In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een appartement en de vraag of de heffingsambtenaar de verplichting had om bepaalde stukken, zoals het taxatieverslag en het iWOZ-rapport, te verstrekken. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde per 1 januari 2019 vastgesteld op € 1.435.000, wat door belanghebbende werd betwist. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 6 december 2023 werd de gemachtigde van belanghebbende gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde niet te hoog had vastgesteld en dat er geen verplichting was om het taxatieverslag en het iWOZ-rapport te verstrekken, omdat belanghebbende geen specifiek verzoek had gedaan. Het Hof oordeelde echter dat de Rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor immateriële schade had toegekend, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. Het Hof kende belanghebbende een schadevergoeding van € 125 toe en veroordeelde de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten.