Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker, die in detentie verblijft. De kantonrechter had op 25 juni 2024 het bewind ambtshalve opgeheven, ondanks dat er gronden waren voor het instellen van bewind. Verzoeker, geboren in 1972, heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen, vooral gezien zijn problematische schulden en de moeilijkheden die hij ondervindt bij het onderhouden van contact met officiële instanties. Hij verzocht het hof om het bewind te laten herleven en een nieuwe bewindvoerder te benoemen.
Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende gronden zijn voor een bewind, maar oordeelt dat het niet zinvol is om het bewind te herleven zolang verzoeker in detentie verblijft. De bewindvoerder heeft aangegeven dat het contact met verzoeker moeizaam verliep en dat er geen goederen of geld te beheren waren tijdens zijn detentie. Het hof concludeert dat verzoeker, zodra zijn detentie eindigt, een nieuw verzoek kan indienen bij de kantonrechter om zijn goederen onder bewind te stellen, met een bereidverklaring van een nieuwe bewindvoerder. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de kantonrechter.