ECLI:NL:GHARL:2025:2382

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
200.341.979/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na ondeugdelijk schilderwerk van een motorboot

In deze zaak heeft de eigenaar van een speedboot, [appellant], een schilder, [geïntimeerde], opdracht gegeven om zijn witte motorboot zwart te schilderen voor een bedrag van € 4.000, waarvan € 1.000 als aanbetaling is gedaan. Na het schilderwerk was [appellant] ontevreden over de kwaliteit en schakelde hij een deskundige in, die defecten in het verfsysteem constateerde. De herstelkosten werden begroot op € 15.350 exclusief btw, met gevolgschade van € 5.790 exclusief btw, wat het totaal op € 25.579,40 inclusief btw bracht. De kantonrechter matigde de schadevergoeding tot € 12.500, maar [appellant] ging in hoger beroep omdat hij vond dat de kantonrechter ten onrechte had gematigd. Het hof oordeelde dat de kantonrechter te welwillend was geweest in het lezen van een beroep op matiging in de stellingen van [geïntimeerde]. Het hof stelde vast dat de kantonrechter de wettelijke verplichting tot schadevergoeding ten onrechte had gematigd en dat er geen reden was voor matiging. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en kende de volledige schadevergoeding toe aan [appellant].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.341.979/01
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle 10769656
arrest van 15 april 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. G.L. Breunesse te Leusden,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats2] ,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
niet verschenen in hoger beroep.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 27 februari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
• de dagvaarding in hoger beroep,
• de verstekverlening op 16 juli 2024,
• de memorie van grieven.
Arrest is bepaald op heden.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] heeft [geïntimeerde] opdracht gegeven om zijn witte motorboot zwart te schilderen voor € 4.000, waarvan [appellant] € 1.000 heeft aanbetaald. [appellant] was niet tevreden over het schilderwerk en heeft een deskundige ingeschakeld om het schilderwerk te beoordelen. Deze heeft over het hele vaartuig defecten in het verfsysteem vastgesteld. De kosten van herstel heeft hij begroot op € 15.350 exclusief btw en de gevolgschade (vervanging van besmeurde bekleding en tent) op € 5.790 exclusief btw, totaal € 21.140 exclusief btw. Dat is € 25.579,40 inclusief btw. Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] deze schade volledig dient te vergoeden of dat er reden is voor de door de kantonrechter toegepaste matiging.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat het vonnis moet worden vernietigd en de afgewezen vorderingen van [appellant] alsnog moeten worden toegewezen. Dat wordt hierna uitgelegd, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven. De bezwaren (grieven) zullen vervolgens thematisch worden behandeld.
De feiten
3.2
[appellant] wilde zijn motorboot, een witte Crownline 320 LS, zwart laten schilderen. Tijdens zijn zoektocht naar een schilder, kwam [appellant] eind 2022 via een Marktplaatsadvertentie in contact met [geïntimeerde] , die daar adverteerde als botenschilder.
3.3
Partijen zijn vervolgens mondeling overeengekomen dat [geïntimeerde] de boot van [appellant]
zou voorzien van een zwarte verflaag. Meer specifiek ging het om de gehele buitenkant en
aan de binnenkant alleen de polyesterdelen, met uitzondering van de cabine en het toilet.
De aanneemsom was € 4.000. [appellant] heeft daarvan op 5 november 2002 per bankoverschrijving € 1.000 aanbetaald onder vermelding van: “crowline schilder en 2 comp full black”.
3.4
[appellant] heeft de boot op 10 mei 2023 opgehaald. Omdat hij ontevreden was over het eindresultaat heeft hij de betaling van de restant aanneemsom van € 3.000 opgeschort.
3.5
[appellant] heeft [de deskundige] van [naam1] BV ingeschakeld als deskundige om onderzoek te doen naar het schilderwerk. [geïntimeerde] was uitgenodigd om bij dat onderzoek aanwezig te zijn, maar heeft aan die uitnodiging geen gehoor gegeven. De deskundige heeft op 23 juli 2023 rapport uitgebracht van zijn bevindingen. Hij heeft over het gehele vaartuig defecten in het verfsysteem geconstateerd. Er is onder meer sprake van zakkers in de verf op verticale oppervlakten, de aangebrachte coating is op horizontale en ronde delen mat in plaats van hoogglans en het hele oppervlak vertoont het zogenoemde orange peel effect (de oppervlaktetextuur van de verf is vergelijkbaar met de oppervlakte van een sinaasappelschil). Ook is sprake van overspray, waardoor verf terecht is gekomen op delen waar het niet hoort, onder andere op de stoffering en de tent. De deskundige heeft de kosten van herstel van het ondeugdelijk uitgevoerde werk en de gevolgschade begroot op
€ 25.579,40 inclusief 21% btw.
3.6
De gemachtigde van [appellant] heeft [geïntimeerde] op 25 augustus 2023 gesommeerd om het schilderwerk alsnog deugdelijk uit te voeren en de deskundigenkosten te vergoeden. [geïntimeerde] heeft aan die sommatie geen gevolg gegeven.
3.7
In een e-mail van 13 september 2023 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] laten weten dat [appellant] niet langer aanspraak maakt op herstel maar op vervangende schadevergoeding en heeft [geïntimeerde] gesommeerd om tot betaling over te gaan. Ook aan die sommatie heeft [geïntimeerde] geen gehoor gegeven.
3.8
[appellant] heeft bij de kantonrechter gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de herstelkosten en gevolgschade inclusief btw, verminderd met de restant aanneemsom van
€ 3.000 - zodat een bedrag van € 22.579,40 aan schadevergoeding resteert - en vermeerderd met de expertisekosten, buitengerechtelijk kosten, beslag- en proceskosten en wettelijke rente.
3.9
De kantonrechter heeft aanleiding gezien de schadevergoeding te matigen en heeft in dat verband in rechtsoverweging 5.8 van het bestreden vonnis het volgende overwogen:
[geïntimeerde] heeft onbetwist gesteld dat zijn verzekeraar vermoedelijk geen dekking zal verlenen, vanwege het feit dat het schilderwerk ‘zwart' is uitgevoerd. Daarnaast is vast komen te staan dat [appellant] erop heeft aangedrongen dat hij geen zakelijke overeenkomst op papier wilde aangaan. [appellant] wilde geen offerte, opdracht en factuur en stond erop dat de betaling contant (en zwart) zou worden gedaan. Aan [geïntimeerde] is € 1.000,00 aanbetaald en de resterende € 3.000,00
heeft [appellant] verrekend met de vordering tot schadevergoeding. Dit terwijl er bij de
begroting van de schade is uitgegaan van een reguliere opdracht, waarbij premies en
belastingen zouden worden afgedragen. De kantonrechter is van oordeel dat er, afgezet
tegen de aard van de overeenkomst waaruit de schade is voortgevloeid, een wanverhouding
bestaat tussen de overeengekomen vergoeding van € 4.000,00 en de hoogte van de
gevorderde schadevergoeding van € 22.579,40. Daarbij weegt mee dat door [geïntimeerde] onbetwist
is gesteld dat de kosten voor het schilderwerk normaal gesproken (met premie- en
belastingafdracht) zouden uitkomen op € 15.000,00. Weliswaar is het een eigen keuze van
[geïntimeerde] geweest om de overeenkomst in deze vorm aan te gaan, maar de kantonrechter vindt
het niet gerechtvaardigd dat [geïntimeerde] in het geheel niet wordt gecompenseerd voor de nadelige
gevolgen die voor hem uit deze wijze van contracteren voortvloeien. Zij zal de schade, na
verrekening van de openstaande hoofdsom, dan ook matigen tot € 12.500,00.
3.1
De kantonrechter heeft naast € 12.500 de helft van de expertisekosten toegewezen. De buitengerechtelijke kosten en de beslagkosten zijn volledig toegewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd. [appellant] is het niet eens met de door de kantonrechter toegepaste matiging. De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vorderingen alsnog volledig worden toegewezen.
De beoordeling
3.11
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn uit de aannemingsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en dientengevolge schadeplichtig is. De kantonrechter heeft verder vastgesteld dat [geïntimeerde] de juistheid van de begroting van de schade door de deskundige niet heeft betwist, zodat het deskundigenrapport tot uitgangspunt kan worden genomen.
Het gaat in dit hoger beroep daarom alleen om de vraag of de kantonrechter de schadevergoedingsverplichting van [geïntimeerde] terecht heeft gematigd.
3.12
[appellant] is van mening dat de kantonrechter de wettelijke verplichting van [geïntimeerde] tot schadevergoeding ten onrechte heeft gematigd. [appellant] is van mening dat de kantonrechter in de stellingen van [geïntimeerde] ten onrechte een beroep op de redelijkheid en billijkheid heeft ingelezen, die mee zouden brengen dat een betalingsverplichting tot het vergoeden van de volledige schade onder deze omstandigheden onaanvaardbaar is.
3.13
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter heel welwillend is geweest door in de stellingen van [geïntimeerde] een beroep op matiging te lezen. Gelet op het feit dat [geïntimeerde] in persoon procedeerde acht het hof dat op zichzelf te billijken. Het hof is evenwel van oordeel dat dat beroep niet kan slagen en legt dat hierna uit.
3.14
De kantonrechter heeft terecht voorop gesteld dat van de bevoegdheid tot matiging op grond van artikel 6:109 BW slechts terughoudend gebruik mag worden gemaakt.
Indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de tussen partijen bestaande rechtsverhouding en hun beider draagkracht, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden, de rechter een wettelijke verplichting tot schadevergoeding kan matigen. Deze bepaling moet worden beschouwd als een bijzondere toepassing van de regeling van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de artikel 6:2 en 248 BW. De in artikel 6:109 BW neergelegde maatstaf, die tot voorzichtigheid en objectivering van inzicht noodzaakt, noopt de rechter ertoe met terughoudendheid gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding te matigen.
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad komt bij matiging onder meer groot gewicht toe aan de mogelijke onverzekerbaarheid van de schade en de wanverhouding tussen de overeengekomen vergoeding en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. [1] De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aan een beroep op matiging (een bevrijdend verweer) ten grondslag worden gelegd rusten op de schuldenaar.
3.14
De kantonrechter heeft onder meer aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld dat zijn verzekeraar vermoedelijk geen dekking zal verlenen omdat het werk ‘zwart’ is uitgevoerd, dat het [appellant] was die erop heeft aangedrongen dat het werk ‘zwart’ werd verricht en dat de kosten van het schilderwerk volgens [geïntimeerde] normaal gesproken zouden uitkomen op € 15.000.
3.15
Uit de aantekeningen van de mondelinge behandeling bij de kantonrechter blijkt dat [geïntimeerde] weliswaar heeft gesteld dat [appellant] via WhatsApp zou hebben aangegeven dat hij het werk ‘cash’ en zonder factuur wilde betalen, maar [geïntimeerde] heeft die stelling, die door [appellant] in dit hoger beroep gemotiveerd wordt betwist, niet onderbouwd door het overleggen van een dergelijk WhatsApp bericht. Bovendien verhoudt die stelling zich niet met het vaststaande feit dat [appellant] de aanbetaling van € 1.000 voor het schilderwerk per bankoverschrijving aan [geïntimeerde] heeft voldaan onder vermelding van het werk waarop de betaling betrekking had. In dit hoger beroep kan daarom niet als vaststaand worden aangenomen dat [geïntimeerde] het schilderwerk op verzoek van [appellant] buiten de boeken heeft gehouden.
3.16
Evenmin kan in dit hoger beroep als vaststaand worden aangenomen dat de verzekeraar van [geïntimeerde] vermoedelijk geen dekking zal verlenen. [geïntimeerde] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep immers aangegeven dat hij helemaal geen contact heeft opgenomen met zijn bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeraar, zodat er op dit punt geen uitsluitsel is verkregen. Voor zover zwart werk van dekking is uitgesloten – [geïntimeerde] heeft dat niet onderbouwd gesteld – is dat in dit geval geen reden voor matiging, omdat niet vaststaat dat [geïntimeerde] het werk
op verzoek van [appellant]buiten de boeken heeft gehouden. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen is er daarom geen aanleiding om de schadevergoedingsverplichting van [geïntimeerde] te matigen om hem op die manier te compenseren voor de nadelige gevolgen van het zwart werken.
3.17
[appellant] is van mening dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat er, afgezet tegen de aard van de overeenkomst waaruit de schade is voortgevloeid, een wanverhouding bestaat tussen de overeengekomen vergoeding en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding. [appellant] heeft benadrukt dat [geïntimeerde] zich als een professionele botenschilder afficheerde en dat de aanneemsom in goed overleg is overeengekomen. [appellant] stelt dat voor hem als consument niet kenbaar was dat deze prijs voor het overeengekomen werk ‘te laag’ was.
3.18
Hoewel een aanneemsom van € 4.000 voor het schilderen van een motorboot van ruim 9 meter ook het hof vrij laag voorkomt, is daarmee naar het oordeel van het hof nog geen sprake van een zodanige wanverhouding tussen de overeengekomen vergoeding en de hoogte van de gevorderde schadevergoeding dat toekenning van een volledige schadevergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Daarvoor acht het hof het volgende redengevend. De kosten van herstel van het schilderwerk worden door de deskundige begroot op € 15.350 exclusief btw. Dat is veel meer dan het overeengekomen bedrag, maar een aanzienlijk deel van dat bedrag (€ 6.250) bestaat uit het verwijderen van het ondeugdelijke schilderwerk en het verwijderen van silicone en kosten van stalling en transport. Het schilderwerk zelf wordt door de deskundige begroot op
€ 9.100 exclusief btw, waarmee het verschil met het overeengekomen bedrag minder groot is dan het op het eerste gezicht lijkt.
Bovendien gaat het hier om schuldaansprakelijkheid en dat brengt mee dat met een beroep op matiging terughoudender moet worden omgegaan dan wanneer het een risicoaansprakelijkheid zou betreffen.
Zoals hiervoor uiteen is gezet, kan aan de omstandigheid dat het werk zwart is verricht en er dientengevolge mogelijk geen verzekeringsdekking voor [geïntimeerde] bestaat, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat zijn schadevergoedingsverplichting moet worden gematigd.
Het hof acht tot slot van belang dat [geïntimeerde] , aan wie tijdens de mondelinge behandeling door de kantonrechter de vraag is gesteld: “Wat nou als ik [appellant] in het gelijk stel? Flink bedrag. Over nagedacht?” niet heeft aangegeven dat toewijzing van de vordering voor hem tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Los daarvan heeft [geïntimeerde] niets gesteld waaruit volgt dat in de draagkracht van partijen een argument voor matiging is gelegen.
3.19
Het hof is daarom van oordeel dat er geen reden voor matiging van de schadevergoeding is en dat de grieven terecht zijn voorgedragen.
De conclusie
3.2
Het hoger beroep slaagt. Het vonnis van de kantonrechter van 27 februari 2024 zal worden vernietigd voor wat het dictum onder 6.1, 6.2, 6.6. betreft. Het hof zal opnieuw rechtdoende de vorderingen van [appellant] toewijzen als hierna vermeld.
3.21
Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]
3.22
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 27 februari 2024 voor wat het dictum onder 6.1, 6.2 en 6.6 betreft en beslist opnieuw rechtdoende als volgt;
6.1
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 22.579,40 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 19 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling;
6.2
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen € 1.518,55 aan expertisekosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 19 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling;
6.6
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 379,00 aan griffierecht
€ 129,14 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
€ 1.322,50 aan salaris van de gemachtigde van [appellant] (2,5 pt x tarief € 529,-)
4.2
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
4.3
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in hoger beroep:
€ 798,- aan griffierecht
€ 136,72 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding
€ 1.531,- aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 pt x appeltarief III)
4.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, H. de Hek en J.E. Wichers en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
15 april 2025.

Voetnoten

1.ECLI:NL:2018:2320 en ECLI:NL:HR:2024:1384
2.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.