ECLI:NL:GHARL:2024:3792

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
23/2587 en 23/2588
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing na Hoge Raad inzake aanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet met betrekking tot redelijke schatting van inkomen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan na verwijzing door de Hoge Raad. De zaak betreft de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2013. Belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslagen had verminderd. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest geoordeeld dat de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake de aanslagen IB/PVV en Zvw vernietigd moest worden, omdat de schatting van het inkomen door de Inspecteur niet redelijk was. Het Hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld, waarbij het de redelijkheid van de schatting van het belastbare inkomen van belanghebbende in 2013 heeft onderzocht. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat het horloge, dat bij een doorzoeking was aangetroffen, aan belanghebbende toebehoorde en dat de schatting van het inkomen op basis daarvan niet kon standhouden. De aanslagen IB/PVV en Zvw zijn verminderd, evenals de daarbij opgelegde boetes. Het Hof heeft ook de proceskosten van belanghebbende toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2587 en 23/2588
uitspraakdatum: 4 juni 2024
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 juli 2019, nummers BRE 17/3251 tot en met 17/3263, 17/7893, 17/8254 en 17/8255, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn (onder meer) voor het jaar 2013 aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is belastingrente berekend en is een boete opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft (onder meer) het beroep inzake de aanslag IB/PVV 2013 gegrond verklaard, de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd en de aanslag, de boete en de belastingrente verminderd. Voorts heeft de Rechtbank het beroep inzake de aanslag Zvw gegrond verklaard voor zover het de boetebeschikking betreft, de desbetreffende uitspraak op bezwaar vernietigd en de boete verminderd.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Bij uitspraak van 22 april 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1269, heeft gerechtshof ’s-Hertogenbosch (onder meer) de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag IB/PVV 2013, alsmede de desbetreffende uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag IB/PVV 2013 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.861, de boete verminderd tot 32% van de verschuldigde belasting en de rentebeschikking evenredig verminderd. Voorts heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de uitspraak van de Rechtbank inzake de aanslag Zvw 2013 vernietigd voor zover het de boetebeschikking betreft, evenals de desbetreffende uitspraak op bezwaar, en de boete verminderd tot 28% van de verschuldigde bijdrage. Verder heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan belanghebbende vergoedingen van griffierecht en proceskosten toegekend.
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 18 augustus 2023, nr. 21/02308, ECLI:NL:HR:2023:1093 (hierna: het verwijzingsarrest), heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw, alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en boetebeschikking (IB/PVV) vernietigd, en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna verder: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest. Verder heeft de Hoge Raad aan belanghebbende vergoedingen van griffierecht en proceskosten toegekend.
1.7.
De Inspecteur heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, bij brief van 10 oktober 2023 een conclusie naar aanleiding van het verwijzingsarrest ingediend.
1.8.
Belanghebbende is door het Hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de Inspecteur. Van die gelegenheid heeft belanghebbende naar eigen zeggen gebruik gemaakt, maar het per aangetekende post verstuurde stuk is niet aan het dossier van het Hof toegevoegd.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn dochter en zijn gemachtigde mr. R. Zilver, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Op verzoek van het Hof heeft belanghebbende ter zitting exemplaren van het in 1.8 bedoelde stuk aan het Hof en de wederpartij overgelegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek heeft in 2013 een doorzoeking plaatsgehad op het adres van belanghebbende. Bij die doorzoeking is in de schuur een horloge aangetroffen. Aan het horloge was een label bevestigd waarop een bedrag van € 68.400 was vermeld. Het horloge heeft een getaxeerde waarde van € 68.000. Verder is op het adres van belanghebbende bij die doorzoeking een garderobe aangetroffen met een getaxeerde waarde van € 30.000.
2.2.
De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat het horloge toebehoort aan belanghebbende en in 2013 door hem is aangeschaft voor € 68.000. In een voor dat jaar opgestelde vermogensvergelijking heeft de Inspecteur het horloge opgenomen voor dit bedrag. Op grond van de aangetroffen garderobe is de Inspecteur in de door hem gemaakte vermogensvergelijking voor het jaar 2013 ervan uitgegaan dat belanghebbende een bedrag van € 5.000 aan kleding heeft uitgegeven. Op grond van de uitkomst van die vermogensvergelijking heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende in 2013 voor de hiervoor genoemde bedragen inkomsten heeft genoten en dat die inkomsten niet zijn vermeld in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013. Op grond hiervan heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat belanghebbende voor 2013 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft gedaan.
2.3.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft beoordeeld of de Inspecteur met inachtneming van de normale regels van bewijslast aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende voor het jaar 2013 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR heeft gedaan. Het heeft daartoe onderzocht of de volgens de aangifte IB/PVV verschuldigde belasting op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. In dat kader heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de hiervoor in 2.2 genoemde vermogensvergelijking beoordeeld en geoordeeld dat de omstandigheid dat het horloge is aangetroffen in een schuur bij het adres van belanghebbende, een onvoldoende aanknopingspunt is om aan te nemen dat het horloge aan belanghebbende toebehoorde en dat belanghebbende dat horloge in 2013 heeft aangeschaft. Gelet hierop heeft de Inspecteur volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende voor een bedrag van € 68.000 inkomen heeft genoten waarmee de aanschaf van het horloge is bekostigd. Ook heeft de Inspecteur volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende gedurende het jaar 2013 voor een bedrag van € 5.000 aan kleding heeft uitgegeven. Wel heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aannemelijk geacht dat belanghebbende in 2013 in elk geval € 1.500 per jaar aan kleding heeft uitgegeven.
2.4.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is op grond van zijn hiervoor weergegeven oordeel over de uitgaven voor kleding en zijn oordeel over de overige posten van de vermogensvergelijkingen (met uitzondering van het horloge) tot de slotsom gekomen dat belanghebbende voor het jaar 2013 niet de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR heeft gedaan. Die slotsom is in cassatie niet bestreden, zodat ook na verwijzing hiervan moet worden uitgegaan.
2.5.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens beoordeeld of de Inspecteur voor het jaar 2013 is uitgegaan van een redelijke schatting van het te corrigeren inkomen van belanghebbende. In dat verband heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onder meer geoordeeld dat de Inspecteur in redelijkheid heeft kunnen menen dat belanghebbende in 2013 inkomsten heeft genoten ten bedrage van minimaal de getaxeerde waarde van het horloge van € 68.000. Dit oordeel heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gebaseerd op het feit dat het horloge in de schuur van belanghebbende is aangetroffen, met een label waarop een bedrag van € 68.400 is vermeld en dat het horloge een getaxeerde waarde heeft van € 68.000. Volgens het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft belanghebbende niet overtuigend aangetoond dat deze schatting van de Inspecteur onjuist is.
2.6.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie ingesteld. Een cassatiemiddel (middel 1) is gericht het hiervoor weergegeven oordeel.
2.7.
Dienaangaande heeft de Hoge Raad in het verwijzingsarrest het volgende overwogen (citaat zonder voetnoten):
“3.3 Het Hof heeft – in cassatie onbestreden – geoordeeld dat de omstandigheid dat het horloge ter waarde van € 68.000 is aangetroffen in de schuur bij de woning van belanghebbende, een onvoldoende aanknopingspunt vormt om aan te nemen dat het horloge aan hem toebehoorde en dat belanghebbende het horloge in 2013 heeft aangeschaft [Hof: zie 2.3]. Dit brengt mee dat deze omstandigheid evenmin een aanknopingspunt (…) kan vormen waaruit is af te leiden dat de schatting van het belastbare inkomen van belanghebbende in het jaar 2013 door de Inspecteur op dit punt redelijk is. Daarom valt niet in te zien hoe het Hof [Hof: 's-Hertogenbosch] op grond van diezelfde omstandigheid heeft kunnen komen tot zijn (…) tegenovergestelde oordeel [Hof: zie 2.5]. Daaraan doet niet af dat bij de beoordeling of de door de Inspecteur gemaakte schatting redelijk is, een minder strenge toets geldt dan bij de beoordeling of hij feiten aannemelijk heeft gemaakt die meebrengen dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. (…)
3.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. Middel I voor het overige behoeft geen behandeling. Verwijzing moet volgen.”
2.8.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure en de gevolgen hiervan voor de aan belanghebbende gegeven boetebeschikkingen heeft de Hoge Raad in het verwijzingsarrest voorts als volgt overwogen (citaat zonder voetnoten):
“4.1 In deze zaak is beroep in cassatie ingesteld op 28 mei 2021. Het tijdsverloop sindsdien tot het moment dat de Hoge Raad in deze zaak arrest wijst, levert wat de cassatieprocedure betreft een overschrijding op van de redelijke termijn met minder dan zes maanden. (…)
4.3
Wat betreft de boetebeschikkingen die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2011 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2013, geldt het volgende. Deze boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, belopen elk meer dan € 1.000. De Hoge Raad ziet om die reden aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden en zal de boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, verminderen met 5 procent.
4.4
Wat betreft de boetebeschikkingen die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2012 opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, de voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, ziet de Hoge Raad geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden. Omdat deze boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, elk minder belopen dan €1.000, en deze cassatieprocedure niet kan leiden tot een verhoging van die boetes, is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd.
4.5
Wat betreft de boetebeschikking die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, is het aan het verwijzingshof om – met inachtneming van de totale duur van de berechting – te beoordelen in hoeverre de boete verder moet worden verminderd in verband met de hiervoor in 4.1 bedoelde overschrijding van de redelijke termijn.”
2.9.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw, de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en de hoogte van de hiervoor in 4.3 en 4.5 (zie citaat in 2.8) bedoelde boetes, de in 4.3 (zie citaat in 2.8) bedoelde boetes, zoals nader vastgesteld door het Hof, elk met 5 procent verminderd en het geding voor het overige naar dit Hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het verwijzingsarrest.

3.Geschil

3.1.
Na verwijzing is in geschil of de schatting van het inkomen voor het jaar 2013 de redelijkheidstoets kan doorstaan.
3.2.
Tevens heeft de Hoge Raad het Hof opgedragen de boetebeschikking die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag IB/PVV te beoordelen vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure.
3.3.
Partijen hebben ter zitting van het Hof aangegeven dat ook de boetebeschikking die de Inspecteur heeft gegeven bij de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag Zvw ter beoordeling voorligt, aangezien de verwijzingsopdracht mede betrekking heeft op (de hoogte van) de aanslag Zvw.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Uit het verwijzingsarrest volgt dat de omstandigheid, dat het horloge ter waarde van € 68.000 is aangetroffen in de schuur bij de woning van belanghebbende, niet een aanknopingspunt kan vormen waaruit is af te leiden dat de schatting van het belastbare inkomen van belanghebbende in het jaar 2013 door de Inspecteur op dit punt redelijk is.
4.2.
In zijn conclusie na verwijzing heeft de Inspecteur aangevoerd dat, anders dan belanghebbende betoogt, het terrein van de woning en de schuur door de specifieke ligging niet voor een ieder toegankelijk is en dat hierdoor niet aannemelijk is dat het horloge buiten het medeweten van belanghebbende in de schuur is neergelegd. Verder acht hij niet aannemelijk dat het horloge toebehoort aan [naam3] , die om teruggave van het horloge heeft verzocht, aangezien het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de strafzaak tegen belanghebbende heeft overwogen dat ten aanzien van het horloge geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt en dat daarom de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast. Hieruit volgt volgens de Inspecteur dat [naam3] dus niet de eigenaar is. Ten slotte is volgens de Inspecteur niet aannemelijk dat [naam4] , zoals hij in de strafprocedure heeft verklaard, in de schuur het horlogebandje heeft vervangen, aangezien volgens de verklaring van de Nederlandse importeur het horloge was voorzien van het originele horlogebandje en het voor een particulier ook niet mogelijk is om het horlogebandje te vervangen zonder het horloge te beschadigen. Het horloge was niet beschadigd.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof betreft dit geen van alle aanknopingspunten waaruit is af te leiden dat het horloge aan belanghebbende toebehoort en door hem in 2013 is verworven. In de kern gaat het om dezelfde feiten en omstandigheden als die gerechtshof ’s-Hertogenbosch - in het kader van de vereiste aangifte - heeft betrokken in zijn oordeel dat de omstandigheid dat het horloge in de schuur bij de woning is aangetroffen hiervoor een onvoldoende aanknopingspunt vormt (r.o. 4.11.4.3). Uit het verwijzingsarrest volgt dat dat oordeel in cassatie niet is bestreden. Dat was de aanleiding voor het slagen van het cassatieberoep tegen het tegenovergestelde oordeel in het kader van de redelijke schatting (r.o. 3.3 van het verwijzingsarrest). Aldus heeft de Inspecteur de hoogte van zijn schatting niet met feitelijke stellingen onderbouwd, zodat die schatting in zoverre de redelijkheidstoets niet kan doorstaan.
4.4.
Dit heeft tot gevolg dat de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 en de daarbij behorende boetebeschikking als volgt moeten worden verminderd:
Belastbaar inkomen uit werk en woning voor MKB-winstvrijstelling was
83.943
-/- Waarde horloge
-/- 68.000
Belastbaar inkomen uit werk en woning voor MKB-winstvrijstelling wordt
15.943
-/- MKB-winstvrijstelling (14% van € 11.154)
-/- 1.562
Belastbaar inkomen uit werk en woning na MKB-winstvrijstelling
14.381
IB/PVV (37% van € 14.381)
5.32
-/- heffingskortingen (algemene heffingskorting: € 2.001 + arbeidskorting: € 161 + 16,115% van (€ 14.381 -/- € 8.816))
-/- 3.059
-/- loonheffing
-/- 699
Verschuldigde belasting
1.562
Boete (32% van € 1.562)
499
4.5.
De aanslag Zvw voor het jaar 2013 en de daarbij behorende boetebeschikking moeten als volgt worden verminderd:
Belastbaar inkomen uit werk en woning na MKB-winstvrijstelling
14.381
-/- inkomen waarover reeds bijdrage is ingehouden
-/- 4.789
Bijdrage-inkomen
9.592
Bijdrage Zvw (5,65% van € 9.592)
541
Boete (28% van € 541)
151
4.6.
Voor wat betreft de boetes ziet het Hof geen aanleiding om aan de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gevolgen te verbinden. Omdat deze boetes, na vorenbedoelde vermindering, elk minder belopen dan € 1.000 is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, lid 1, EVRM, de verdragsschending voldoende gecompenseerd (vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191, r.o. 4.2.3).
4.7.
Belanghebbende heeft tegen de beschikkingen inzake de belastingrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. De belastingrente moet worden verminderd vanwege de vorenbedoelde vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw voor het jaar 2013.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding na verwijzing heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.312,50 (1,5 punt (conclusie na verwijzing, bijwonen zitting) x wegingsfactor 1 x € 875).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank inzake de voor het jaar 2013 opgelegde aanslagen IB/PVV en Zvw, alsmede de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente en boetebeschikkingen,
– vernietigt de daarop betrekking hebbende uitspraken van de Inspecteur,
– vermindert de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 14.381,
– vermindert de daarbij opgelegde boete tot € 499,
– vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig,
– vermindert de aanslag Zvw voor het jaar 2013 tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van € 9.592,
– vermindert de daarbij opgelegde boete tot € 151,
– vermindert de daarbij in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. J.M.W. van de Sande, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.
De griffier, De voorzitter,
G.J. van de Lagemaat V.F.R. Woeltjes
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 6 juni 2024
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.