelt QaMP tot betaling van de proceskosten van HGN, tot vandaag begroot op:
€ 1.952 aan griffierecht,
€ 36.064 aan salaris van de advocaat van (7 procespunten x appeltarief VII).
4.3
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Verkijk, H.E. de Boer en D.W.J.M. Kemperink en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2023.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008 (LJN: BC2800), NJ 2008, 553 m.nt. HJS
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.