ECLI:NL:GHARL:2023:5487

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
200.319.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en de wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een man en een vrouw betreffende de kinderalimentatie voor hun minderjarige kind, geboren in 2012. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg bij de rechtbank Gelderland een beschikking gekregen waarin werd bepaald dat hij vanaf 1 november 2018 maandelijks € 400,- aan kinderalimentatie aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, moest betalen. De man was het niet eens met deze beschikking en heeft zes grieven ingediend. Hij verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie op nihil te stellen, of in ieder geval te verlagen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man stelde dat hij geen alimentatieovereenkomst had gesloten en dat hij de betalingen slechts tijdelijk had gedaan. De vrouw betwistte dit en stelde dat de man wel degelijk had ingestemd met de alimentatie. Het hof oordeelde dat er een overeenkomst was over de kinderalimentatie, maar dat deze was aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het hof stelde vast dat de overeengekomen bijdrage van € 400,- per maand niet in overeenstemming was met de behoefte van het kind, die in 2014 op € 141,- per maand was vastgesteld.

Het hof heeft de alimentatieovereenkomst gewijzigd, waarbij de man vanaf 1 november 2018 tot 1 oktober 2019 € 149,- per maand en € 152,- per maand in 2019 aan de vrouw moest betalen. Met ingang van 1 oktober 2019 werd de bijdrage op nihil gesteld, omdat de man geen draagkracht meer had. De proceskosten werden gecompenseerd, en het hof verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. Deze uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van kinderalimentatie en de bescherming van de belangen van minderjarige kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.502
(zaaknummer rechtbank Gelderland 400525)
beschikking van 29 juni 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.M.G. Maste te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. W.H. Teusink te Wezep.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 september 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 2 december 2022;
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 mei 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit de relatie van partijen is [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2012 te [plaats1] geboren.
3.2
[de minderjarige] woont bij de vrouw.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voor recht verklaart dat de man en de vrouw zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 november 2018 maandelijks een bedrag van € 400,- aan kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen alsook dat de man de reeds verschenen maandtermijnen, inclusief de jaarlijkse indexatie, opeisbaar verschuldigd is aan de vrouw, onder aftrek van de maandtermijnen die de man al aan de vrouw heeft voldaan.
4.2
De man is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende,
primair: de verzoeken van de vrouw alsnog af te wijzen en,
subsidiair: de tussen ouders overeengekomen kinderalimentatie met ingang van 1 november 2018 op nihil te stellen en voorts te bepalen dat hetgeen vóór de beschikking van de rechtbank van 7 september 2022 door man is betaald aan vrouw niet terugbetaald hoeft te worden.
4.3
De vrouw voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man af te wijzen, alle kosten rechtens.

5.De overwegingen voor de beslissing

Ten aanzien van de alimentatieovereenkomst
5.1
De man heeft in zijn beroepschrift en aanvankelijk ook tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij geen alimentatieovereenkomst met de vrouw heeft gesloten. Hij stelt dat hij vanaf 1 november 2018 enkele keren € 400,- aan de vrouw heeft betaald als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . De vrouw heeft verklaard dat zij dit bedrag aan de man heeft gevraagd omdat het haar redelijk leek en andere mensen in haar omgeving ook dit bedrag aan kinderalimentatie ontvingen. De man woonde destijds begeleid en hij kon, ondanks de forse schulden, wel het bedrag van € 400,- aan de vrouw betalen. Volgens de man heeft hij tegen de vrouw gezegd dat hij dit bedrag zou betalen zolang hij begeleid woonde en de vrouw in de schuldsanering zat. De vrouw betwist dat partijen deze aanvullende voorwaarden hebben gemaakt. De man heeft, toen hij het bedrag van € 400,- niet meer kon betalen, € 200,- aan de vrouw overgemaakt, maar de vrouw heeft dit teruggestort. Beide partijen hebben tot aan deze procedure geen nakoming of wijziging van de kinderalimentatie verzocht bij de rechtbank.
5.2
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de ouders
met elkaar hebben afgesproken dat de man vanaf 1 november 2018 maandelijks € 400,- als bijdrage voor [de minderjarige] aan de vrouw zou betalen. De man heeft dit op de mondelinge behandeling ook erkend. Hij kon, ondanks zijn schuldenlast, op dat moment het door de vrouw verzochte bedrag betalen en heeft dit ook voldaan zolang dit voor hem mogelijk was (in de situatie dat hij begeleid woonde). Hij wilde ook een bijdrage leveren voor zijn dochter. Dat sprake was van een voorwaarde, te weten dat de man dit bedrag slechts tijdelijk zou betalen aan de vrouw, heeft de man echter onvoldoende onderbouwd. De vrouw heeft de verklaringen van de man hierover gemotiveerd betwist en ook uit de stukken blijkt onvoldoende van de door de man gestelde voorwaarden. Omdat de man zijn stelling op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, komt het hof niet toe aan het bewijsaanbod dat de man heeft gedaan. Het hof gaat evenals de rechtbank daarom uit van het bestaan van de afspraak dat de man vanaf 1 november 2028 € 400,- per maand aan de vrouw zou betalen als bijdrage voor [de minderjarige] .
Wijziging alimentatie
5.3
Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan op grond van artikel 1:401 lid
5 BW worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Hiermee wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het gaat dan om gevallen waarin partijen zich wel op de wettelijke maatstaven hebben willen richten, maar - als gevolg van een onjuist inzicht in de betekenis van die maatstaven of doordat zij daarbij zijn uitgegaan van onjuiste en/of onvolledige gegevens - tot een resultaat zijn gekomen dat evident in strijd is met de uitkomst waartoe toepassing van die maatstaven zou hebben geleid.
5.4
De Hoge Raad heeft bij de uitspraak van 1 november 2019 ( [1] ) geoordeeld dat de contractsvrijheid van ouders bij afspraken over kinderalimentatie wordt begrensd door de dwingendrechtelijke regel dat de kinderalimentatie ten minste moet voldoen aan de wettelijke maatstaven. Uit het dwingendrechtelijke karakter van deze regel volgt dat daarvan niet ten nadele van minderjarige kinderen kan worden afgeweken, ook niet als die afwijking bewust is overeengekomen. De rechter die bij de beoordeling van een wijzigingsverzoek heeft vastgesteld dat de overeenkomst over kinderalimentatie is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven, oordeelt zelfstandig over de kinderalimentatie met inachtneming van die wettelijke maatstaven, zonder gebonden te zijn aan hetgeen de ouders onderling over die alimentatie zijn overeengekomen.( [2] )
5.5
Gelet op de verklaringen van partijen heeft er bij het aangaan van de overeenkomst geen berekening van behoefte en draagkracht plaatsgevonden. De man heeft echter verklaard dat hij bereid was om de door de vrouw gevraagde bijdrage van € 400,- voor [de minderjarige] te betalen en daartoe op dat moment ook in staat was. De man heeft in de periode van 1 november 2018 tot en met 1 september 2019 het bedrag van € 400,- zeven keer aan de vrouw betaald. Hij heeft verklaard dat hij in die periode die bijdrage aan de vrouw kon betalen, maar dat hij daarna geen draagkracht meer had.
5.6
Het hof is met de man van oordeel dat de overeengekomen bijdrage niet voldoet aan de wettelijke maatstaven. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de behoefte van [de minderjarige] vastgesteld. Deze behoefte bedroeg in 2014 € 141,- per maand en is niet in geschil. Naar het oordeel van het hof is het hieruit voortvloeiende verschil tussen hetgeen partijen zijn overeengekomen (€ 400,-) en datgene waartoe een rechter zou hebben beslist (maximaal de (geïndexeerde) behoefte van € 141,-) zodanig groot dat gesproken kan worden van een wanverhouding. Het hof is niet gebleken dat partijen bij het vaststellen van de bijdrage voor [de minderjarige] op dit punt bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de overeengekomen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is overeengekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven.
Hieruit volgt dat het verzoek van de man waarbij hij zich beroept op het bepaalde in artikel 1:401 lid 5 BW slaagt. Het hof zal de overeenkomst met ingang van 1 november 2018 wijzigen in die zin dat de bijdrage die de man aan de vrouw dient te betalen, wordt beperkt tot de hoogte van de (geïndexeerde) behoefte van [de minderjarige] . Die is (afgerond) € 149,- in 2018 en € 152,- in 2019.
5.7
Bij brief van 16 september 2019 van de toenmalig advocaat van de man is aan de vrouw aangegeven dat de bijdrage niet aan de wettelijke maatstaven voldeed en dat de man niet langer zou betalen. Daar komt bij dat de draagkracht van de man vanaf oktober 2019 onvoldoende was om een bijdrage te blijven voldoen. Het hof leidt uit de stukken af dat het belastbaar inkomen van de man in 2019 € 18.202,- was. De schulden van de man bedroegen:
- Belastingdienst ter grootte van € 19.179,67 (in 2019) waarop maandelijks € 169,- wordt afgelost;
- [naam1] waarop maandelijks € 250,- wordt afgelost ter grootte van € 71.429,47 (in 2018)
- [naam2] ter grootte van € 55.071,71 (in 2019) waarop € 300,- per maand wordt afgelost.
- [naam3] ad € 10.357,63 (in 2018) waarop € 50,- per maand wordt afgelost.
5.8
Vanaf 1 oktober 2019 zal het hof de overeengekomen bijdrage wijzigen. Vanaf dat moment is de man gestopt met betalen. Hij heeft voldoende onderbouwd dat hij vanaf dan gelet op zijn inkomen en schuldenlast geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Het hof zal daarom de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vanaf 1 oktober 2019 op nihil stelen.
5.9
De man heeft uitdrukkelijk genoemd dat hij geen terugbetaling van de vrouw verlangt van wat hij als gevolg van de nieuwe berekening te veel heeft betaald.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven deels. Het hof zal de bestreden beschikking voor de duidelijkheid volledig vernietigen en beslissen als volgt. Vanwege de aard van de zaak, zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van
7 september 2022, en opnieuw beschikkende:
verklaart voor recht dat de man en de vrouw zijn overeengekomen dat de man ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige] ( [de minderjarige] , geboren [in] 2012 te [plaats1] ), met ingang van 1 november 2018, maandelijks aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 400,-;
wijzigt de tussen de ouders overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [de minderjarige] in die zin dat de man aan de vrouw van
1 november 2018 tot 1 oktober 2019 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] € 149,- per maand in 2018 en € 152,- per maand in 2019 zal betalen;
wijzigt de tussen de ouders overeengekomen door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in die zin dat deze bijdrage met ingang van 1 oktober 2019 op nihil wordt gesteld;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Feunekes en K. Mans, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, is getekend door mr. R. Feunekes en is op 29 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.