ECLI:NL:GHARL:2023:9148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
200.309.718/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bouwbegeleider voor gebreken aan dakconstructie na wijziging dakplaten

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bouwbegeleider, [geïntimeerde], voor gebreken aan de dakconstructie van een nieuwbouwwoning die door [appellante1] en [de erflater] in eigen beheer is gerealiseerd. De dakplaten zijn gaan doorbuigen, en [appellante1] en [de erflater] stellen dat [geïntimeerde] als aannemer of bouwbegeleider verantwoordelijk is voor de schade. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] aan zijn waarschuwings- en zorgplicht heeft voldaan door tijdig te waarschuwen voor de noodzaak van extra ondersteuning in de dakconstructie na de wijziging van de dakplaten. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, die de vordering van [appellante1] en [de erflater] had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een overeenkomst van aanneming van werk en dat [geïntimeerde] niet tekortgeschoten was in zijn verplichtingen als bouwbegeleider. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor de gebreken aan het dak, omdat hij voldoende heeft gewaarschuwd en geadviseerd. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.309.718/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 177037)
arrest van 24 oktober 2023
in de zaak van

1.[appellante1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellante1],
voor zichzelf en
als mede-erfgename van wijlen
[de erflater],
die woonde in [woonplaats1] ,
hierna:
[de erflater],
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
2.
[appellante1], in haar hoedanigheid van ouder en wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige
[de minderjarige], mede-erfgename van [de erflater] ,
als opgeroepen partij op de voet van artikel 118 Rv,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellante1],
advocaat: mr. S. Madjidi,
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [naam1] ,
die woont in [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.

1.De procedure in hoger beroep

1.1
[appellante1] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 19 januari 2022 heeft gewezen. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 14 april 2022,
- de memorie van grieven van 12 juli 2022, met één productie,
- de memorie van antwoord, zoals op de rol van 17 januari 2023 geaccepteerd tot en met pagina 25 daarvan, met producties 1 tot en met 4.
1.2
Na het daartoe gewezen arrest van 21 februari 2023 heeft op 29 juni 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) opgemaakt dat aan de processtukken is toegevoegd.
1.3
Na afloop van de mondelinge behandeling is [appellante1] in de gelegenheid gesteld via oproeping op de voet van artikel 118 Rv in de procedure te komen in haar hoedanigheid van ouder en wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige dochter, die mede-erfgename is van [de erflater] . Daartoe is de zaak verwezen naar de rol.
1.4
Bij oproepingsexploot van 26 september 2023 is [appellante1] in genoemde hoedanigheid opgeroepen. Zij heeft in die hoedanigheid zich op de rol van 10 oktober 2023 gerefereerd aan de door haar pro se en als mede-erfgename ingestelde vorderingen.
1.5
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald op het voorafgaand aan het arrest van 21 februari 2023 overgelegde procesdossier, aangevuld met voormeld proces-verbaal, genoemd exploot en bedoelde akte.

2.De kern van de zaak

[appellante1] en [de erflater] hebben een nieuwbouwwoning gerealiseerd. De dakplaten van deze woning zijn gaan doorbuigen. Zij vinden dat [geïntimeerde] daarvoor aansprakelijk is, als aannemer dan wel als bouwbegeleider. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat
[geïntimeerde] niet aansprakelijk is voor het doorbuigen van de dakplaten en de bouwkundige en financiële gevolgen daarvan. Dat zal hierna worden uitgelegd.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten.
3.1
[appellante1] en [de erflater] hebben een stuk grond gekocht waarop zij zelf, althans in eigen beheer, al dan niet met behulp van derden, een energie-neutrale, ecologische woning wilden realiseren aan de [adres] te [woonplaats1] .
3.2
[geïntimeerde] dreef in de relevante periode een bouwkundig adviesbedrijf.
3.3
[appellante1] en [de erflater] hebben mondeling aan [geïntimeerde] de opdracht verstrekt om hen te begeleiden bij hun bouwproject. [geïntimeerde] heeft in de periode van september 2016 tot en met september 2017 werkzaamheden verricht ten aanzien van hun nieuw te realiseren woning. [geïntimeerde] heeft onder andere de bestaande tekeningen (die gericht waren op traditionele bouw) aangepast, [de erflater] op diverse bouwkundige onderdelen geadviseerd en de nodige werkzaamheden verricht ter verkrijging van de bouwvergunning. [geïntimeerde] heeft de door hem verrichte werkzaamheden aan [appellante1] en [de erflater] in rekening gebracht. [geïntimeerde] heeft bouwmaterialen voor [de erflater] geregeld en deze zijn voor inkoopsprijs aan [de erflater] en [appellante1] geleverd. Daar waar mogelijk hebben [appellante1] en [de erflater] steeds rechtstreeks aan de leveranciers betaald.
3.4
Vanwege de met de bouw gepaard gaande kosten heeft [de erflater] er op een gegeven moment voor gekozen om af te zien van het dak dat in het oorspronkelijke ontwerp was getekend. [geïntimeerde] heeft op zijn vraag [de erflater] geadviseerd om gebruik te maken van goedkopere dakplaten van het merk King Span, type Aero 6.0, die tevens lichter waren en een kortere overspanning hadden. Er zijn geen nieuwe constructieberekeningen gemaakt.
3.5
[geïntimeerde] heeft deze dakplaten op 17 juli 2017 bij BMN Bouwmaterialen besteld. [geïntimeerde] heeft [de erflater] en [appellante1] per e-mailbericht van 25 juli 2017 de bestelling bevestigd onder mededeling:
“De vakantie loopt tot zondag 27 augustus en dan heb ik geen personeel. Maandag 28 augustus kunnen we de dakplaten monteren.”[de erflater] en [appellante1] hebben daarop laten weten van dat aanbod geen gebruik te zullen maken.
3.6
De dakplaten zijn op 23 augustus 2017 afgeleverd op het adres van [de erflater] en
[appellante1] . BMN Bouwmaterialen heeft de kosten van de dakplaten in de door haar met
[geïntimeerde] aangehouden rekening courant geboekt. [geïntimeerde] heeft deze dakplaten vervolgens zonder opslag in rekening gebracht aan [de erflater] en [appellante1] . [geïntimeerde] heeft daarnaast - gelijk bij of kort na de bestelling van de dakplaten - een kraan met kraanmachinist geregeld voor het kunnen aanbrengen van de dakplaten. De kosten van de kraan en kraanmachinist zijn bij [geïntimeerde] in rekening gebracht. [appellante1] en
[de erflater] hebben de factuur van het kraanbedrijf rechtstreeks aan dat bedrijf betaald.
3.7
In augustus 2017 heeft het volgende Whatsappcontact tussen partijen plaatsgevonden:
[ [de erflater] op 19 augustus 2017]:
Ik neem graag je aanbod voor dinsdag aan. [appellante1] is van de verdieping gevallen en heeft een lichte hersenschudding. Ik verwacht niet veel hulp van haar. Ik hoop dat je nog tijd hebt. Groeten, [de erflater]
[ [geïntimeerde] op 20 augustus 2017]:
Oh dat is niet leuk. Zou het morgen middag ook kunnen (...)
[ [de erflater] op 20 augustus 2017]:
Morgen middag is ook goed. Fijn dat je tijd hebt.
3.8
Bij het aanbrengen van de dakplaten zijn op 28 augustus 2017 betrokken geweest [naam2] van het kraanbedrijf, [naam3] en een zekere [naam4] , die door
[geïntimeerde] waren geregeld, en [de erflater] . [geïntimeerde] is daar niet bij aanwezig geweest. [naam3] heeft de volgende dag [de erflater] geholpen met het aanbrengen van zeilen over de aangebrachte dakbeplating.
3.9
Op 7 september 2017 heeft [de erflater] aan [geïntimeerde] gevraagd:
In de handleiding van de plaat staat dat de stuitnaad afgeplakt moet worden met aluminium-bitume tape. Moet dat dan niet als nog? (…..)
[geïntimeerde] heeft daar op gereageerd met:
Als bovenstaande zo is kun jij dat beter doen voordat de dakpannen er op komen kun je er mooi bij te werken als de panlatten er op zitten.
[de erflater] heeft vervolgens aangegeven:
Ik snap nu wel waarom het lekt, had gewoon direct getaped moeten worden. De platen werken te veel door warmte en vocht.
Is het geen goede optie als ik de naad alsnog inspuit met Pur? Is het wat meer waterdicht en heeft [naam3] morgen geen last van de zeilen?
[naam3] is daarna nog langs geweest om een stuk van één van de platen af te zagen omdat deze niet goed aansloot.
3.1
Na het leggen van de dakplaten zijn er tot 2 oktober 20217 door [geïntimeerde] nog beperkt advieswerkzaamheden verricht.
3.11
[geïntimeerde] heeft bij factuur van 4 september 2017 aan [de erflater] en [appellante1] in rekening gebracht: materialen, de door hemzelf bestede uren voor “overleg op de bouw, materiaal bestellen, regelen steiger, tekeningen dakplaten + uitzoeken maatvoering”, alsmede de door [naam3] en [naam4] gemaakte uren voor “aanbrengen dakplaten”. Met een factuur van 3 oktober 2017 heeft [geïntimeerde] de door hemzelf bestede uren aan [de erflater] en
[appellante1] in rekening gebracht, onder andere voor “uitleg leggen dakplaten + voorbereiding” op 27 en 28 aug 2017.
3.12
[de erflater] heeft op enig moment (volgens de dagvaarding eind september 2017) de dakplaten afgedekt met nieuwe, grijze zeilen. Als gevolg van regenbuien hebben de dakplaten blootgestaan aan vocht.
3.13
[de erflater] is in december 2017 begonnen met het aanbrengen van de dakpannen. Deze werkzaamheden zijn uiteindelijk in maart 2018 afgerond.
3.14
[geïntimeerde] heeft in mei 2018 van de buurman van [de erflater] gehoord dat er problemen waren met het dak van [de erflater] en [appellante1] . [geïntimeerde] heeft toen contact met [de erflater] opgenomen. [geïntimeerde] heeft op 17 mei 2018 het dak beoordeeld en bij
e-mail van 28 mei 2018 aan [de erflater] bericht (voor zover van belang):
De dakplaten zijn doorgezakt in het achterste dakvak op de zolderverdieping daar waar je je hand tussen de dakplaat kan steken, daar dient nog een knieschot te worden aangebracht net zoals je dat hebt aangebracht op de andere kant van dit vertrek, dit hebben we in het verleden ook zo besproken. (…..) Het scheelt dus 27 cm dat door een knieschot kan worden opgevangen. Wij zijn toen uitgegaan van een knieschot van plus minus 100 cm hoog en dat zou dan ruim voldoende moeten zijn.
Zoals gister ook besproken moeten de lange dakplaten rechts naast de dakkapel t.p.v. de ligger nog opgevangen en ondersteunt worden (overspanning is veel te groot)
Beide bovenstaande punten hadden voor het belasten van de dakplaten eerste moeten worden uitgevoerd alvorens er dakpannen op gelegd werden. (…..)
Dakplaten algemeen:
Ik zie ook dat de dakplaten over het gehele dakvlak deels doorhangen, dit verbaast mij wel. Als je uit gaat van wat de dakplaten kunnen overspannen dan verontrust mij dit wel. Niet dat de boel inzakt maar wel qua uitstraling en aanzicht.
3.15
[de erflater] en [appellante1] hebben, buiten medeweten van [geïntimeerde] , ing.
[naam5] (hierna te noemen [naam5] ) van Provis Bouwkundige Keuringen ingeschakeld, die de woning op 22 mei 2018 heeft bezocht. Volgens het rapport van [naam5] van 5 juni 2018 ontbreken gordingen en zijn de dakplaten niet volgens de juiste werkwijze geplaatst. Over dat laatste aspect vermeldt het rapport:
Waar niet aan voldaan is met betrekking tot de werkwijze zijn de volgende punten:
- er is geen gebruik gemaakt van het aanbevolen afdichtingsband/tochtband;
- de naden zijn niet met het door de fabrikant geadviseerde “foam” afgedicht;
- naden welke met “foam” hadden moeten afgewerkt behoren te worden afgeplakt met speciale alu-/bitumen dakband en niet met siliconenkit (…);
3.16
[de erflater] heeft [geïntimeerde] op 8 juni 2018 aansprakelijk gesteld voor de schade aan het dak en in een brief van 5 december 2018 is [geïntimeerde] gesommeerd de gebreken aan het dak binnen zes weken te herstellen conform de daarvoor geldende eisen van goed en deugdelijk werk.
3.17
In een brief van 7 januari 2019 heeft [geïntimeerde] de aansprakelijkheid afgewezen en aangeboden om bij de leverancier, BMN Bouwmaterialen, aan te dringen op het instellen van een onderzoek naar de kwaliteit van de dakplaten.
3.18
Op 14 maart 2019 heeft er een inspectie van de dakplaten plaatsgevonden in aanwezigheid van [de erflater] , [geïntimeerde] , een vertegenwoordiger van BMN Bouwmaterialen en een vertegenwoordiger van Kingspan Unidek (de fabrikant van de dakplaten). In de daarvan door Kingspan Unidek opgemaakte gespreksnotitie is onder meer vermeld dat in verband met het gemeten vochtpercentage en de opgezette vezels van de spaanplaat deze platen erg nat moeten zijn geweest en dat ook dakplaten op een plek met een geringe overspanning doorbuigen, wat het vermoeden geeft dat ook daar de dakplaten zo nat zijn geweest dat deze zijn gaan doorbuigen. Verder is daarin het advies vermeld, gezien de maximale overspanning van 6,4 meter tussen de gordingen, constructieve maatregelen te nemen. Kingspan Unidek heeft daarop de klacht van het doorbuigen afgewezen.
3.19
[appellante1] en [de erflater] hebben een nieuw deskundigenonderzoek laten uitvoeren door DEKRA Experts (hierna te noemen Dekra). Het rapport van 30 april 2020 van Dekra vermeldt onder meer:
Het doorbuigen van de dakplaten is niet veroorzaakt doordat de dakplaten te nat waren. Het doorbuigen van het dak wordt veroorzaakt door het niet vakkundig aanbrengen van de dakplaten in combinatie met onvoldoende oplegpunten van de gordingen en onvoldoende dragend vermogen van de houten ligger in de woonkamer/keuken.
Conclusie
De dakplaten zijn door partij 2(hof: [geïntimeerde] )
niet vakkundig geplaatst. De houten draagconstructie hebben onvoldoende oplegpunten om het gewicht van het dak goed te verdelen. Ook de constructieve berekening van de hoofddraagconstructie is niet deugdelijk opgesteld, hierdoor had men fouten kunnen opsporen.
Dekra heeft de schade van [de erflater] en [appellante1] begroot op € 41.305,50 indien de huidige dakplaten kunnen worden hergebruikt en op € 55.305,50 indien er nieuwe dakplaten moeten worden geleverd en gemonteerd.
3.2
De toenmalige advocaat van [de erflater] en [appellante1] heeft [geïntimeerde] op 11 mei 2020 opnieuw gesommeerd om de gebreken aan de dakplaten te verhelpen. [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid wederom afgewezen. Op een sommatie van de advocaat van
[de erflater] en [appellante1] van 28 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] niet meer gereageerd.

4.De vordering bij en de beslissing van de rechtbank

4.1
[appellante1] en [de erflater] hebben - samengevat - gevorderd:
primair [geïntimeerde] te veroordelen om aan [de erflater] te voldoen € 55.305,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de uit te spreken veroordeling tot aan de dag van de algehele voldoening;
subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen om binnen vier weken na in deze uit te spreken veroordeling een constructieberekening te (laten) maken, opnieuw dakplaten aan te brengen conform de daarvoor geldende eisen van goed en deugdelijk werk alsmede horizontale ligger/draagkracht te herstellen, met de bepaling dat [geïntimeerde] bij wijze van dwangsom aan [de erflater] dient te voldoen € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat hij in gebreke blijft met de onder dit punt uit te spreken veroordeling met een maximum van € 60.000,-;
[geïntimeerde] zowel primair als subsidiair te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.328,05, alsmede in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten en het salaris van de advocaat, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 19 januari 2022 de vordering van [de erflater] en
[appellante1] afgewezen, onder hun veroordeling in de proceskosten.
4.3
Na het vonnis van 19 januari 2022, maar voor het instellen van het hoger beroep is [de erflater] overleden.

5.De vordering in hoger beroep

[appellante1] vordert in het hoger beroep - samengevat - de vernietiging van het vonnis van 19 januari 2022 en de toewijzing alsnog van de bij de rechtbank ingestelde vordering, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties en tot terugbetaling van de door [appellante1] betaalde proceskostenveroordeling.

6.De beoordeling van de grieven en de vordering

Omvang van het hoger beroep
6.1
[appellante1] is met elf bezwaren (grieven) opgekomen tegen het vonnis van 19 januari 2022. Het
eerste bezwaarziet op een door de rechtbank aangenomen vaststaand feit. De
bezwaren 2 tot en met 6zien samengevat op het oordeel van de rechtbank dat ten aanzien van de dakbeplating geen sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk en dat [geïntimeerde] op die grond niet aansprakelijk is voor de gebreken aan het dak. De
bezwaren 7 tot en met 9keren zich tegen het oordeel dat [geïntimeerde] evenmin tekortgeschoten is in zijn verplichtingen als bouwbegeleider. De
bezwaren 10 en 11hebben betrekking op de veroordeling van [appellante1] en [de erflater] in de proceskosten en het afwijzend dictum.
6.2
Omdat het hof hiervoor zelf de feiten heeft vastgesteld, kan het bezwaar over de feitenvaststelling door de rechtbank verder onbesproken blijven.
6.3
De bij de rechtbank ingestelde vordering zag ook op vergoeding van schade in verband met, dan wel herstel van, een gebrekkige draagbalk/ligger in de eetkamer. Dit deel van de vordering is in hoger beroep herhaald. In rechtsoverweging 4.19 van het bestreden vonnis is overwogen dat het partijdebat niet gericht is geweest op dit gestelde probleem en dat dit punt buiten de beoordeling van het geschil moet blijven. [appellante1] heeft tegen dat oordeel in hoger beroep geen kenbaar bezwaar gemaakt zodat de afwijzing van dat deel van de vordering niet in hoger beroep aan de orde is. Dit deel van de vordering zal daarom in hoger beroep verder onbesproken worden gelaten.
Is [geïntimeerde] tekortgeschoten?
6.4
Partijen hebben zowel bij de rechtbank als in hoger beroep uitvoerig gedebatteerd over het antwoord op de vraag of over het op 28 augustus 2017 aanbrengen van de dakplaten op de aanwezige houten skeletconstructie van het dak een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW is gesloten, zoals [appellante1] stelt, dan wel dat het aanbrengen hoort bij het door [appellante1] en [de erflater] in eigen beheer bouwen van hun woning en dat de gegeven ondersteuning onder het bereik valt van de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht tot bouwbegeleiding, zoals [geïntimeerde] meent. Het hof is van oordeel dat het antwoord op deze vraag op grond van wat hierna wordt overwogen, in het midden kan blijven.
6.5
[appellante1] heeft allereerst aangevoerd dat [geïntimeerde] de schade aan het dak moet vergoeden omdat de dakplaten niet vakkundig zijn geplaatst, in het bijzonder omdat de houten draagconstructie onvoldoende oplegpunten heeft om het gewicht van het dak goed te verdelen en omdat de constructieberekening van de draagconstructie niet deugdelijk is opgesteld. In het verlengde daarvan verwijt [appellante1] [geïntimeerde] dat deze, na wijziging van het type dakplaat, heeft verzuimd i) nieuwe constructieberekeningen te (laten) maken en ii) te adviseren extra (ondersteuning in de draagconstructie in de vorm van) gordingen/ knieschotten aan te brengen.
6.6
In het bestreden vonnis is in rechtsoverweging. 4.16 over de constructieberekeningen overwogen dat weliswaar nieuwe constructieberekeningen ontbreken, maar dat gesteld noch gebleken is dat nieuwe berekeningen tot een andere uitvoering van het werk zouden hebben geleid. [appellante1] is tegen dit oordeel niet kenbaar opgekomen. Evenmin is op andere wijze uitgelegd dat een nieuwe constructieberekening tot iets anders zou hebben geleid dan een aanwijzing/advies extra gordingen/knieschotten aan te brengen in de al gerealiseerde draagconstructie. Dat [geïntimeerde] geen verwijt valt te maken van het niet opnieuw (laten) maken van berekeningen voor de draagconstructie voor het dak, is dan ook met dat niet bestreden oordeel van de rechtbank voor het hof een gegeven.
6.7
[appellante1] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep daarnaar gevraagd bevestigd dat [geïntimeerde] over de wijze waarop de dakplaten op
28 augustus 2017 zijn gemonteerd/ aangebracht op zich geen verwijt wordt gemaakt. Ook dat is voor het hof daarmee een gegeven.
6.8
Partijen zijn het erover eens dat in augustus 2017 de houten skeletconstructie ten behoeve van het dak al was gerealiseerd in eigen beheer van [appellante1] en [de erflater] . Verder staat vast dat deze constructie was gebaseerd op de oorspronkelijk beoogde dakplaten, die langer waren ofwel een grotere overspanning hadden. Het alsnog toepassen van dakplaten met een kleinere overspanning had daarmee tot gevolg - ook daar zijn partijen het over eens - dat extra ondersteuning(spunten) in de onderliggende houten constructie moest(en) worden aangebracht. Onomstreden is dat die extra ondersteuning niet tijdens of (kort) na het monteren van de dakplaten is aangebracht. Het gaat er dus om waaraan dan wel aan wie te wijten is dat die extra ondersteuning niet is aangebracht.
6.9
Gesteld noch gebleken is dat [appellante1] en [de erflater] aan [geïntimeerde] hebben gevraagd om in verband met het aanbrengen van de dakplaten ook extra ondersteuning in de houten skeletconstructie te plaatsen in de vorm van gordingen en/of knieschotten, terwijl vaststaat dat die constructie in eigen beheer van [appellante1] en [de erflater] is gerealiseerd. In zoverre kan [geïntimeerde] niet worden verweten dat hij iets niet heeft gedaan wat hij wel zou hebben toegezegd te zullen doen.
6.1
Uit de stellingen van [geïntimeerde] volgt dat hij heeft onderkend dat door de wijziging van het type dakplaten ook de houten skeletconstructie waarop deze dakplaten aangebracht zouden worden, aangepast moest worden in de vorm van het plaatsen van extra ondersteuningspunten in de vorm van gordingen en/of knieschotten. De waarschuwingsplicht van een aannemer (artikel 7:754 BW) maar ook de zorgplicht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend bouwbegeleider (artikel 7:401 BW) brengt dan mee dat van
[geïntimeerde] mocht worden gevergd dat hij [appellante1] en [de erflater] had gewezen op het ontoereikend zijn van de bestaande houten skeletconstructie voor de alsnog gekozen dakplaten en de noodzaak van extra maateregelen, en hen daarover te adviseren. De stelplicht - en bij deugdelijke betwisting de bewijslast - dat aan die waarschuwings- dan wel zorgplicht is voldaan, rust krachtens het bepaalde in artikel 150 Rv op [geïntimeerde] .
6.11
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij [de erflater] heeft gewaarschuwd en geadviseerd extra ondersteuning aan te brengen, kennelijk daarmee betogend dat hij aan zijn waarschuwings- dan wel zorgplicht heeft voldaan. [appellante1] betwist een en ander.
6.11.1
[geïntimeerde] heeft daartoe allereerst uiteengezet dat hij een tekening heeft aangepast met daarop aangegeven de locaties waar extra ondersteuningen moesten worden aangebracht, dat hij die aangepaste tekening samen met het legplan van de dakplaten, het instructieblad en de montagevoorschriften in een bespreking daags voor het feitelijk monteren van de dakplaten aan [de erflater] heeft gegeven en met hem heeft besproken. Ter onderbouwing daarvan heeft hij verwezen naar een bij de conclusie van antwoord gevoegde bouwtekening, de factuur van 1 augustus 2017, waarmee hij onder meer de op 4, 6 en 7 juli 2017 bestede tijd aan “uitzoeken dakplaten + tekenwerk constructie” in rekening heeft gebracht en de factuur van 3 oktober 2017 waarmee hij de op de 27 augustus 2017 bestede tijd, gespecificeerd met “uitleg leggen dakplaten + voorbereiding”, in rekening heeft gebracht. Het staat vast dat beide facturen zonder protest of opmerking zijn betaald. Uit de door
[de erflater] en [geïntimeerde] op 7 september 2017 gewisselde WhatsAppberichten blijkt verder dat [de erflater] de montage-voorschriften ook in zijn bezit had, zoals [appellante1] ook in de memorie van grieven heeft erkend.
6.11.2
[geïntimeerde] heeft verder gewezen op de schriftelijke verklaringen van zijn toenmalig werknemer [naam3] . Deze heeft op 8 maart 2021 verklaard dat [de erflater] tijdens het monteren van de dakplaten er tijdelijk een balk onder gedrukt heeft links naast de dakkapel onder de lange plaat (6,70 meter) waarna hij [de erflater] erop heeft gewezen dat er dragende knieschotten aangebracht moesten worden, ter ondersteuning van de dakplaten, en dat [de erflater] hem heeft gezegd dat ook te zullen doen. In een aanvullende verklaring van 28 november 2022, op welk moment [naam3] geen werknemer meer van [geïntimeerde] was, heeft [naam3] dit herhaald en daaraan toegevoegd dat hij [de erflater] uitdrukkelijk heeft geadviseerd om zo spoedig mogelijk een blijvende ondersteuning in de vorm van knie-schotten te plaatsen en dat [de erflater] vervolgens heeft geantwoord dat hij dat later zou doen.
6.11.3
In het e-mailbericht van [geïntimeerde] van 28 mei 2018, waarmee hij reageert kort nadat hem bekend is geworden dat [de erflater] met een probleem aan het dak kampte en daarna samen met [de erflater] de situatie heeft bekeken, refereert hij aan wat hij met
[de erflater] “in het verleden” heeft besproken over het aanbrengen van knieschotten en dat zulke schotten ruim voldoende zou moeten zijn. Gesteld noch gebleken is dat [de erflater] op dat e-mailbericht heeft gereageerd en heeft ontkend wat [geïntimeerde] toen heeft geschreven.
6.11.4
[appellante1] heeft de juistheid van wat [geïntimeerde] aanvoert betwist, maar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft zij wel verklaard dat zij in de periode van de montage van de dakplaten niet heeft meegekregen wat [de erflater] en [geïntimeerde] precies hebben besproken.
6.11.5
Tegen de achtergrond van dit alles is de ontkenning van [de erflater] en [appellante1] in de stukken van de procedure bij de rechtbank dat [de erflater] extra ondersteuning is geadviseerd, onvoldoende onderbouwd. Zij laten daarmee onverklaard waarom zij dan facturen zonder protest of commentaar betaalden waarmee kosten van aanpassing van het tekenwerk van constructie en van bespreking van diverse stukken over het leggen van de dakplaten in rekening werden gebracht. Ook is niet toegelicht waarom een antwoord is uitgebleven op de eerste reactie van [geïntimeerde] nadat hij het probleem aan het dak en de feitelijke situatie had gezien. Evenmin is uitgelegd waarom [de erflater] daags voor het aanbrengen van de dakplaten één extra knieschot heeft aangebracht ter plaatse van de kinderkamer, zoals in randnummer 39 van de inleidende dagvaarding is beschreven, en waarom [de erflater] dat dan uit eigener beweging heeft gedaan. [appellante1] en [de erflater] nemen immers ook het standpunt in dat zij niet deskundig en leken zijn en dat zij steeds zijn afgegaan op de expertise van [geïntimeerde] .
6.11.6
De conclusie van het hof is dat [geïntimeerde] zijn standpunt dat hij [de erflater] voor en tijdens het aanbrengen van de dakplaten erop heeft gewezen dat er extra ondersteuning(s) punten moesten worden aangebracht voor de dakplaten, in verband met de kleinere overspanning als eerder waarmee rekening is gehouden, voldoende deugdelijk heeft onderbouwd. De betwisting daarvan door [appellante1] is echter onvoldoende gemotiveerd. Het hof neemt dan ook aan dat [de erflater] en [appellante1] voldoende zijn gewaarschuwd en geadviseerd. Dit betekent dat [geïntimeerde] er geen verwijt van treft dat de dakplaten als gevolg van onvoldoende ondersteuning zijn gaan doorbuigen.
6.12
[appellante1] verwijt [geïntimeerde] tot slot nog dat hij heeft nagelaten te controleren of de werkzaamheden - het aanbrengen van de dakplaten - wel juist waren uitgevoerd en daarmee zijn zorgplicht tegenover [appellante1] en [de erflater] heeft geschonden. Nog daargelaten dat [appellante1] te weinig heeft aangevoerd om aan te nemen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van opdracht controlewerk insloot, geldt dat uit wat hiervoor is overwogen over [geïntimeerde] zorgplicht, volgt dat hij het punt van de te weinig ondersteuning in de houten skeletconstructie voor de toegepaste dakplaten al had onderkend en met [de erflater] had gedeeld. Ook dit verwijt mist daarmee doel.
6.13
Uit het voorgaande volgt dat geen van de aan [geïntimeerde] gemaakte verwijten doel treft. Er kan daarmee niet tot het oordeel worden gekomen dat [geïntimeerde] tegenover
[appellante1] en [de erflater] in zijn verplichtingen tekort is geschoten, ongeacht of die verplichtingen volgen uit een overeenkomst van aanneming van werk of uit een overeenkomst van opdracht. Een en ander betekent dat ook bij gegrondbevinding van de bezwaren van [appellante1] over het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een overeenkomst van aanneming, dit niet kan leiden tot vernietiging van dat vonnis en tot toewijzing van wat [appellante1] vordert. Die bezwaren kunnen daarom onbesproken worden gelaten. Voor het overige falen de bezwaren.

7.De slotsom

De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante1] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 783,- voor griffierecht en € 4.314,- voor salaris advocaat (2 punten × tarief IV à € 2.157,-). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening [1] .

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 19 januari 2022;
veroordeelt [appellante1] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 783,- voor verschotten en op € 4.314,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, J.E. Wichers en M. Wolters en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.