Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
- producties 5 tot en met 10 van de kant van [appellante] , ontvangen op 31 januari 2025
- producties 27 tot en met 33 van de kant van [geïntimeerde] , ontvangen op 31 januari 2025
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 12 februari 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
€ 720,- per maand moest betalen, en zeven maanden € 216,- per maand. Dit laatste gelet op de uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie die de huurprijs met terugwerkende kracht vanaf 1 juni 2020 op € 216,- heeft bepaald.
De huurcommissie bepaalt in de uitspraak dat, nadat de in die uitspraak genoemde gebreken zijn verholpen, de in rekening te brengen lagere huurprijs niet meer van toepassing ismet ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de opheffing van die gebreken heeft plaatsgevonden[onderstreping: hof]
.” Dit is in lijn met art. 7:207 BW, in welke sleutel de vordering tot huurvermindering staat, ook als daarvoor de procedure bij de Huurcommissie wordt gevolgd. Dat artikel bepaalt namelijk dat een huurvermindering ten gevolge van een gebrek geldt “
tot de dag waarop het gebrek is verholpen”.Artikel 4 lid 3 Uhw bepaalt vervolgens dat het tot de taak (en dus bevoegdheid) van de Huurcommissie behoort om uitspraak te doen over de vraag of de gebreken hersteld zijn. Anders dan [appellante] betoogt, kan daaruit echter niet worden opgemaakt dat het vragen van een dergelijk oordeel aan de Huurcommissie een verplicht onderdeel is van de procedure omtrent huurprijsvermindering vanwege gebreken, en daarmee een vereiste voor de verhuurder om weer aanspraak te kunnen maken op de volledige huurprijs. Artikel 12 lid 5 Uhw, dat van overeenkomstige toepassing is verklaard voor de procedure over huurprijsvermindering vanwege gebreken, bepaalt immers ook dat
alsverhuurder en huurder het niet eens zijn over de vraag of de gebreken verholpen zijn, de verhuurder de Huurcommissie
kanverzoeken daar uitspraak over te doen. Dit is daarnaast niet de enige weg om een geschil op dit punt te beslechten. Het staat partijen (zowel huurder als verhuurder) namelijk ook vrij om bij de kantonrechter een procedure te starten om een oordeel te verkrijgen over de vraag of de gebreken zijn verholpen en daarmee over het al dan niet voorduren van de tijdelijke vermindering van de huurprijs. Er was voor [geïntimeerde] in het voorjaar van 2022 echter geen aanleiding om een herstelmelding te doen en het oordeel van de Huurcommissie over herstel te vragen (noch om bij de kantonrechter een verklaring voor recht ten aanzien van het herstel te vorderen) aangezien i) [appellante] op 14 februari 2022 tijdens de zitting bij de Huurcommissie heeft verklaard: “
Ik kan nu sinds twee weken het huis zelf weer in en alles is hersteld.”, ii) [appellante] op 21 januari 2022 bij de oplevering van de woning een incheckformulier voor akkoord heeft ondertekend waar geen melding is gemaakt van door de Huurcommissie geconstateerde gebreken die (nog) niet hersteld zouden zijn, en iii) [appellante] per februari 2022 uit zichzelf is overgegaan tot betaling van € 720,- per maand.
- “
- De vloer heeft zichtbare vochtschade
- Er is een keukenkastje van de muur gevallen en toen is een groot deel van het service kapot gevallen.
- Er is nog steeds sprake van vocht- en schimmel in de woonkamer op dezelfde plek als voorheen.
- De onderkant van het raamkozijn aan de achterzijde is nog steeds verrot terwijl er vorig jaar overheen geschilderd is.
- Er zit ook vocht tussen de 2 ruiten.
- De overige kozijnen zijn ook slecht en nog niet vervangen.”
gebreken[meervoud, onderstreping hof] in de categorie C nog niet hersteld zijn.
€ 3.450,68 (2022) + € 4.680,- (2023) + € 504,- (2024) + 0 (2025)). Het hof zal [appellante] veroordelen tot betaling van dit bedrag. Ook de over het bedrag van de huurachterstand gevorderde wettelijke rente zal het hof als onbetwist toewijzen.