In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de toepassing van omzetbelasting op de levering van magische truffels, ook wel sclerotia genoemd. De belanghebbende heeft over de tijdvakken oktober 2019 tot en met januari 2020 omzetbelasting op aangiften voldaan, maar heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de rechtbank de beroepen ongegrond heeft verklaard, maar wel een vergoeding voor immateriële schade heeft toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de beroepsfase.
De kern van het geschil betreft de vraag welk tarief van toepassing is op de levering van de sclerotia: het verlaagde tarief of het algemene tarief. De belanghebbende stelt dat de sclerotia als voedingsmiddel moeten worden aangemerkt, terwijl de inspecteur van mening is dat het algemene tarief van toepassing is. Het Hof heeft geoordeeld dat de sclerotia niet kunnen worden aangemerkt als voedingsmiddelen, omdat ze voornamelijk worden geconsumeerd vanwege de hallucinogene effecten en niet vanwege de voedingsstoffen die ze bevatten.
Daarnaast heeft de belanghebbende aangevoerd dat het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel zijn geschonden, omdat zij heeft gehandeld in overeenstemming met eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de wetgeving voldoende duidelijk was en dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van gerechtvaardigd vertrouwen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.