In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 januari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een appartement in Laren, vastgesteld door de heffingsambtenaar op € 1.014.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, eigenaar van het appartement, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft belanghebbende de heffingsambtenaar verweten dat deze niet het taxatieverslag had verstrekt en dat de WOZ-waarde te hoog was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om een vergoeding voor immateriële schade, omdat de Rechtbank geen vergoeding had toegekend. Het Hof oordeelde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden en kende een schadevergoeding van € 125 toe. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde de Minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten aan belanghebbende.