ECLI:NL:GHARL:2025:2686

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
200.346.231
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de opheffing van bewind over de goederen van verzoeker in detentie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker, die in detentie verblijft. De kantonrechter had op 25 juni 2024 het bewind ambtshalve opgeheven, ondanks dat er gronden waren voor het instellen van bewind. Verzoeker, geboren in 1972, heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, vooral gezien zijn problematische schulden en de moeilijkheden die hij ondervindt bij het onderhouden van contact met officiële instanties. Hij verzocht het hof om het bewind te laten herleven en een nieuwe bewindvoerder te benoemen.

Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn voor een bewind, maar oordeelt dat het niet zinvol is om het bewind te herleven zolang verzoeker in detentie verblijft. De bewindvoerder heeft aangegeven dat het contact met verzoeker moeizaam verliep en dat er geen goederen of geld te beheren waren tijdens zijn detentie. Het hof concludeert dat verzoeker, zodra zijn detentie eindigt, een nieuw verzoek kan indienen bij de kantonrechter om zijn goederen onder bewind te stellen, met een bereidverklaring van een nieuwe bewindvoerder. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.346.231
(zaaknummer rechtbank Gelderland 11123617 BM VERZ 24-3218)
beschikking van 1 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. K.J. de Vaan,
en
[de bewindvoerder] , handelende onder de naam [naam1],
gevestigd en kantoorhoudende in [plaats1] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,
belanghebbende in hoger beroep,
[de vader] ,
wonende in Duitsland, hierna: de vader,
belanghebbende in hoger beroep,
[zus1] ,
wonende in [woonplaats2] , hierna: [zus1] ,
belanghebbende in hoger beroep,
[zus2] ,
wonende in [woonplaats3] , hierna: [zus2] ,
belanghebbende in hoger beroep.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de kantonrechter), van 25 juni 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlagen, ingekomen op 24 september 2024.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
- de bewindvoerder.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1972. Hij verbleef van 1 maart 2024 tot 9 augustus 2024 in detentie. Ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof verbleef hij wederom in detentie.
3.2
Bij beschikking van 26 april 2023 heeft de kantonrechter op verzoek [verzoeker] diens (toekomstige) goederen onder bewind gesteld en de bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter ambtshalve het bewind opgeheven.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat het bewind zal herleven. Hij verzoekt verder om, indien het hof het bewind laat herleven, de voormalige bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder te benoemen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
Op grond van 1:435 lid 3 BW volgt de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten.
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432, eerste en tweede lid, BW dan wel ambtshalve.
5.2
[verzoeker] stelt dat hij nog steeds niet in staat is om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Volgens hem heeft de kantonrechter het bewind over zijn goederen dan ook ten onrechte opgeheven tijdens zijn detentie, nu die maar kort heeft geduurd. Ten tijde van de opheffing van het bewind was bekend dat de detentie op dat moment nog maar anderhalve maand zou duren en dat hij daarna weer een WAO-uitkering van ongeveer € 1.400,- per maand zou ontvangen. Hij heeft problematische schulden. Zonder bewind worden de schuldeisers niet afbetaald, raakt hij verder in de schulden en lukt het hem ook niet bepaalde handelingen, zoals het aanvragen van huurtoeslag, te verrichten.
Het bewind dient volgens hem te herleven. Omdat het contact met de bewindvoerder moeizaam verloopt, verzoekt [verzoeker] ook een andere bewindvoerder te benoemen.
5.3
De bewindvoerder voert aan dat het bewind van [verzoeker] lastig is verlopen, omdat zij veel moest regelen en informatie nodig had en moeilijk contact met [verzoeker] kon krijgen. Toen zij begin 2024 van de schoondochter van [verzoeker] hoorde van diens detentie, waarvan de duur op dat moment voor haar niet bekend was, heeft zij ervoor gekozen om de kantonrechter over een en ander in te lichten. Volgens de bewindvoerder is het bewind wel in het belang van [verzoeker] , maar gelet op haar ervaringen met [verzoeker] en het feit dat hij niet tevreden is over haar werkwijze, is het volgens haar beter dat er een andere bewindvoerder benoemd zal worden.
5.4
Het hof is van oordeel dat voldoende is gebleken van gronden voor een bewind over de goederen van [verzoeker] . [verzoeker] heeft verklaard dat hij het moeilijk vindt om contact te onderhouden met officiële instanties, waardoor het hem vaak niet lukt om financiële aangelegenheden, zoals het aanvragen van huurtoeslag, te regelen. Poststukken van genoemde instanties worden door hem, uit angst dat hij de inhoud ervan niet zal begrijpen, vaak niet geopend. Hij heeft diverse schulden laten ontstaan, waarvoor het wenselijk is om regelingen met de schuldeisers te treffen. [verzoeker] is niet in staat zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.5
Het hof is van oordeel dat op 25 juni 2024 (de dag van de beschikking van de kantonrechter) voldoende aanleiding bestond het bewind over de goederen van [verzoeker] op te heffen. De bewindvoerder heeft verklaard dat zij moeilijk contact kon krijgen met [verzoeker] en dat zij van de schoondochter van [verzoeker] heeft vernomen over diens detentie. Omdat [verzoeker] tijdens zijn detentie geen inkomen ontving en hij ook geen vermogen had, waren er tijdens de detentie geen goederen/gelden om te beheren. De bewindvoerder heeft toegelicht dat het mogelijk is om de werkzaamheden in het kader van een bewind tijdens de detentie van een rechthebbende tijdelijk, voor de duur van die detentie, stil te leggen, maar dat dat niet langer kan duren dan een half jaar. Het was voor haar niet duidelijk hoe lang de detentie zou duren. Nu achteraf is gebleken dat [verzoeker] ongeveer anderhalve maand na de opheffing van het bewind uit detentie is gekomen, had naar het oordeel van het hof die detentie gelet op de duur ervan reden kunnen zijn voor een tijdelijke stillegging van het bewind. Wat daarvan ook zij, gebleken is dat [verzoeker] daarna wederom gedetineerd is geraakt en dat de duur van die detentie niet vast staat. [verzoeker] heeft tijdens de zitting bij het hof gezegd dat zijn detentie – volgens hem ten onrechte omdat hij de desbetreffende straf al had uitgezeten – vanaf dat moment nog slechts 52 dagen zal duren, maar heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet op de huidige detentie van [verzoeker] met een onzekere duur acht het hof het niet zinvol om het bewind nu te laten herleven. Het hof constateert daarbij dat [verzoeker] ook een andere bewindvoerder wenst, maar geen bereidverklaring van een bewindvoerder heeft overgelegd. [verzoeker] kan, zodra de huidige detentie eindigt, een nieuw verzoek richten aan de kantonrechter om zijn goederen onder bewind te stellen en daarbij een bereidverklaring van de door hem beoogde bewindvoerder, met wie hij blijkbaar al in gesprek is, overleggen.
5.6
Gelet op al het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 25 juni 2024.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, R. Feunekes en P.B. Kamminga, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.