ECLI:NL:GHARL:2025:2181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
200.341.052
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering ex artikel 843a Rv in het kader van een echtscheidingsprocedure met betrekking tot aandelen in Cappe Holding BV en Erace Holding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2025 een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep dat voortvloeit uit een echtscheidingsprocedure. De appellante, die in deze procedure als eiseres optreedt, heeft een inzagevordering ingediend op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Deze vordering betreft inzage in documenten die relevant zijn voor de overname van de deelnemingen van Erace Holding door Visma, en die van belang zijn voor de waardebepaling van aandelen in Cappe Holding BV, die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van de partijen behoren. Het hof heeft op 10 maart 2025 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het hof heeft geoordeeld dat de inzagevordering gedeeltelijk toewijsbaar is. De appellante heeft recht op inzage in de opdrachtbrief tussen ING en de aandeelhouders van Erace Holding, evenals de opdrachtbrief tussen Deloitte en Erace Holding. Voor andere gevraagde documenten, zoals het waarderingsrapport van ING en stukken over de geheimhoudingsverklaring, heeft het hof de vordering afgewezen. Het hof heeft een dwangsom verbonden aan de veroordeling tot inzage, met een maximum van € 100.000,-. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.341.052
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 298569
arrest in het incident van 8 april 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. E.H. van Olmen
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 22 oktober 2024 heeft op 10 maart 2025 een mondelinge behandeling in het incident bij het hof plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten hebben tijdens de zitting hun standpunten toegelicht. Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). De spreekaantekeningen van mr. Gubbens (als waarnemer van mr. Van Olmen) zijn aan het proces-verbaal gehecht, net als de spreekaantekeningen van mr. Van Stratum. Aan het eind van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter meegedeeld dat het hof arrest zal wijzen in het incident.

2.De verdere beoordeling

2.1.
[appellante] wil met het incident in het hoger beroep bereiken dat zij alsnog inzage krijgt in stukken met betrekking tot de overname van de deelnemingen Erace Holding door Visma. Zij vordert inzage in de volgende stukken:
  • de opdrachtbrief /
  • de opdrachtbrief tussen Deloitte inzake
  • stukken waaruit blijkt wanneer het eerste gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van Erace Holding en Visma Nederland B.V. (hierna: Visma);
  • de geheimhoudingsverklaring;
  • het
  • het waarderingsrapport dan wel prijsadvies van ING.
2.2.
Het hof zal de inzagevordering toewijzen met betrekking tot de gevorderde opdrachtbrief tussen ING en de aandeelhouders van Erace Holding. Voor het overige zal het hof de inzagevordering afwijzen. Het hof licht hierna toe hoe het tot dit oordeel komt.
Achtergrondinformatie
2.3.
Tot de ontbonden huwelijksgemeenschap van [appellante] en [geïntimeerde] behoorden alle aandelen in Cappe Holding BV. In het kader van de echtscheidingsprocedure zijn deze aandelen in het echtscheidingsconvenant van 19 februari 2021 aan [geïntimeerde] toegedeeld en aan hem geleverd op 23 februari 2021. De afspraken die over die overname zijn gemaakt, zijn vastgelegd in het echtscheidingsconvenant en het zijn die afspraken die [appellante] ter discussie heeft gesteld. De waarde van de toegedeelde aandelen in Cappe Holding was mede afhankelijk van de waarde van Erace Holding (voorheen Ecare Holding), omdat Cappe Holding 36% van de aandelen in Erace Holding bezit. De waarde van Erace Holding is op haar beurt beïnvloed door de overname van de drie deelnemingen door Visma (zie figuur).
Inzagevordering: het juridisch kader
2.4.
In het tussenarrest van 22 oktober 2024 is het juridisch kader geschetst bij een inzagevordering die is gebaseerd op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Door de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht is artikel 843a Rv met ingang van 1 januari 2025 vervallen. Op basis van het overgangsrecht blijft dit artikel van toepassing in een procedure die vóór deze datum is gestart totdat de procedure bij die instantie is geëindigd. Deze procedure is gestart vóór 1 januari 2025 wat betekent dat het hof de vordering van [appellante] zal beoordelen aan de hand van artikel 843a Rv.
2.5.
In de periode waarop de gevraagde stukken betrekking hebben heette Erace Holding nog Ecare Holding. Het hof gebruikt hierna in alle gevallen de huidige naam Erace Holding.
2.6.
De gegevens die [appellante] heeft opgevraagd zien meer in het bijzonder op de verhouding tussen Erace Holding en Visma. Volgens [appellante] zijn deze gegevens relevant voor het bepalen van de waarde van de aandelen die Cappe Holding hield in Erace Holding, zodat deze gegevens ook van belang zijn voor de bepaling van waarde van de aandelen in Cappe Holding die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorden, waarin zij deelgenoot was voor de onverdeelde helft. Het hof oordeelt dat hiermee voldaan is aan de eis dat het moet gaan om bescheiden over een rechtsverhouding waarbij [appellante] partij is.
-
Wel inzage m.b.t. de opdrachtbrief tussen ING en de aandeelhouders van Erace Holding
2.7.
[appellante] heeft toegelicht dat de aandeelhouders van Erace Holding (waaronder dus ook Cappe Holding) ING opdracht hebben gegeven om advies uit te brengen met betrekking tot de overdracht van de deelnemingen aan Visma. Volgens [appellante] volgt uit de opdrachtbrief op welke datum deze opdracht aan ING is verstrekt en op welk moment (dus) bij de aandeelhouders (in ieder geval) bekend is geweest dat Visma serieuze interesse toonde in de overname van de deelnemingen. Daaruit volgt de wetenschap van [geïntimeerde] als (indirect) aandeelhouder in Erace Holding via Cappe Holding. Het rechtmatig belang bij het inzageverzoek is daarmee gegeven.
[appellante] heeft aannemelijk gemaakt dat [geïntimeerde] beschikt over deze opdrachtbrief, dan wel dat hij deze gemakkelijk moet kunnen verkrijgen. [geïntimeerde] heeft gesteld dat sprake is van een gewichtige reden die zich tegen inzage verzet door zich in zijn algemeenheid te beroepen op de geheimhoudingsplicht (
non-disclosure) met betrekking tot de opgevraagde stukken die zien op de verhouding tussen Erace Holding en Visma. [geïntimeerde] heeft niet onderbouwd dat de geheimhoudingsplicht waarop hij doelt zich ook uitstrekt tot de periode voorafgaand aan de overname door Visma, zijnde de periode waarin de opdrachtbrief is geschreven. Er is onvoldoende gebleken dat de geheimhoudingsplicht ook geldt voor de opdrachtbrief, zodat geen sprake is van een gewichtige reden die aan inzage in de weg staat. Het hof zal de gevorderde inzage met betrekking tot de opdrachtbrief daarom toewijzen.
-
Wel inzage m.b.t. de opdrachtbrief tussen Deloitte en Erace Holding
2.8.
Erace Holding heeft Deloitte opdracht gegeven voor het uitvoeren van een
financial due diligenceonderzoek. [appellante] heeft gesteld – onder verwijzing naar een rapport van de heer [naam1] – dat voorafgaand aan de in de
letter of intentvan 29 maart 2021 genoemde
due diligenceal een
vendor due diligenceis uitgevoerd. Volgens [appellante] bestaan aanknopingspunten om aan te nemen dat een uitgebreid boekenonderzoek is gedaan en geïnitieerd door Erace Holding (als verkopende partij) voorafgaand aan een mogelijk bod door Visma. [geïntimeerde] heeft deze uitvoerig onderbouwde stelling van [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist. Het hof is daarom van oordeel dat voor [appellante] een gerechtvaardigd belang bestaat om de opdrachtbrief in te zien. Mogelijk kan de inhoud van het document bijdragen aan de onderbouwing van de (veronder)stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] al tijdens de onderhandelingsfase rond de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant op de hoogte was van de overname en haar daarover had moeten informeren. De door [geïntimeerde] aangevoerde gewichtige reden staat niet – zie eerder rov. 2.7 – aan inzage van dit document in de weg. Om die reden zal het hof het inzageverzoek met betrekking tot de opdrachtbrief tussen Deloitte en Erace Holding toewijzen.
-
Geen inzage m.b.t. het waarderingsrapport dan wel prijsadvies van ING
2.9.
Ten aanzien van het door ING uitgebrachte waarderingsrapport dan wel het prijsadvies ligt het in de rede dat deze dateert van een later moment dan de datum waarop de vaststellingsovereenkomst (het echtscheidingsconvenant) tussen [appellante] en [geïntimeerde] werd getekend. Om die reden kunnen deze stukken niet bijdragen aan de onderbouwing van het door [appellante] gestelde bedrog van [geïntimeerde] (namelijk dat [geïntimeerde] eerder op de hoogte was en haar ten onrechte niet heeft geïnformeerd, dan wel onjuist heeft geïnformeerd). Om die reden zal het hof de inzagevordering met betrekking tot dit document afwijzen.
-
Geen inzage m.b.t. stukken waaruit blijkt wanneer het eerste gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van Erace Holding en Visma
2.10.
[appellante] wenst stukken in te zien waaruit blijkt wanneer het eerste gesprek heeft plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers van Erace Holding en Visma. Het had op de weg van [appellante] gelegen om meer concreet aan te geven op welke stukken zij doelt, dat heeft zij niet gedaan. Haar vordering is daarom onvoldoende bepaald en zal om die reden door het hof worden afgewezen.
-
Geen inzage m.b.t. de geheimhoudingsverklaring
2.11.
[appellante] heeft inzage gevorderd in ‘de geheimhoudingsverklaring’. Voor het hof is onduidelijk gebleven of een dergelijk stuk bestaat en zo ja, welk stuk zij dan precies bedoelt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [appellante] verklaard dat “
uit niets blijkt dat sprake is van een geheimhoudingsovereenkomst, wat de reikwijdte van de vermeende geheimhoudingsovereenkomst is en welke gevolgen hieraan zijn verbonden”. [geïntimeerde] heeft in deze procedure echter meermaals een beroep gedaan op het bestaan van een geheimhoudingsovereenkomst op grond waarvan hij weigert om stukken te overleggen. Het hof begrijpt dat dit de aanleiding heeft gevormd voor [appellante] om die geheimhoudingsverklaring te willen inzien.
2.12.
[geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling betwist dat hij
zelfeen geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend. Volgens hem is alleen tussen Erace Holding en Visma
non-disclosureovereengekomen, op grond waarvan het overnameproces tussen de vennootschappen niet met derden mag worden gedeeld. [geïntimeerde]
zelfis bij die overeenkomst geen partij. Het hof leidt uit de stellingen van [appellante] af dat zij een ander stuk wenst in te zien dan de overeengekomen
non-disclosureuit de overeenkomst van 7 mei 2021 tussen Ecare Holding en Visma, maar wat zij precies bedoelt is het hof niet duidelijk. Om die reden zal het hof de inzagevordering met betrekking tot de gevorderde geheimhoudingsverklaring afwijzen.
-
Geen inzage m.b.t. het non-binding offer met datumstempel
2.13.
[geïntimeerde] heeft een document in het geding gebracht dat de titel draagt “
letter of intent” en heeft gesteld dat uit de inhoud van dit document volgt dat het eigenlijk een
non-binding offerbetreft. Onderaan het document staat: “
For the avoidance of doubt, the offer as described in this letter of intent is non-binding.” Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] ongelijk en móet er aan deze
letter of intenteen
non-binding offerzijn voorafgegaan, alleen al vanwege de titel van voornoemd document en omdat ervaringsregels uit de overnamepraktijk meebrengen dat een
letter of intentvolgt op een
non-binding offer. Om die reden vordert zij inzage in het
non-binding offer. [appellante] heeft haar standpunt onderbouwd aan de hand van een rapport van de heer [naam1] . Het hof ziet op basis van wat partijen hebben aangevoerd echter onvoldoende concrete aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat er nog een ander document bestaat dat het ‘eigenlijke’
non-binding offeris. Om die reden zal het inzageverzoek op dit punt worden afgewezen.
Conclusie
2.14.
Het hof zal de inzagevordering van [appellante] toewijzen voor zover het de inzage in de opdrachtbrief tussen ING en de aandeelhouders van Erace Holding en de opdrachtbrief tussen Deloitte en Erace Holding betreft. Voor het overige zal het hof de inzagevordering afwijzen. Anders dan [geïntimeerde] het hof heeft verzocht, zal het hof geen voorwaarden aan die inzage verbinden. [geïntimeerde] heeft enkel in algemene zin naar voren gebracht dat de documenten waarvan inzage wordt gevorderd zodanig bedrijfsgevoelige informatie bevatten dat aan de inzage daarvan bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden. Op vragen van het hof heeft [geïntimeerde] niet toegelicht waarom, en aan welke stukken in het bijzonder, voorwaarden moeten worden gesteld. Afgezet tegen het belang van [appellante] om het stuk zonder beperkingen (zoals zwartgelakte tekst) in te zien, heeft [geïntimeerde] daarmee het hof onvoldoende aanleiding gegeven voor het stellen van beperkende voorwaarden.
Dwangsom
2.15.
Zoals gevorderd door [appellante] zal een dwangsom worden verbonden aan de veroordeling tot inzage. Aan [geïntimeerde] zal een termijn van twee weken worden gegund om aan de veroordeling te voldoen voordat de dwangsom gaat lopen. De hoogte van de dwangsom wordt, in afwijking van het gevorderde, bepaald op € 1.000,- per dag of dagdeel met een maximum van € 100.000,-.
Proceskosten
2.16.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).
Hoofdzaak
2.17.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

3.De beslissing

Het hof:
in het incident
3.1.
bepaalt dat [geïntimeerde] aan [appellante] uiterlijk op
22 april 2025een afschrift moet verstrekken van:
- de opdrachtbrief tussen ING en de aandeelhouders van Erace Holding, en
- de opdrachtbrief tussen Deloitte en Erace Holding,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of dagdeel dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,-.
in de hoofdzaak in hoger beroep
3.2.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, J.H. Lieber en G.A. Diebels, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.