Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
De aanneemsom was € 4.000. [appellant] heeft daarvan op 5 november 2002 per bankoverschrijving € 1.000 aanbetaald onder vermelding van: “crowline schilder en 2 comp full black”.
€ 25.579,40 inclusief 21% btw.
€ 3.000 - zodat een bedrag van € 22.579,40 aan schadevergoeding resteert - en vermeerderd met de expertisekosten, buitengerechtelijk kosten, beslag- en proceskosten en wettelijke rente.
Het gaat in dit hoger beroep daarom alleen om de vraag of de kantonrechter de schadevergoedingsverplichting van [geïntimeerde] terecht heeft gematigd.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad komt bij matiging onder meer groot gewicht toe aan de mogelijke onverzekerbaarheid van de schade en de wanverhouding tussen de overeengekomen vergoeding en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. [1] De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aan een beroep op matiging (een bevrijdend verweer) ten grondslag worden gelegd rusten op de schuldenaar.
op verzoek van [appellant]buiten de boeken heeft gehouden. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen is er daarom geen aanleiding om de schadevergoedingsverplichting van [geïntimeerde] te matigen om hem op die manier te compenseren voor de nadelige gevolgen van het zwart werken.
€ 9.100 exclusief btw, waarmee het verschil met het overeengekomen bedrag minder groot is dan het op het eerste gezicht lijkt.
Bovendien gaat het hier om schuldaansprakelijkheid en dat brengt mee dat met een beroep op matiging terughoudender moet worden omgegaan dan wanneer het een risicoaansprakelijkheid zou betreffen.
Zoals hiervoor uiteen is gezet, kan aan de omstandigheid dat het werk zwart is verricht en er dientengevolge mogelijk geen verzekeringsdekking voor [geïntimeerde] bestaat, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat zijn schadevergoedingsverplichting moet worden gematigd.
Het hof acht tot slot van belang dat [geïntimeerde] , aan wie tijdens de mondelinge behandeling door de kantonrechter de vraag is gesteld: “Wat nou als ik [appellant] in het gelijk stel? Flink bedrag. Over nagedacht?” niet heeft aangegeven dat toewijzing van de vordering voor hem tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Los daarvan heeft [geïntimeerde] niets gesteld waaruit volgt dat in de draagkracht van partijen een argument voor matiging is gelegen.
4.De beslissing
15 april 2025.