De beoordeling
1. Aan de betrokkene zijn als kentekenhouder bij inleidende beschikkingen twee administratieve sancties opgelegd, namelijk:
- een sanctie van € 250,- (CJIB-nummer 241277067) voor: “als bestuurder de doorgetrokken streep overschrijden (verkeer in beide richtingen)”. Deze gedraging zou zijn verricht op 16 mei 2021 om 10:30 uur op de Akkerweg te Moergestel met het voertuig met het kenteken [kenteken] ;
- een sanctie van € 250,- (CJIB-nummer 241582083) voor: “als bestuurder een verdrijvingsvlak gebruiken”. Deze gedraging zou zijn verricht op 16 mei 2021 om 10:30 uur op de Akkerweg te Moergestel met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat er niet is gebleken dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding bestond. De ambtenaar was te voet, maar ook onder deze omstandigheden is het mogelijk dat tot staandehouding kan worden overgegaan, bijvoorbeeld door een handgebaar te geven. Volgens de gemachtigde ontbreekt de nodige informatie in het dossier. Daarnaast vindt hij het niet billijk om twee sancties op te leggen voor één feitelijke handeling. Ter adstructie verwijst hij naar het arrest van dit hof van 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4014. 3. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder aanstonds vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
4. Het hof stelt vast dat beide gedragingen betrekking hebben op hetzelfde voertuig en dat deze zijn vastgesteld op dezelfde datum, tijdstip en locatie.
5. Het zaakoverzicht in de zaak met CJIB-nummer 241277067 bevat - voor zover hier van belang - de volgende verklaring van de ambtenaar:
"Gedragingsgegevens: Ik, verbalisant, zag dat de bestuurder met zijn voertuig over de doorgetrokken streep naar de rechter rijbaan (het hof begrijpt: linker rijbaan), bestemd voor het tegemoet komende verkeer, opreed. (…) Reden geen staandehouding: verbalisant te voet".
6. De ambtenaar verklaart in het zaakoverzicht in de zaak met CJIB-nummer 241582083 - voor zover hier van belang - het volgende:
"Gedragingsgegevens: Ik, verbalisant, zag de bestuurder, komende uit de richting van Moergestel, rijdende over de Akkeweg, voor een middengeleider een auto voor hem links ging inhalen en hierbij over het verdrijvingsvlak terugreed naar de rechter rijbaan rijdende in de richting van Oisterwijkse weg. (…) Reden geen staandehouding: verbalisant was te voet".
7. Uit de gegevens in de zaakoverzichten blijkt dat de ambtenaar te voet was, terwijl met het voertuig met het desbetreffende kenteken werd gereden, hetgeen niet door de gemachtigde is bestreden. Het hof leidt hieruit af en acht aannemelijk dat er onder de gegeven omstandigheden geen reële mogelijkheid was om (op veilige wijze) tot staandehouding over te gaan (vgl. het arrest van het hof van 6 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:84). De aangevoerde grond faalt. 8. De gedragingen worden niet betwist en dat betekent dat op grond van de stukken vaststaat dat de gedragingen zijn verricht. Gelet op het gevoerde verweer dient het hof te beoordelen of er redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
9. De gemachtigde doet voorts een beroep op het bepaalde in artikel 56, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Daarin is bepaald dat indien meerdere feiten, die elk op zichzelf een misdrijf of overtreding opleveren, in zodanig verband staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling, slechts één strafbepaling wordt toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. Deze bepaling is in de Wahv niet van (overeenkomstige) toepassing verklaard. Dit neemt niet weg dat indien zich een situatie voordoet die als een voortgezette handeling in de zin van bedoeld artikellid kan worden aangemerkt, daarin - op de voet van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder b, Wahv - grond kan worden gevonden voor het oordeel dat een of meer gedraging(en) heeft/hebben plaatsgevonden onder zodanige omstandigheden dat oplegging van een sanctie voor die gedraging(en) niet billijk is.
10. Het hof is gelet op de stukken in het dossier van oordeel dat beide sancties zijn opgelegd naar aanleiding van dezelfde inhaalmanoeuvre, waarbij zowel een doorgetrokken streep is overschreden als een verdrijvingsvlak is gebruikt. Er is derhalve sprake van de situatie dat beide gedragingen voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit (vgl. ook het arrest van dit hof van 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4014). Onder deze omstandigheden ziet het hof aanleiding om het bedrag van de sanctie in de Wahv-zaak 200.322.508/01 op nihil te stellen. 11. Nu de betrokkene in de Wahv-zaak 200.322.506/01 niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding in die zaak worden afgewezen.
12. De proceskosten in de Wahv-zaak 200.322.508/01 komen voor vergoeding in aanmerking.
Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter, het hoger beroepschrift, de nadere toelichting en het verschijnen ter zitting bij het hof dienen in totaal 5,5 punten te worden toegekend. Het hof zal, met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het telefonisch horen in administratief beroep een half punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 597,- en voor het (hoger) beroep € 837,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak =licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 2.331,- (1,5 x  € 597,- x 0,5) + (4,5 x € 837,- x 0,5).