ECLI:NL:GHARL:2025:2684

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.350.559
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot onderbewindstelling van goederen van een meerderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, waarbij een bewind was ingesteld over de goederen van de verzoeker. De verzoeker, geboren in 1938, huurt een appartement en ontvangt zorg van een stichting. De stichting had verzocht om beschermingsbewind en mentorschap voor de verzoeker, wat door de kantonrechter was toegewezen. De verzoeker was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2025 heeft de verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, zijn standpunt herhaald dat hij geen beschermingsbewind wenst. Hij stelt dat hij in staat is zijn financiële zaken zelf te regelen met hulp van een goede kennis. Het hof heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat de verzoeker als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling afgewezen. De kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.559
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11264148 BM VERZ 24-4774)
beschikking van 1 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. B. Molenaar,
tegen
[verweerster] ,
gevestigd en kantoorhoudende in [plaats1] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de stichting.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
gevestigd en kantoorhoudende in [plaats2] ,
verder te noemen: de bewindvoerder/mentor,
en
[de dochter],
wonende in [woonplaats2] ,
verder te noemen: de dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 30 januari 2025;
- de brief van de stichting van 10 maart 2025;
- de brief van de bewindvoerder/mentor van 10 maart 2025;
- het journaalbericht van mr. Molenaar van 20 maart 2025 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft, gelijktijdig met die van het hoger beroep tegen het mentorschap (zaaknummer 200.350.512), op 3 april 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld door mevrouw [naam1]
(hierna: [naam1] );
- [naam2] namens de stichting.
De bewindvoerder/mentor en de dochter zijn opgeroepen, maar zijn beiden niet verschenen.
2.3
Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. Molenaar een Bereidverklaring bewindvoerder overgelegd.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] , geboren [in] 1938, huurt een appartement van woningcorporatie [naam3] in [woonplaats1] en ontvangt zorg van de stichting.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 13 augustus 2024, heeft de stichting verzocht beschermingsbewind en mentorschap in te stellen ten behoeve van [verzoeker] en [de bewindvoerder] te benoemen tot bewindvoerder en mentor.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] onder bewind gesteld wegens de geestelijke of lichamelijke toestand van [verzoeker] en [de bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair: het verzoek tot instelling van een bewind af te wijzen;
Subsidiair: een bewind in te stellen met benoeming van [naam1] tot bewindvoerder,
kosten rechtens.
4.3
In de brief van 10 maart 2025 is namens de stichting te kennen gegeven dat het verzoek in hoger beroep van [verzoeker] moet worden afgewezen en dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.
4.4
Het hof begrijpt de inhoud van de brief van de bewindvoerder van 10 maart 2025 aldus dat de bewindvoerder zich refereert aan het oordeel van het hof.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
5.2
[verzoeker] is in eerste aanleg niet verschenen. Hij is het niet eens met de instelling van een bewind over zijn goederen.
Volgens hem heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat hij als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en ook dat tegen de benoeming van de voorgestelde bewindvoerder geen bezwaar bestaat.
[verzoeker] stelt dat hij niet wist van het verzoek aan de kantonrechter tot instelling van een bewind over zijn goederen, van de zitting bij de kantonrechter en evenmin van de beschikking. Volgens hem heeft hij geen schulden.
5.3
De stichting blijft bij haar standpunt dat [verzoeker] vertegenwoordigd moet worden bij het regelen van zijn financiële aangelegenheden. Volgens de stichting is [verzoeker] op de hoogte gebracht van de verzoeken aan de kantonrechter en heeft hij een uitnodiging gehad voor die zitting. [verzoeker] heeft in het verleden diverse keren bij de stichting gevraagd om hulp bij zijn financiële zaken, maar hij heeft uiteindelijk geen gebruik willen maken van de diensten van de door de stichting voorgestelde vrijwilliger. Volgens de stichting ontregelt [verzoeker] snel bij veranderingen en stemt hij vaak niet in met voorstellen die zijn belang kunnen dienen.
Volgens de stichting is het belangrijk dat er een bewindvoerder is, die met professionele distantie de belangen van [verzoeker] kan behartigen, waartoe [de bewindvoerder] in staat is.
5.4
De bewindvoerder stelt in haar zienswijze dat op 5 december 2024 een huisbezoek/intakegesprek heeft plaatsgevonden, maar dat zij is weggestuurd door [verzoeker] . Zij heeft, voor zover zij daartoe in de gelegenheid werd gesteld door [verzoeker] , als bewindvoerder zoveel mogelijk geprobeerd de financiële zaken van [verzoeker] te regelen.
Het is volgens [de bewindvoerder] aan het hof om te beoordelen of bewind noodzakelijk is en, zo ja, of [naam1] tot bewindvoerder benoemd kan worden.
5.5
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat niet is gebleken dat [verzoeker] als gevolg van zijn geestelijke of lichamelijke toestand niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen. [verzoeker] heeft tijdens de zitting bij het hof zijn standpunt herhaald dat hij geen beschermingsbewind wil, omdat hij, als het hem niet lukt om financiële aangelegenheden zelf te regelen, de hulp kan inroepen van zijn goede kennis, [naam1] , wat volgens hem in zijn huidige situatie prima werkt. Hij kan rondkomen van zijn AOW-uitkering, aangevuld met een kleine pensioenuitkering, en hij heeft geen schulden.
[naam1] heeft tijdens de zitting desgevraagd verklaard dat zij bereid is om [verzoeker] waar nodig te helpen bij het regelen van zijn financiële aangelegenheden, maar dat daarvoor een beschermingsbewind niet nodig is. Zij stelt dat [verzoeker] vertrouwen in haar heeft, dat zij zijn Digid-gegevens heeft, een volmacht van hem heeft om bepaalde rechtshandelingen voor hem te verrichten en dat zij ook voornemens is om andere zaken, zoals de aanvraag van bijzondere bijstand, te regelen. Volgens [naam1] worden de vaste lasten van [verzoeker] met een automatisch incasso van zijn bankrekening afgeschreven, neemt hij voor zijn overige uitgaven maandelijks een contant bedrag op van die rekening en heeft hij gedurende de veertien jaar waarin zij hem nu kent altijd prima kunnen rondkomen van zijn maandbudget. Als het hof beschermingsbewind in dit geval toch nodig acht, dan is zij bereid om bewindvoerder te worden.
5.6
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het instellen van een beschermingsbewind in dit geval niet noodzakelijk is. Een onderbewindstelling is weliswaar een maatregel om (financieel) kwetsbaren te beschermen, maar het is ook een verstrekkende maatregel, die de autonomie van een individu inperkt. De maatregel kan daarom alleen worden ingesteld als minder verstrekkende mogelijkheden om in de bescherming te voorzien niet toereikend zijn. In het onderhavige geval is daarvan niet gebleken. Indien [verzoeker] hulp nodig heeft bij het waarnemen van zijn financiële belangen, dan kan hij daarvoor een beroep doen op [naam1] , die zich daartoe bereid heeft verklaard. Ook overigens zijn naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de instelling van een beschermingsbewind voor [verzoeker] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen.
5.7
Gelet op het familierechtelijke karakter van de procedure zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 31 oktober 2024 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en P.B. Kamminga, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.