Uitspraak
1.[geïntimeerde1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Gebruikers[dat zijn [geïntimeerden] , toevoeging hof]
verblijven sinds 1 april 1992 feitelijk op het adres [adres] te [woonplaats1] . (..) Gebruikers zijn geen huurders van deze woning en aan gebruikers is evenmin het medehuurderschap verleend.
Portaal heeft zich op het standpunt gesteld dat gebruikers niet kunnen worden aangemerkt als samenwoners/niet medehuurders als bedoeld in artikel 7:268 lid 2 BW, aangezien geen sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen gebruikers en wijlen mevrouw [naam2] (..), zodat gebruikers niet in aanmerking komen voor de voorzetting van de huurovereenkomst.
Hoewel gebruikers derhalve feitelijk zonder recht of titel gebruik maken van de woning (..) is Portaal bereid om te gedogen dat gebruikers tijdelijk gebruik maken van de woning tegen betaling van een gebruikersvergoeding, die gelijk is aan de geldende huurprijs (€ 447,70) en eventueel verhoogd met een percentage per 1 juli 2020 via de jaarlijkse huuraanzegging.
Gebruiker zal afzien van een vordering bij de Kantonrechter als bedoeld in artikel 7:268 BW en zij zullen de woning zo spoedig mogelijk – doch uiterlijk op 31 maart 2020 – verlaten en zonder schade aan Portaal opleveren (..).
Gebruikers zijn zich bewust zijn van het feit dat zij op basis van deze vaststellingsovereenkomst slechts tijdelijk gebruik kunnen maken van de woning (tot uiterlijk 31 maart 2020), zodat zij geen verdere aanspraken op deze woning kunnen maken.
Deze overeenkomst wordt door Partijen aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van 7:900 BW. (..)”