Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
partijen nemen het volgende in aanmerking”, is onder meer vermeld i) dat RIBW zich ten doel stelt om zorg en ondersteuning te leveren aan mensen met (ook) psychische of psychiatrische problemen en zij ten behoeve van díe doelgroep woonruimte – waaronder de woning – huurt van Domijn om deze vervolgens zelf te verhuren aan haar cliënten, ii) dat [geïntimeerde] zorg nodig heeft in zijn dagelijks leven, en iii) dat deze vorm van verhuur gecombineerd met het leveren van zorg aan [geïntimeerde] de mogelijkheid biedt om met zorg zelfstandig te wonen. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van de zorgovereenkomst. Verder is bepaald dat de huurovereenkomst onlosmakelijk is verbonden met de tussen partijen gesloten zorgovereenkomst, dat de zorgovereenkomst de kern vormt van de tussen partijen gemaakte afspraken en dat [geïntimeerde] door ondertekening van de overeenkomst uitdrukkelijk aanvaardt dat de huurovereenkomst eindigt op het moment dat de zorgovereenkomst eindigt (zie ook r.o. 3.4 van het bestreden vonnis). Uit dit alles maakt het hof op dat de huurovereenkomst alleen in het kader van de door RIBW aan [geïntimeerde] te verlenen begeleiding is gesloten en dat er geen sprake is van reguliere verhuur. RIBW is ook geen woningstichting maar een zorginstelling. Dat [geïntimeerde] in de praktijk maar 1,5 uur per week begeleiding kreeg, doet niet af aan het feit dat de verhuur van de woning aan [geïntimeerde] duidelijk gelinkt is aan de begeleiding door RIBW. De overeenkomst is ook duidelijk over de koppeling tussen het einde van de begeleiding en het einde van de verhuur van de woning. Dat de daadwerkelijke begeleiding van [geïntimeerde] door RIBW pas is gestart enige tijd nadat [geïntimeerde] in de woning is getrokken, brengt het hof dan ook niet op andere gedachten. Daarvoor heeft RIBW een aannemelijke en door [geïntimeerde] onvoldoende weersproken verklaring gegeven. De beide overeenkomsten zijn dus aan elkaar gekoppeld, waarbij het zorgelement in dit geval overheerst. Dit heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] in beginsel geen beroep toekomt op de wettelijke huurbeschermingsbepalingen.