ECLI:NL:GHARL:2025:2749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
21-000160-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte wegens aanranding met onvoldoende bewijs en steunbewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, waarbij de verdachte was vrijgesproken van de tenlastegelegde aanranding. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 18 april 2025 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen bestudeerd. De verdachte was beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, die hij als rijinstructeur onder zijn hoede had. Het hof heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende steunbewijs had, en dat de verklaringen van getuigen niet voldoende waren om de aangifte te onderbouwen. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer als consistent en gedetailleerd beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en de vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000160-23
Uitspraak d.d.: 2 mei 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 29 december 2022 met parketnummer 05-007432-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.H. Hogeman, en de advocaat van de benadeelde partij, mr. E.J.M.J. Damen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte van het ten laste gelegde vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 1 maart 2019 te Apeldoorn en/of te Deventer, althans in Nederland door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten - het (over de kleding heen) betasten/masseren van de bovenbenen en/of de borsten en/of de billen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] en/of - het brengen van zijn hand(en) onder het shirt van die [slachtoffer] en/of het (daarbij) betasten/masseren van de rug van die [slachtoffer] , waarbij het geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid erin heeft/hebben bestaan dat verdachte - tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat zij gespannen was en/of haar rijexamen niet zou halen en/of dat hij, verdachte, die [slachtoffer] hierbij kon helpen door haar te masseren, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of - bovengenoemde handelingen onverhoeds heeft verricht en/of terwijl die [slachtoffer] beperkte bewegingsvrijheid had als bestuurster van een rijdende auto en/of - die [slachtoffer] mee heeft genomen naar een pand waar alleen hij en die [slachtoffer] aanwezig waren en/of aldaar bovengenoemde handelingen heeft verricht en/of - (hierbij) misbruik heeft gemaakt van zijn uit feitelijke omstandigheden voortvloeiende overwicht op die [slachtoffer] , gelet op het grote leeftijdsverschil en/of het feit dat hij, verdachte, de rijinstructeur van die [slachtoffer] was en/of - (hierdoor) een bedreigende/beangstigende situatie voor die [slachtoffer] heeft gecreëerd waardoor die [slachtoffer] zich niet, althans onvoldoende, aan bovengenoemde handelingen kon of durfde te onttrekken;
subsidiair,
dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 1 maart 2019 te Apeldoorn en/of te Deventer, althans in Nederland, als rijinstructeur ontucht heeft gepleegd met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] (geboren 11 november 2001), immers heeft hij, verdachte, - (over de kleding heen) de bovenbenen en/of de borsten en/of de billen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [slachtoffer] betast/gemasseerd en/of - zijn hand(en) onder het shirt van die [slachtoffer] gebracht en/of (daarbij) de rug van die [slachtoffer] betast en/of gemasseerd.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde te komen. Zij heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat de na het onderzoek in eerste aanleg aan het dossier toegevoegde verklaringen van vrouwen die rijles hebben gevolgd bij verdachte de aangifte van aangeefster ondersteunen en de aangifte betrouwbaar is. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat – mocht het hof oordelen dat sprake is van ‘bewijsnood’ – een schakelbewijsconstructie uitkomst biedt, aangezien het telkens gaat om soortgelijke handelingen en eenzelfde gedragspatroon.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verklaring van aangeefster het enige bewijsmiddel is en dat voldoende ondersteuning van haar verklaring ontbreekt.
Oordeel van het hof
Toetsingskader
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (de zogenoemde ‘unus testis-regel). Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de feiten en omstandigheden die door die aangever/getuige worden genoemd op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat hier echter tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met geloofwaardige verklaringen van het slachtoffer toch het volgens de wet vereiste minimum aan bewijs kan opleveren.
De vraag of voldoende steunbewijs aanwezig is, is afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Wel zijn hiervoor in de jurisprudentie enige regels geformuleerd. Zo moet het steunbewijs ‘voldoende steun’ geven aan de verklaring van de aangever/getuige. Dit betekent dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van de aangever/getuige. Het steunbewijs mag in beginsel niet afkomstig zijn van dezelfde bron, in die zin dat als steunbewijs zou kunnen worden gebruikt de verklaring van een ander aan wie de getuige heeft verteld wat hem of haar is overkomen. Een dergelijke
de auditu-verklaring levert op zichzelf niet voldoende steunbewijs op. Wel kunnen bepaalde waarnemingen die de
de auditu-getuige persoonlijk heeft gedaan voldoende steunbewijs opleveren. Ook kunnen eigen waarnemingen van getuigen, die weliswaar niet het kernverwijt, bijvoorbeeld de verweten seksuele handelingen, bevestigen, binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om als objectief gegeven in combinatie met andere omstandigheden een rol van betekenis spelen als steunbewijs naast de verklaring van het slachtoffer. Niet is vereist dat het steunbewijs betrekking dient te hebben op de ten laste gelegde gedragingen. Eveneens is niet vereist dat het steunbewijs rechtstreeks de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit bevestigt.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen doorgaans alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet, zoals hiervoor uiteengezet, geen ruimte voor een bewezenverklaring. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Verklaringen aangeefster
De verklaringen van aangeefster zijn naar het oordeel van het hof consistent en gedetailleerd. Het hof acht deze in beginsel bruikbaar voor het bewijs.
(Steun)bewijs
Zoals bovenstaand uiteen gezet dient de aangifte van aangeefster te worden ondersteund door (ten minste) een bewijsmiddel dat afkomstig is uit een van de aangeefster onafhankelijke bron, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Naast de verklaring van aangeefster bevindt zich in het dossier een aantal getuigenverklaringen. Het gaat daarbij om de moeder van aangeefster, een vriendin van aangeefster, een vriendin van de moeder van aangeefster, de vriend van aangeefster ten tijde van het tenlastegelegde feit en de vriend van aangeefster na de tenlastegelegde periode.
Het hof stelt vast dat geen van deze getuigen aanwezig is geweest bij het tenlastegelegde feit. Het betreffen enkel zogeheten de-auditu (van horen zeggen) verklaringen. De verklaringen van voornoemde getuigen zijn te herleiden tot één bron, namelijk aangeefster.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals ECLI:NL:HR:2018:1117, kan steunbewijs in sommige gevallen bestaan uit verklaringen van getuigen die een eigen waarneming behelzen van de gemoedstoestand van aangeefster, vlak na het moment dat het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden. Dit is het geval indien de emotionele toestand die de getuigen op dat moment bij de aangeefster hebben waargenomen, alsmede eventuele gedragsveranderingen nadien, niet anders kunnen worden geïnterpreteerd dan als een bevestiging van de verklaring van de aangeefster. Wel is behoedzaamheid op haar plaats bij het gebruik van emoties als steunbewijs. Het steunbewijs dient niet enkel te worden gegrond op de door getuige(n) waargenomen emotionele gemoedstoestand van de aangeefster.
In casu hebben de getuigen verklaard dat aangeefster emotioneel was over het gebeurde op het moment dat zij hierover vertelde. Aangeefster heeft ten tijde van het tenlastegelegde alleen tegen haar toenmalige vriend verklaard dat verdachte aan haar had gezeten tijdens een of meerdere rijles(sen). De toenmalige vriend van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster hem vrijwel direct na de rijles appjes stuurde dat zij emotioneel was. Hij heeft verklaard dat hij deze appjes niet meer in zijn bezit heeft. Door het ontbreken van de berichtgeving is de verklaring van de getuige slechts te herleiden naar één bron, namelijk aangeefster. Uit de verklaring van de toenmalige vriend van aangeefster volgt niet dat aangeefster direct na de rijles(sen) bij hem is geweest en hij deze emoties bij aangeefster heeft waargenomen. Aan haar toenmalige vriend werd door de politie verder gevraagd of hij en aangeefster nog iets gedaan of besproken hadden zodat het voor aangeefster wat veiliger zou zijn tijdens haar rijles. De getuige antwoordde dat hij haar livelocatie op zijn telefoon kon zien via de app: Zoek mijn vrienden. Hij keek dan zo drie keer per rijles waar zij was. Het ging dan voornamelijk om de loods (het hof begrijpt: het in de tenlastelegging bedoelde pand). Als hij dan zou zien dat zij bij die loods was dan appte hij haar haar hoe het ging. Op de vraag of het ook wel gebeurd was dat hij haar gezien had op de locatie bij de loods en haar had geappt, antwoordde de getuige dat hij dat niet meer weet. Als de politie hem voorhoudt dat aangeefster heeft verklaard dat de getuige haar zou bellen en zeggen dat ze bijvoorbeeld snel moest komen en dat ze dus weg moest uit Deventer antwoordt de getuige: Nu u dit zo zegt, dat kan ik me wel herinneren dat we dat hadden afgesproken. Maar dat is niet gebeurd. Deze getuigenverklaring geeft dus geen steun aan de aangifte wat betreft de werkelijke aanwezigheid van aangeefster in de loods.
De overige getuigen hebben niet over de gemoedstoestand van aangeefster kunnen verklaren vlak na het moment van het tenlastegelegde feit, omdat zij niet op de hoogte waren van de (vermeende) handelingen van verdachte. De waarnemingen van de moeder van aangeefster en een vriendin over de emotionele gemoedstoestand van aangeefster toen zij vertelde over hetgeen zij heeft ervaren, die geruime tijd na het tenlastegelegde zijn gedaan, is naar het oordeel van het hof niet voldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Dat de moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster (meerdere malen) hoofdpijn had na een rijles, acht het hof niet zonder meer toereikend voor het leggen van een verband met de aan de verdachte verweten gedragingen.
Schakelbewijs
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende - omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (ECLI:NL:HR:2017:3118 en ECLI:NL:HR:2019:552).
Na het vonnis van de rechtbank en berichtgeving hierover in de media, hebben zich oud-leerlingen van de rijschool van verdachte bij de politie gemeld. Vier van hen hebben een getuigenverklaring afgelegd. Geen van hen heeft zelf aangifte bij de politie gedaan. Andere relevante bewijsmiddelen of rechterlijke uitspraken over strafbaar gedrag van verdachte jegens deze getuigen zijn niet beschikbaar.
Gelet hierop, kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van de situatie dat verdachte bij één of meer andere, soortgelijke (strafbare) feiten betrokken was. Voorts staan deze verklaringen naar het oordeel van het hof in een (in tijd) te ver verwijderd verband met de verklaring van aangeefster. De verklaringen zijn in januari 2023 afgelegd, nadat een vrij gedetailleerd artikel over verdachte en de verweten handelingen die hij als rijinstructeur zou hebben verricht in de media verscheen, terwijl een en ander volgens de getuigen zich zou hebben afgespeeld in 2018, 2019, 2020 en 2021. De getuigenverklaringen kunnen daarom naar het oordeel van het hof niet als bruikbaar schakelbewijs dienen.
Naar het oordeel van het hof bevat het dossier geen, althans onvoldoende, ondersteunend bewijs voor de aangifte van aangeefster, zodat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, en dat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.601,61. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake het hem tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. J.M. Rowel-van der Linde en mr. P.T.C. van Kampen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.A.C. Peters, griffier,
en op 2 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. P.T.C. van Kampen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.