ECLI:NL:GHARL:2025:2758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
200.339.179
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van depotbedrag na faillissement en rechtsopvolging van hypotheekrechten

In deze zaak gaat het om de verdeling van de restantopbrengst van een onroerende zaak die in depot is gestort. De appellanten, [appellant] en [appellante], hebben hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin werd geoordeeld dat Stack Newco B.V. recht heeft op het depotbedrag. De Hoge Raad heeft eerder de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden na vernietiging van een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De kern van het geschil betreft de vraag wie recht heeft op het depotbedrag, dat is ontstaan na de verkoop van een woning van [appellant]. De appellanten stellen dat zij recht hebben op het depotbedrag, terwijl Stack c.s. (Stack Newco B.V. en Cumberland Investments Designated Activity Company) zich beroepen op hun vorderingsrecht en hypotheekrechten die zijn overgegaan na fusies en splitsingen van de betrokken banken. Het hof heeft vastgesteld dat de depotovereenkomst, die door de betrokken partijen is ondertekend, duidelijk maakt dat het depotbedrag toekomt aan Stack, omdat Nationale-Nederlanden geen aanspraak maakt op het bedrag. Het hof bekrachtigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de vorderingen van de appellanten af. De proceskosten worden toegewezen aan Stack c.s.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.339.179
zaaknummers bij vorige instanties:
rechtbank Zeeland-West-Brabant 357704
gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 200.278.399
Hoge Raad 22/03699
arrest van 6 mei 2025
in de zaak van

1.[appellant]

2.
[appellante]
die wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, [appellante] tevens als eiseres in reconventie
hierna samen: [appellanten] en ieder afzonderlijk: [appellant] en [appellante]
advocaat: mr. R.P.G. Schelvis
tegen

1.Stack Newco B.V.die is gevestigd in Amsterdam

2.
Cumberland Investments Designated Activity Companydie is gevestigd in Dublin (Ierland)
die bij de rechtbank optraden als eiseressen in conventie, verweersters in reconventie
hierna samen: Stack c.s. en ieder afzonderlijk: Stack en Cumberland
advocaat: mr. J. Meuleman

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Bij arrest van 22 december 2023 heeft de Hoge Raad het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2022, voor zover gewezen tussen [appellanten] en Stack c.s., vernietigd en het geding in zoverre naar dit hof verwezen ter verdere behandeling en beslissing. Het procesverloop in de procedure na de verwijzing blijkt uit:
  • het exploot van betekening en oproeping van 5 maart 2024
  • de memorie na verwijzing van [appellanten]
  • de memorie van antwoord na verwijzing van Stack c.s.
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 16 december 2024 is gehouden.
1.2.
Aan het slot van de mondelinge behandeling hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen en heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag wie op grond van een door Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij N.V. (hierna: NN), Stack en [appellanten] ondertekende depotovereenkomst aanspraak kan maken op uitbetaling van het bij de notaris in depot gestelde deel van de verkoopopbrengst van het woonhuis van [appellant] .
2.2.
Het hof komt, na de beoordeling of Stack c.s. een vorderingsrecht en geldig hypotheekrecht hebben (hetgeen op grond van het arrest van de Hoge Raad in deze zaak alsnog moest worden beoordeeld), tot de conclusie dat het depotbedrag toekomt aan Stack. De uitkomst van deze procedure wordt daarmee niet anders dan die waartoe de rechtbank is gekomen. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook (met verbetering van gronden) bekrachtigen.
2.3.
Het hof zal hierna eerst de feiten weergeven die voor de beoordeling na verwijzing nog van belang zijn. Vervolgens zal het hof weergeven welke vorderingen partijen over en weer hebben ingesteld en wat de rechtbank, het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en de Hoge Raad daarover achtereenvolgens hebben beslist. Daarna zal het hof uitleggen hoe het tot zijn beslissing komt.

3.De feiten

3.1.
[appellant] en [appellante] zijn echtgenoten.
3.2.
[appellant] was bestuurder en (middellijk) enig aandeelhouder van Triskalion B.V. (hierna: Triskalion).
3.3.
In 1983 heeft (een rechtsvoorganger van) NN een lening van NLG 450.000,- verstrekt aan onder meer [appellant] . De lening diende ertoe dat [appellant] een registergoed (hierna: het pand) kon verwerven. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening verkreeg NN een eerste recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van NLG 630.000,-.
3.4.
In 1994 heeft [appellant] de economische eigendom van het pand overgedragen aan Triskalion. Eveneens in 1994 heeft NN aan [appellant] en Triskalion een lening van NLG 400.000,- verstrekt. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening verkreeg NN een tweede recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van NLG 560.000,-.
3.5.
In 1999 heeft NN aan [appellant] , [appellante] , Triskalion en [naam1] Advocaten B.V. een lening van NLG 1.500.000,- verstrekt. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening verkreeg NN een derde recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van NLG 2.100.000,-.
3.6.
In verband met de hiervoor onder 3.3-3.5 genoemde geldleningen heeft [appellant] aanspraken uit met NN gesloten verzekeringen aan NN verpand.
3.7.
In 2011 heeft ABN AMRO kredieten verstrekt aan Triskalion en aan haar gelieerde vennootschappen (Molenbel B.V., Molenvast B.V., Invere B.V. en Cubo Vastgoed Holding B.V., hierna: Molenbel, Molenvast, Invere en Cubo).
3.8.
Tot zekerheid voor al hetgeen Fortis Bank - een rechtsvoorganger van ABN AMRO -
van Triskalion en de aan haar gelieerde vennootschappen te vorderen zou hebben, verkreeg Fortis Bank in 2008 een vierde recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van € 1.000.000,-, te vermeerderen met een opslag van € 500.000,- voor rente en kosten.
3.9.
In 2017 is een gedeelte van het vermogen van ABN AMRO onder algemene titel overgegaan op Stack.
3.10.
Triskalion en [appellant] zijn in 2014 respectievelijk 2015 in staat van faillissement verklaard.
3.11.
De curatoren in de faillissementen van [appellant] en Triskalion hebben het pand voor € 1.500.000,- verkocht en op 6 juli 2017 aan de koper geleverd.
3.12.
Na voldoening van de door de eerste, tweede en derde rechten van hypotheek gedekte vorderingen, resteerde een opbrengst van € 546.720,83. Van dat bedrag is € 129.739,12 aan Stack uitgekeerd. De restantopbrengst (€ 416.981,71; hierna ook: het depotbedrag) is in depot geplaatst bij een notaris.
3.13.
Een depotovereenkomst van 4 juli 2017 (hierna: de depotovereenkomst) bepaalt onder meer:
“Depotovereenkomst
De ondergetekenden van deze verklaring zijn:
1. Nationale-Nederlanden [...]
2. [...] STACK NEWCO B.V. [...], als rechtsopvolger onder algemene titel van: [...] ABN AMRO Bank N.V., als rechtsopvolger onder algemene titel van [...] Fortis Bank Nederland N.V. [...]
3. a. [...] [appellant] [...] en
b. [...] [appellante]
[...] de notaris [...]
Aanleiding:
[...]
Partij 2 heeft een recht van hypotheek ten laste van partij 3 op gemeld registergoed, te weten het recht van 4e hypotheek ingeschreven [...] op 3 juni 2008 [...] tot een bedrag groot € 1.000.000,00;
Bij het verzoek van de notaris aan partij 1 tot het opstellen van de aflosnota in verband met de algehele aflossing van de hypotheek en het royeren van de inschrijving in verband met overdacht van het registergoed, is er een onduidelijkheid ontstaan [...]:
op de lening van partij 1 zijn in het verleden aflossingen gedaan vanuit verpande verzekeringen. De verzekeringnemers stellen dat er sprake is van subrogatie, als gevolg waarvan door de hypothe[e]k gedekte vordering van partij 1 maximaal € 416.981,71 hoger zou uitvallen. Over het feit van subrogatie, aan welke schuldenaar iets en zo ja hoeveel toekomt, bestaat op dit moment nog onduidelijkheid.
Partijen willen toch een akte van levering ondertekenen. Derhalve zijn partijen aanvullend overeengekomen dat de notaris een gedeelte van de koopprijs ad € 416.981,71 in depot houdt.
Partijen komen het volgende overeen:
1. De notaris houdt een bedrag van € 416.981,71 in depot, hierna te noemen: ‘het depotbedrag’.
2. Partij 1 en partij 2 verkrijgen hierdoor een voorwaardelijke vordering op de notaris.
3. Deze vordering wordt op een van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:
- na ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van partijen tot uitbetaling van het depotbedrag, dan wel
- na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis of een arbitraal vonnis met betrekking tot de verdeling van het depotbedrag.
[...] Het depotbedrag wordt door de notaris uitgekeerd overeenkomstig die opdracht of dat vonnis. [...]”.
3.14.
Stack heeft in juli 2017 haar vorderingen uit hoofde van de kredietrelatie met (onder andere) Triskalion overgedragen aan Cumberland.
3.15.
Op 7 augustus 2017 heeft de curator in het faillissement van [appellant] enige gepretendeerde vorderingen van (de boedel van) [appellant] aan [appellante] gecedeerd.

4.De vorderingen en de rechterlijke beslissingen tot nu toe

4.1.
Stack c.s. hebben in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat Stack recht heeft op het depotbedrag en een gebod dat [appellanten] en NN het depotbedrag overmaken naar Stack. [appellante] heeft in reconventie een verklaring voor recht gevorderd dat zij recht heeft op het depotbedrag en een gebod dat Stack c.s. en NN het depotbedrag naar de derdengeldrekening van haar advocaat overmaken.
4.2.
De rechtbank heeft in conventie voor recht verklaard dat Stack recht heeft op het depotbedrag. De rechtbank heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd dat de depotovereenkomst een vaststellingsovereenkomst is, dat [appellanten] met de ondertekening ervan zich committeerden aan een uitkomst waarbij het depotbedrag hetzij aan NN hetzij aan Stack zou worden uitgekeerd en dat nu NN te kennen heeft gegeven geen aanspraak te maken op het depotbedrag dit dus aan Stack toekomt. In reconventie heeft de rechtbank [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard voor zover hun vorderingen zijn ingesteld tegen NN, en de vorderingen tegen Stack c.s. afgewezen.
4.3.
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen NN en het eindvonnis van de rechtbank ten aanzien van [appellanten] bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen. Kern van het geschil is of [appellant] al dan niet is getreden in de rechten van NN en daardoor aanspraak heeft gekregen op het depotbedrag, welke aanspraak vervolgens bij de akte van cessie aan [appellante] is overgedragen. Daarin ligt de onzekerheid die partijen ertoe heeft gebracht de depotovereenkomst te sluiten. [appellanten] zijn niet gesubrogeerd in de rechten van NN. Het gaat in dit hoger beroep om de uitvoering van de depotovereenkomst en de daaraan ten grondslag liggende discussie over de gestelde subrogatie in de rechten van NN. Die discussie is beslecht in het nadeel van [appellanten] Vanuit dit gezichtspunt dient de depotovereenkomst te worden afgewikkeld. Op grond van de depotovereenkomst zijn er twee mogelijkheden voor het uitkeren van het depot: aan Stack of aan NN. In plaats van aan NN zou dat op grond van de gestelde subrogatie aan [appellant] of [appellante] geweest kunnen zijn, maar nu de stellingen daarover zijn verworpen, blijft het bij Stack of NN. NN maakt geen aanspraak op het depotbedrag, zodat Stack resteert. Deze consequentie volgt zonder meer uit de aard, inhoud en bedoeling van de depotovereenkomst. De door Stack c.s. in conventie gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar en de in reconventie door [appellante] gevorderde verklaring voor recht niet.
4.4.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het licht van het partijdebat zonder nadere motivering onbegrijpelijk is het oordeel van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat het gaat om de discussie over de gestelde subrogatie in de rechten van NN en dat niet relevant is het betoog van [appellanten] dat erop neerkomt dat Stack geen geldig vorderings- en hypotheekrecht heeft. Ook is volgens de Hoge Raad zonder nadere motivering niet begrijpelijk het oordeel van het gerechtshof dat niet meer aan de orde zou zijn of Stack c.s. een vorderingsrecht hebben en dat uit de aard, inhoud en bedoeling van de depotovereenkomst zonder meer volgt dat Stack aanspraak heeft op het depotbedrag omdat NN daarop geen aanspraak maakt. [appellanten] hebben immers gemotiveerd aangevoerd - met een beroep op de omstandigheden rondom het sluiten van de depotovereenkomst en de bedoelingen van de bij de depotovereenkomst betrokken partijen - dat de depotovereenkomst erop was gericht om vast te stellen wie rechthebbende is op de restantverkoopopbrengst en dat daarvoor niet alleen van belang is of [appellanten] al dan niet zijn gesubrogeerd in de rechten van NN, maar ook of Stack c.s. een vorderingsrecht en geldig hypotheekrecht hebben. De klachten tegen de desbetreffende oordelen slaagden dus. De overige klachten heeft de Hoge Raad verworpen.

5.Het oordeel van het hof

Omvang van het geschil in het geding na verwijzing
5.1.
[appellanten] zijn in cassatie niet opgekomen tegen het oordeel van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat geen sprake is van nietigheid van de depotovereenkomst, dat Stack niet ongerechtvaardigd is verrijkt door de uitkering op grond van de depotovereenkomst en dat de redelijkheid en billijkheid zich ook niet verzetten tegen de uitvoering van de depotovereenkomst. Het oordeel dat zij niet zijn gesubrogeerd in de rechten van NN hebben zij in cassatie tevergeefs bestreden. Dit alles staat in het geding na verwijzing dus niet meer ter discussie.
5.2.
Met partijen gaat het hof er verder van uit dat, gelet op het oordeel van de Hoge Raad, nog moet worden beoordeeld of Stack c.s. een vorderingsrecht en geldig hypotheekrecht hebben, naast de vraag of [appellanten] zijn gesubrogeerd in de rechten van NN. In deze procedure na verwijzing moet dus alsnog worden beoordeeld of Stack c.s. de bedoelde rechten hebben. Het hof zal hierna eerst weergeven wat Stack c.s. daarover hebben gesteld en vervolgens ingaan op wat [appellanten] daartegen hebben ingebracht.
Standpunt Stack c.s.: vordering en hypotheek zijn overgegaan op Stack
5.3.
Stack c.s. stellen dat Fortis Bank (Nederland) N.V. financier en hypotheekhouder van Triskalion was. Bij fusieakte van 31 augustus 2009 is Fortis Bank (Nederland) N.V. gefuseerd met Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., waarbij Fortis Bank (Nederland) N.V. de verdwijnende rechtspersoon was en Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. de verkrijgende rechtspersoon. Daarmee ging de vordering uit hoofde van de kredietverlening op Triskalion c.s. - en het recht van hypotheek ter securering van die vordering - onder algemene titel over op Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. Op dezelfde datum heeft Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. haar naam gewijzigd in Fortis Bank (Nederland) N.V. Zij is vervolgens op 30 juni 2010 gefuseerd met ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO), waarbij Fortis Bank (Nederland) N.V. de verdwijnende rechtspersoon was en ABN AMRO de verkrijgende rechtspersoon. Op grond van artikel 2:309 BW ging de vordering uit hoofde van kredietverlening en het recht van hypotheek toen dus onder algemene titel over op ABN AMRO. Op 18 mei 2017 is een door de besturen van ABN AMRO en Stack opgesteld voorstel tot splitsing bij het handelsregister neergelegd. Dit behelst de afsplitsing van een deel van het vermogen van ABN AMRO aan Stack als verkrijgende vennootschap. Daaronder valt de rechtsverhouding met Triskalion. Op 27 juni 2017 is de akte van splitsing en oprichting van Stack verleden. Daardoor is de vordering uit hoofde van kredietverlening op Triskalion c.s. en het recht van hypotheek onder algemene titel overgegaan op Stack. Op 4 juli 2014, de datum van de depotovereenkomst, had Stack aldus een vordering op Triskalion en het recht van hypotheek ter securering van die vordering. Die vordering is ruimschoots hoger dan het in depot gehouden bedrag van € 416.981,71, aldus Stack c.s.
Is het hypotheekrecht van Fortis tenietgegaan (analogische toepassing artikel 6:157 BW)?
5.4.
[appellanten] wijzen er op dat de hypotheek van Fortis Bank (Nederland) een derdenhypotheek betrof: [appellant] heeft het recht van hypotheek gevestigd voor de vordering van Fortis Bank (Nederland) op Triskalion c.s. [appellanten] betogen dat daarom op de voet van artikel 6:157 lid 2 BW (naar analogie) voor de overgang van het vorderingsrecht van Fortis Bank (Nederland) naar Fortis Bank Nederland (Holding), van Fortis Bank Nederland (Holding) naar ABN AMRO, van ABN AMRO naar Stack en van Stack naar Cumberland toestemming had moeten worden gevraagd voor handhaving van de hypotheek. Nu dat niet is gebeurd, is volgens hen het hypotheekrecht tenietgegaan.
5.5.
Artikel 6:157 BW geeft regels voor de overgang van nevenrechten bij schuldoverneming. Het tweede lid bepaalt dat tot zekerheid van de overgegane schuld strekkende rechten van pand en hypotheek op een aan één van partijen toebehorend goed blijven bestaan, maar die op een niet aan partijen toebehorend goed door de overgang tenietgaan, tenzij de pand- of hypotheekhouder tevoren in handhaving heeft toegestemd. Hetzelfde geldt bij contractoverneming (artikel 6:159 lid 3 BW). In dit geval gaat het om een door [appellant] gegeven recht van hypotheek op een niet aan Fortis Bank (Nederland) en Triskalion c.s. toebehorend goed. De overgang van de vordering van Fortis Bank (Nederland) naar Fortis Bank Nederland (Holding), van Fortis Bank Nederland (Holding) naar ABN AMRO en van ABN AMRO naar Stack berust echter niet op schuld- of contractoverneming, maar op rechtsopvolging onder algemene titel. Het bepaalde in artikel 6:157 lid 2 BW is daarop niet van toepassing. Voor analogische toepassing ziet het hof geen grond. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat het hypotheekrecht bij deze rechtsovergangen is tenietgegaan.
5.6.
De vordering is vervolgens door cessie overgegaan van Stack op Cumberland. De levering is pas op 17 juli 2017 voltooid, toen de woning al was overgedragen en de hypotheek op grond van de gemaakte afspraken was doorgehaald. Het hypotheekrecht bestond toen dus al niet meer, zodat dit hoe dan ook niet is overgegaan op Cumberland. Voor beantwoording van de vraag of Stack op grond van de depotovereenkomst recht heeft op het in depot gehouden bedrag is dat verder niet relevant. Dit verweer slaagt dus niet.
Zijn de hypotheekrechten van Fortis anderszins tenietgegaan?
-
Novatie/geen schuld aan ABN AMRO?
5.7.
[appellanten] betogen dat de kredietovereenkomst met ABN AMRO van 19 mei 2011 heel andere condities kent dan die van Fortis Bank (Nederland). Als ABN AMRO rechtsopvolger onder algemene titel van Fortis Bank was, is dus sprake geweest van een wijziging van de leningsvoorwaarden tussen dezelfde partijen. Dat het om een nieuw krediet ging, blijkt ook uit het feit dat [appellant] een nieuwe overeenkomst van borgtocht ten gunste van ABN AMRO moest tekenen. Dat betekent dat sprake is van schuldvernieuwing, waarbij enerzijds afstand is gedaan van de vordering en anderzijds een nieuwe verbintenis tussen ABN AMRO en Triskalion tot stand is gekomen. De oorspronkelijke verbintenis met nevenrechten is daardoor tenietgegaan. Niet voor niets wenste ABN AMRO dat een nieuw recht van hypotheek op de woning werd gevestigd, maar dat is nooit gebeurd omdat [appellant] en NN daarmee niet wilden instemmen. Als de kredietovereenkomst van 19 mei 2011 wordt gezien als een nieuwe contractuele relatie tussen andere partijen, dan is voor ABN AMRO een verplichting ontstaan om het overeengekomen krediet uit te betalen. Dat is niet gebeurd. In dat geval is er geen vordering en ook geen hypotheekrecht, aldus [appellanten]
5.8.
Ook dit betoog treft geen doel. Met de overgelegde stukken hebben Stack c.s. genoegzaam onderbouwd dat ABN AMRO door de fusies tussen Fortis Bank (Nederland) en Fortis Bank Nederland (Holding) en vervolgens tussen Fortis Bank Nederland (Holding) en ABN AMRO de vordering en de daaraan verbonden nevenrechten op Triskalion c.s. onder algemene titel heeft verkregen (artikel 2:309 en 3:80 lid 2 BW, zie verder rov. 5.16). Dat betekent dat het door [appellant] ten behoeve van Fortis Bank (Nederland) gevestigde vierde recht van hypotheek op zijn woning op ABN AMRO is overgegaan. In de kredietovereenkomst van 19 mei 2011 zijn de voorwaarden van de kredietverlening opnieuw vastgelegd. De kredietovereenkomst zegt dat met zoveel woorden: “
Voor een hernieuwde vastlegging van eerder met u gemaakte afspraken, bevestigen wij u, dat wij bereid zijn u, onder uw aller hoofdelijke aansprakelijkheid, en tot wederopzegging, het navolgende kredietarrangement ter beschikking te stellen”. Stack c.s. hebben erop gewezen dat daarin dezelfde kredieten en leningen zijn benoemd voor dezelfde bedragen aan dezelfde kredietnemers/leningnemers onder hoofdelijke aansprakelijkheid, waarbij ook de rentepercentages en kredietprovisies dezelfde waren. Ook staat daarin een opsomming van hypotheken, waaronder op het pand, die ABN AMRO al had ontvangen. [appellanten] hebben daar niet meer op gereageerd. Gelet daarop hebben zij onvoldoende onderbouwd dat de voorwaarden zodanig zijn gewijzigd dat Triskalion c.s. daarmee een nieuwe verbintenis op zich namen, waartegenover ABN AMRO afstand deed van haar van Fortis overgenomen vorderingsrecht. Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat dit vorderingsrecht en de daaraan verbonden nevenrechten zijn vervallen. Uit het feit dat ABN AMRO om een nieuwe borgstelling heeft gevraagd, kan dit ook niet worden afgeleid. Van een nieuwe contractuele verhouding, op grond waarvan ABN AMRO verplicht was een nieuw krediet beschikbaar te stellen, is ook geen sprake. Dat geen nieuw krediet is verstrekt en geen nieuw recht van hypotheek is gevestigd, betekent daarmee ook niet dat geen vorderingsrecht en hypotheekrecht van ABN AMRO meer zouden bestaan.
-
Gevolgen bankhypotheek?
5.9.
[appellanten] betogen verder dat de hypotheek heeft te gelden als bankhypotheek en dat ABN AMRO zich vanwege de gewijzigde rechtsverhouding niet meer daarop kon beroepen. Daarnaast stellen zij dat het hypotheekrecht een persoonlijk karakter heeft en daarom niet overdraagbaar is, althans dat het niet de bedoeling was dat het hypotheekrecht zou kunnen worden overgedragen aan een ander dan een bankinstelling, zoals Stack c.s.
5.10.
Dit verweer gaat om de volgende reden niet op. Op zichzelf is juist dat het recht van hypotheek dat [appellant] aan Fortis heeft verstrekt een bankhypotheek betreft. Daaronder wordt verstaan dat het hypotheekrecht strekt tot zekerheid van al hetgeen de bank nu of in de toekomst van de schuldenaar (in dit geval Triskalion c.s.) heeft te vorderen. Ook bij een bankhypotheek gaat het hypotheekrecht echter mee over bij de overgang van de verzekerde vordering als gevolg van de fusie (als onderdeel van de rechtsverhouding die overgaat naar de verkrijgende rechtspersoon). Dat kan anders zijn als partijen de hypotheek tot een persoonlijk recht hebben gemaakt van degene ten behoeve van wie de hypotheek is gevestigd. Dat dit het geval is, volgt echter niet zonder meer uit het feit dat het een derdenhypotheek betreft. [appellanten] hebben geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou volgen dat het de bedoeling van partijen was dat het hypotheekrecht een persoonlijk karakter had. Het hof ziet dan ook geen grond om aan te nemen dat de hypotheekakte zo moet worden uitgelegd. Bij afsplitsing gaat de bankhypotheek ook met de verzekerde vordering mee over naar de verkrijgende vennootschap, in elk geval als de gehele rechtsverhouding overgaat, zoals ten aanzien van Triskalion c.s. het geval was. Het standpunt dat het niet de bedoeling van partijen was dat het hypotheekrecht zou kunnen overgaan naar een ander dan een bank is verder niet onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Volledigheidshalve merkt het hof daarbij nog op dat de aard van een vorderingsrecht van een bank op een cliënt voortvloeiend uit een overeenkomst van geldlening zich niet ertegen verzet dat dit vorderingsrecht door een bank aan een niet-bank wordt overgedragen. [1] Er is geen reden om voor een overgang onder algemene titel (zoals door fusie of splitsing) iets anders aan te nemen. Aan bewijslevering, zoals [appellanten] op dit punt hebben aangeboden, komt het hof niet toe.
-
Geen sprake meer van een vordering in 2016?
5.11.
[appellanten] wijzen op een bankafschrift waaruit blijkt dat per 30 november 2016 sprake was van een positief banksaldo van Triskalion bij ABN AMRO van € 990.372,76. Zij vermelden daarbij dat ABN AMRO na de faillissementen van Triskalion c.s. nog maar één rekeningnummer aanhield, op naam van Triskalion. Zij betogen dat er dus geen sprake meer was van een vordering van ABN AMRO en dat het hypotheekrecht daarmee (als afhankelijk recht) van rechtswege is vervallen. Daarnaast stellen zij dat de vordering van ABN AMRO jarenlang ten onrechte is vervuild: als het geschil over het rentederivaat conform gemaakte afspraken al in 2012 was afgewikkeld, was de vordering ruim € 704.085 (en op basis van de werkelijke vordering zonder rente ruim € 1.200.000) lager geweest, aldus [appellanten]
5.12.
Blijkens de kredietovereenkomst van 19 mei 2011 heeft ABN AMRO kredieten in rekening-courant verstrekt van € 2.100.000 aan Triskalion c.s., € 200.000 aan Triskalion c.s. respectievelijk € 682.500 aan Triskalion, onder hoofdelijke verbondenheid van ieder van hen. Volgens Stack c.s. bedroeg de (totale) vordering ten tijde van het faillissement van Triskalion op 14 november 2014 € 5.174.810,68. Daarvoor verwijzen zij naar de brief van ABN AMRO van 2 december 2014, waarmee ABN AMRO haar vordering ter verificatie in het faillissement van Triskalion heeft ingediend, en de bankafschriften van Triskalion, Molenvast en Molenbel met de saldi waarop de opgave is gebaseerd (€ 4.044.582,28 debet voor Triskalion, € 3.065.234,85 debet en € 536,09 credit voor Molenvast en € 1.934.470,09 credit voor Molenbel). Stack c.s. hebben toegelicht dat het totaal door Triskalion c.s. verschuldigde bedrag hoger is dan het bedrag van de kredietverlening omdat er geen rente en kosten door de kredietnemers werden betaald. Stack c.s. hebben verder een overzicht overgelegd van het verloop van de vordering sindsdien. Daarin zijn enerzijds de verschuldigde rente en bankkosten en anderzijds de opbrengsten van de uitwinning van zekerheden verwerkt. Het overzicht eindigt op een totale vordering van € 4.837.436,39 per 16 april 2021. Blijkens het overzicht heeft ABN AMRO (respectievelijk Stack c.s.) tijdens de hele periode een aanzienlijke vordering op Triskalion gehad. De juistheid van deze berekening hebben [appellanten] op zichzelf niet (gemotiveerd) betwist.
5.13.
Het positieve saldo op het bankafschrift van Triskalion van 30 november 2016 wordt verklaard doordat op 1 december 2014 een bijschrijving van € 1.000.000 plaatsvond met als omschrijving ‘
uitgestelde incasso’ en op 9 november 2016 nog eens een bijschrijving van € 2.000.000 met als omschrijving ‘
adm tussentijdse afboeking’. Volgens Stack c.s. is de verklaring daarvoor dat deze bedragen administratief buiten incasso werden gesteld. [appellanten] vinden die verklaring niet overtuigend, maar zij hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze bedragen zijn betaald of dat de bank afstand van haar vordering tot deze bedragen heeft gedaan. Zij hebben er nog wel op gewezen dat Stack c.s. in correspondentie en processtukken andere (aanzienlijk lagere) bedragen hebben genoemd, maar dat doet aan het voorgaande niet af. Hetzelfde geldt voor het feit dat ABN AMRO geen vordering ter verificatie heeft ingediend in het faillissement van Triskalion en tegenover de curator zou hebben verklaard dat geen sprake meer is van een vordering op Triskalion. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat die bank nog wel degelijk een vordering op Triskalion had. De schulden (debetsaldi) van de andere vennootschappen waarvoor Triskalion hoofdelijk aansprakelijk was, kwamen daar nog bij. Zoals in de mail van mr. Meuleman van 16 mei 2021 is toegelicht, heeft ABN AMRO vóór de overgang van de vordering naar Stack de debetsaldi op de rekeningen van Molenvast en Molenbel ten laste van de rekening van Triskalion gebracht, wat resulteerde in een debetstand van € 1.638.921,79. Uit het bankafschrift van 30 juni 2017 blijkt de verrekening (afschrijving) van € 3.065.234,85 op 9 juni 2017 die tot dit saldo heeft geleid. Dit saldo is dus nog exclusief het buiten incasso gestelde bedrag van € 3.000.000, dat Triskalion nog steeds verschuldigd was. Dat bevestigt dat er wel degelijk op het moment van aangaan van de depotovereenkomst (4 juli 2017) nog een vordering van de bank, respectievelijk vanaf 27 juni van Stack c.s., op Triskalion bestond die het in depot gestorte bedrag van € 416.981,71 ruim oversteeg.
5.14.
Uit de stellingen van [appellanten] over de rentederivatenkwestie volgt verder ook niet dat de bank geen vordering op Triskalion meer had. Zoals [appellanten] stellen, heeft ABN AMRO in 2020 uit hoofde van het Uniform Herstelkader Rentederivaten een vergoeding van € 1.532.879,08 betaald aan de boedel van Triskalion. Aangenomen moet worden dat daarmee de schade is vergoed die Triskalion heeft geleden als gevolg van de destijds afgesloten renteswap (inclusief rente). Daargelaten dat geen verrekening heeft plaatsgevonden, valt niet in te zien dat ABN AMRO per saldo geen vordering op Triskalion c.s. meer zou hebben gehad, gelet op de hoogte van de vorderingen van de bank. Hetzelfde geldt voor de - door Stack c.s. overigens betwiste - stelling van [appellanten] dat de bank al in 2010, 2011 of 2012 heeft toegezegd een bedrag van circa € 900.000 te betalen. Ook als dat het geval is geweest, valt niet aan te nemen dat de bank in geval van verrekening geen vordering op Triskalion c.s. meer zou hebben gehad die het in depot gestorte bedrag van € 416.981,71 ruim oversteeg.
5.15.
Het standpunt van [appellanten] dat het hypotheekrecht is vervallen omdat geen sprake meer was van een vordering van ABN AMRO, gaat dus ook niet op.
Rechtsgeldige overgang van vorderingsrechten?
5.16.
Naar aanleiding van de stellingname van [appellanten] dat het aan Stack c.s. is om aan te geven op welke wijze de vorderingen van Fortis Bank op Triskalion c.s. terecht zijn gekomen bij ABN AMRO, hebben Stack c.s. toegelicht dat Fortis Bank (Nederland) N.V. op 31 augustus 2009 is gefuseerd met Fortis Bank Nederland (Holding) N.V., waarbij Fortis Bank (Nederland) N.V. de verdwijnende rechtspersoon was en Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. de verkrijgende rechtspersoon, en dat Fortis Bank Nederland (Holding) N.V. vervolgens - nadat haar naam was gewijzigd in Fortis Bank (Nederland) N.V. - op 30 juni 2010 is gefuseerd met ABN AMRO, waarbij Fortis Bank (Nederland) N.V. de verdwijnende rechtspersoon was en ABN AMRO de verkrijgende rechtspersoon (zie hiervoor rov. 5.3). Stack c.s. hebben daarbij de fusieakte van 31 augustus 2009, de akte naamswijziging van 31 augustus 2009 en de fusieakte van 30 juni 2010 overgelegd (met daarop de stempels van de Kamer van Koophandel met de datum van deponering). Daarmee acht het hof genoegzaam onderbouwd dat ABN AMRO via Fortis Bank Nederland (Holding) het vermogen van Fortis Bank (Nederland) onder algemene titel heeft verkregen (artikel 2:309 BW). Dit omvat dan ook de vordering uit hoofde van de kredietverlening van Fortis Bank (Nederland) aan Triskalion c.s.
5.17.
Voor zover [appellanten] betogen dat dit anders is omdat Stack c.s. niet alle bijlagen met voorbereidende stukken bij de aktes hebben overgelegd, volgt het hof hen daarin niet. Volgens de wet geschiedt de fusie bij notariële akte. De fusie wordt van kracht met ingang van de dag na die waarop de akte is verleden. De notaris verklaart aan de voet van de akte dat hem is gebleken dat de vormvoorschriften in acht zijn genomen voor alle besluiten die de wet en statuten voor het totstandkomen van de fusie vereisten en dat de overige voorschriften daarvoor zijn nageleefd (artikel 2:318 lid 1 en 2 BW). Dat is in dit geval ook gebeurd. Weliswaar doet de verklaring van de notaris geen uitspraak over de geldigheid van de in het kader van de fusie verrichte rechtshandelingen en over de rechtmatigheid van de fusie, maar tegen deze achtergrond voert het te ver om zonder enige indicatie dat er iets mis is te verlangen dat niet alleen de notariële akte maar ook alle voorbereidende stukken worden overgelegd om de rechtmatigheid van de fusie aan te tonen, ter onderbouwing van de stelling dat een vordering door fusie is overgegaan op een andere rechtspersoon.
5.18.
[appellanten] betwisten verder dat de vordering op Triskalion c.s. naar Stack is overgegaan. Volgens hen voldoet de beoogde afsplitsing tussen ABN AMRO en Stack niet aan de eis van artikel 2:334f lid 2 sub d BW dat de vermogensbestanddelen die worden afscheiden in het voorstel tot splitsing nauwkeurig worden omschreven. Zij wijzen er daarbij op dat in het splitsingsvoorstel onder 2.4 voor de omschrijving van de vermogensbestanddelen die overgaan op de verkrijgende vennootschap wordt verwezen naar Bijlage C, die op haar beurt verwijst naar
‘loanagreements listed in Annex 1’. De nummers van Annex 1 zijn geen ‘
loanagreements’, maar interne identificatienummers die ABN AMRO heeft gegeven aan relaties. Deze BCDB-ID nummers zeggen de kredietnemers niets, aldus [appellanten] Het rechtsgevolg daarvan is volgens hen dat de vordering op Triskalion in het vermogen van ABN AMO is gebleven (op grond van artikel 2:334s lid 3 BW).
5.19.
Het hof stelt vast dat [appellanten] dit verweer pas voor het eerst in hun memorie na verwijzing hebben aangevoerd. Dat is te laat. De rechter naar wie het geding is verwezen, zet de behandeling daarvan voort en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad (artikel 424 Rv). Uitgangspunt is daarbij dat de behandeling wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond toen de door de Hoge Raad vernietigde uitspraak werd gewezen. In het geding na verwijzing is het daarom in beginsel niet mogelijk om nieuwe feitelijke verweren aan te voeren. Dat geldt ook hier. Zoals [appellanten] in hun memorie na verwijzing zelf opmerken, zijn de splitsingsakte en het voorstel tot splitsing met Bijlage C en Annex 1 al in eerste aanleg overgelegd en is die rechtsovergang toen al ter sprake gekomen. Als [appellanten] de geldigheid van de afsplitsing (en daarmee de overgang van de vordering van ABN AMRO naar Stack) om de hiervoor genoemde reden hadden willen betwisten, dan hadden zij dat in de vorige instanties kunnen en moeten doen. Dat hebben zij niet gedaan. Van een nadere onderbouwing of precisering van eerder ingenomen stellingen is hierbij geen sprake. Het gaat ook niet om een beroep op na de vernietigde uitspraak gewijzigde feitelijke omstandigheden of feiten die zich nadien hebben voorgedaan, wat wel zou zijn toegestaan. Dit verweer moet daarom buiten beschouwing blijven.
Heeft Stack nog een (voorwaardelijk) recht op het depotbedrag?
5.20.
[appellanten] voeren allereerst aan dat uit de cessieovereenkomst van 5 juli 2017 blijkt dat Stack haar vorderingen uit hoofde van de kredietrelatie met Triskalion aan Cumberland heeft overgedragen. Zij leidt daaruit af dat Stack vanaf 5 juli 2017 geen vordering meer had op Triskalion en ook geen hypotheekrecht, maar alleen nog een persoonlijk recht uit hoofde van de depotovereenkomst; een (destijds) toekomstig recht omdat het depot pas na de overdracht van de woning op 6 juli 2017 ontstond. De persoonlijke rechten uit hoofde van de depotovereenkomst die Stack claimt, zijn volgens [appellanten] niet gecedeerd aan Cumberland en dus achtergebleven bij Stack. Omdat Stack haar vordering op Triskalion aan Cumberland heeft gecedeerd, heeft zij geen belang meer bij het depot. Cumberland kan ook geen aanspraak maken op het depot, omdat zij geen partij is bij de depotovereenkomst en het voorwaardelijke vorderingsrecht van Stack uit het depot niet aan haar is gecedeerd, aldus [appellanten]
5.21.
Dit verweer gaat niet op. Zoals [appellanten] zelf hebben aangevoerd, was de depotovereenkomst erop gericht om vast te stellen wie rechthebbende is op de restantverkoopopbrengst. De achtergrond daarvan was dat Stack en [appellanten] beiden aanspraak maakten op het restant van de te ontvangen koopsom voor de woning van [appellant] na aflossing van de met een eerste, tweede en derde recht van hypotheek versterkte vorderingen van NN. Daarbij beriep Stack zich als rechtsopvolger onder algemene titel van ABN AMRO op de rechten van de bank, waaronder voorrang op grond van het vierde recht van hypotheek, en [appellanten] beriep zich op voorrang wegens subrogatie in de rechten van NN. Overeengekomen werd dat de notaris het restant van de koopsom in depot zou houden en partijen een voorwaardelijke vordering op de notaris zouden krijgen, zodat de overdracht van de woning kon doorgaan met doorhaling van alle hypothecaire inschrijvingen. Gelet daarop is slechts van belang of Stack op het moment van aangaan van de depotovereenkomst (4 juli 2017) de door haar gestelde rechten tegenover Triskalion had. Dat Stack haar vordering op Triskalion daarna heeft overgedragen aan Cumberland, doet niet ter zake voor beantwoording van de vraag wie op grond van de depotovereenkomst tegenover de notaris recht heeft op het in depot gehouden bedrag. Het neemt het belang van Stack bij een rechterlijke uitspraak daarover ook niet weg. Voor zover [appellanten] betogen dat Stack geen belang meer had bij het depot toen dit werd gevormd, omdat Stack haar vordering op Triskalion toen al had gecedeerd aan Cumberland, kunnen zij daarin ook niet worden gevolgd. Stack c.s. hebben erop gewezen dat het ging om een stille cessie en dat de daartoe opgemaakte onderhandse akte is ondertekend op 5 juli 2017, maar pas is geregistreerd op 17 juli 2017. [appellanten] hebben dat niet betwist. Gelet op artikel 3:94 lid 3 BW was de levering dus toen pas voltooid. Dat betekent dat Stack wat betreft de vordering op Triskalion nog de rechthebbende was toen het depot na de overdracht van de woning op 6 juli 2017 ontstond.
Hebben Stack c.s. hun zorgplicht geschonden/is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat Stack aanspraak maakt op het depotbedrag?
5.22.
[appellanten] wijzen erop dat Stack c.s. bij memorie van antwoord hebben gesteld dat de vordering van ABN AMRO op Triskalion c.s. ten tijde van de afsplitsing aan Stack € 1.204.894,64 bedroeg plus € 251.014,39 aan rente. Zij vermelden daarbij dat de vermeende vordering ten tijde van de depotstelling nog verder was afgenomen, omdat het bedrag van € 129.739,12 uit de verkoopopbrengst van het woonhuis is afgedragen aan Stack. Zij stellen dat de vordering van Triskalion uit hoofde van het Uniform Herstelkader Rentederivaten aanzienlijk hoger was dan de totale vordering van ABN AMRO en dat ABN AMRO dit ook wist. Zij menen dat Stack ook wist dan wel behoorde te weten dat zij om die reden geen aanspraak kon maken op het depotbedrag. Volgens [appellanten] had Stack zich de belangen van [appellant] moeten aantrekken door geen aanspraak te maken op de restantopbrengst van het woonhuis, zeker omdat er nog andere zekerheden waren die konden worden uitgewonnen. Zij betogen dat Stack niet alleen wanprestatie heeft gepleegd, maar ook haar zorgplicht heeft geschonden door ten onrechte aanspraak te maken op het depotbedrag: feitelijk heeft zij [appellant] als derde-hypotheekgever een schuld laten betalen die Triskalion c.s. aangaat, terwijl zij wist dat [appellant] die vordering niet kon verhalen op het failliete Triskalion.
5.23.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen (rov. 5.12 en 5.13) volgt dat de vordering van ABN AMRO aanzienlijk hoger was dan die van Triskalion op grond van het Uniform Herstelkader Rentederivaten. Dat Stack c.s. bij memorie van antwoord een lager bedrag hebben genoemd, doet daaraan niet af. Een gerechtelijke erkentenis, in de wettelijke betekenis van een uitdrukkelijke erkenning van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij (zie artikel 154 Rv), was dat niet. Het was Stack c.s. dan ook toegestaan hierop terug te komen, wat zij bij schriftelijk pleidooi in hoger beroep heeft gedaan.
5.24.
Gelet daarop kan niet worden aangenomen dat Stack wist dat ABN AMRO een hogere uitkering zou moeten doen aan Triskalion ter vergoeding van de schade in verband met rentederivaten dan het bedrag van de vordering die zij op Triskalion c.s. had. Stack heeft dus ook niet ten onrechte aanspraak gemaakt op het depotbedrag. Dat er ook nog andere zekerheden waren die konden uitgewonnen, betekent ook niet dat Stack haar rechten niet had mogen uitoefenen op grond van de door [appellant] verstrekte derdenhypotheek. Gelet daarop kan ook niet worden gezegd dat Stack enige zorgplicht jegens [appellant] (c.s.) heeft geschonden door aanspraak te maken op het depotbedrag.
5.25.
Voor zover [appellant] aanvoeren dat ABN AMRO en Stack met de afsplitsing kennelijk bewust hebben beoogd om de rechtspositie van kredietnemers en van derden die namens deze partijen zekerheden hebben gesteld te verslechteren, omdat Stack het vorderingsrecht van ABN AMRO overnam en de verplichtingen voortvloeiende uit de renteswaps achterbleven bij ABN AMRO waardoor geen sprake meer was van wederkerig schuldenaarschap, kunnen zij daarin ook niet worden gevolgd. Als de afsplitsing niet had plaatsgevonden, had ABN AMRO haar bevoegdheden op grond van het hypotheekrecht kunnen uitoefenen, ook als de verrekening was toegepast die volgens [appellanten] had moeten plaatsvinden (zie rov. 5.14). Triskalion c.s. en [appellant] waren dan niet beter af geweest. Er is daarom ook geen grond om aan te nemen dat ABN AMRO en Stack met de afsplitsing hebben beoogd de positie van Triskalion c.s. en [appellant] te verslechteren. Ook in dat opzicht kan dus niet worden gezegd dat ABN AMRO/Stack haar zorgplicht niet heeft nageleefd.
5.26.
Gelet op het voorgaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Stack aanspraak maakt op het depotbedrag, zoals [appellanten] in dit kader nog hebben betoogd.
Overige standpunten
-
Is de vordering van Stack c.s. verjaard?
5.27.
[appellanten] hebben in hoger beroep verder nog aangevoerd dat de vordering van ABN AMRO op grond van artikel 3:307 BW is verjaard. Stack c.s. hebben daartegen onder meer ingebracht dat de vordering van de bank was gesecureerd door een recht van hypotheek dat is gevestigd op 3 juni 2008, zodat de vordering op grond van artikel 3:323 lid 3 BW pas op 3 juni 2028 zou verjaren. [appellanten] hebben dat betwist, omdat ABN AMRO volgens hen nooit hypotheekhouder is geweest. Zij verwijzen daarbij naar hun beroep op schuldvernieuwing, analogische toepassing van artikel 6:157 lid 2 BW en het bijzondere karakter van de derdenhypotheek.
5.28.
Deze standpunten heeft het hof hiervoor al besproken en verworpen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gaat het hof ervan uit dat het vierde recht van hypotheek, dat [appellant] op 3 juni 2008 ten behoeve van Fortis Bank heeft gevestigd tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank van Triskalion c.s. te vorderen zou hebben, door de fusies is overgaan naar ABN AMRO en vervolgens door de afsplitsing naar Stack, zonder dat dit recht in de tussentijd door een van de door [appellanten] genoemde oorzaken is vervallen. Dat betekent dat het bepaalde in artikel 3:323 lid 3 BW hier van toepassing is: de rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis tot zekerheid waarvan een hypotheek strekt, verjaart niet voordat twintig jaren zijn verstreken na de aanvang van de dag volgend op die waarop de hypotheek aan de verbintenis is verbonden. De verjaringstermijn is in dit geval dus op 4 juni 2008 gaan lopen. De termijn was dan ook niet verstreken toen de hypotheek op 6 juli 2017 werd doorgehaald. Niet ter discussie staat verder dat de verjaring van de vordering uit hoofde van de depotovereenkomst tijdig is gestuit door het instellen van de eis in deze procedure (bij dagvaarding van 16 april 2019). Het beroep op verjaring slaagt dus niet.
-
Is de depotovereenkomst nietig wegens schending van de paritas creditorum?
5.29.
[appellanten] hebben nog aangevoerd dat, als ABN AMRO wel een vordering heeft gehad op Triskalion van meer dan het depotbedrag maar geen hypotheekrecht, sprake is van een betaling buiten de boedel om aan een crediteur, wat in strijd is met de wet. Volgens [appellanten] is de depotovereenkomst in dat geval nietig. Nu het hof tot de conclusie komt dat ABN AMRO c.q. Stack inderdaad een vordering op Triskalion had van meer dan het depotbedrag en zij ook een hypotheekrecht daarvoor had, is er ook wat dit betreft geen reden om nietigheid van de depotovereenkomst aan te nemen. Dit verweer gaat dus ook niet op.
-
Moet Stack nog rekening en verantwoording afleggen?
5.30.
[appellanten] hebben opgemerkt dat ABN AMRO gehouden was zich uit te laten over de hoogte van de vermeende vorderingen op de dochtervennootschappen en op welke wijze de door die vennootschappen gestelde zekerheden zijn uitgewonnen. Volgens hen rust deze verplichting om rekening en verantwoording af te leggen ook op Stack, nu de vermeende vordering op haar is overgegaan. Naar aanleiding daarvan hebben Stack c.s. bij schriftelijk pleidooi de e‑mail van mr. Meuleman van 16 mei 2021 overgelegd, waarin is weergegeven hoe de vordering is opgebouwd. Ook is daarin een toelichting gegeven op de opbrengst van de zekerheden. [appellanten] zijn daarop niet meer ingegaan in hun reactie op het schriftelijk pleidooi. In de memorie na verwijzing hebben zij dit punt ook niet meer vermeld. Het hof gaat er daarom van uit dat dit niet meer speelt.
-
Opmerkingen over de procesgang bij de rechtbank
5.31.
[appellanten] hebben ten slotte nog opgemerkt dat zij bij de rechtbank hebben gevraagd om een behandeling door de meervoudige kamer vanwege de complexiteit van de zaak maar dat het zonder toelichting een enkelvoudige kamer werd, dat Stack c.s. een conclusie van antwoord in reconventie hebben genomen die in feite een conclusie van repliek in conventie was en vlak voor de comparitie nog allerlei stukken in het geding heeft gebracht, en dat aan haar verzoek om die stukken buiten beschouwing te laten of nog gelegenheid te krijgen om daarop te reageren voorbij is gegaan. [appellanten] achten dit in strijd met de goede procesorde.
5.32.
Deze grief kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis. In hoger beroep vindt immers een voortgezette behandeling van de zaak plaats, binnen de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep, waarbij een nieuwe beslissing van het geschil wordt gegeven. [appellanten] hebben in dat kader gelegenheid gehad om hun standpunten naar voren te brengen en waar nodig (nader) te reageren op de bedoelde stukken. Op de genoemde bezwaren hoeft daarom verder niet te worden ingegaan.
-
Overige stellingen en bewijsaanbiedingen
5.33.
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, hoeft (voor zover in dit geding na verwijzing nog aan de orde) niet te worden ingegaan omdat dit niet kan leiden tot een ander resultaat. Aan de bewijsaanbiedingen gaat het hof voorbij, omdat geen feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De conclusie
5.34.
Het hoger beroep slaagt niet. Het hof zal het bestreden vonnis voor zover gewezen tussen [appellanten] en Stack c.s. dan ook bekrachtigen. De vordering van [appellanten] tot terugbetaling van hetgeen op grond van het vonnis is betaald, is gelet op deze uitkomst niet toewijsbaar. Omdat [appellanten] in het ongelijk worden gesteld, zal het hof hen veroordelen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep en het geding na verwijzing. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
5.35.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 februari 2020, voor zover gewezen tussen [appellanten] en Stack c.s.;
6.2.
veroordeelt [appellanten] tot betaling van de volgende proceskosten van Stack c.s.:
€ 760,- aan griffierecht
€ 2.228,- aan salaris van de advocaat van Stack c.s. (2 procespunten x appeltarief II oud voor de procedure in hoger beroep)
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van Stack c.s. (2 procespunten x appeltarief II nieuw voor de procedure na verwijzing);
6.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, J.H. Kuiper en P.J. van der Korst, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1276.
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.