ECLI:NL:GHARL:2025:2764

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
200.347.888
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzegging IT-dienstverlening en schadevergoeding

In deze zaak heeft [de opdrachtgeefster] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, dat op 14 augustus 2024 is uitgesproken. De zaak betreft een geschil over de opzegging van IT-diensten door [de IT-dienstverlener], die ook de stiefzoon van [de opdrachtgeefster] is. De kantonrechter heeft de schadevordering van [de opdrachtgeefster] afgewezen, omdat de omstandigheden zodanig waren veranderd dat van [de IT-dienstverlener] niet kon worden verlangd dat hij de overeenkomst zou voortzetten. [de opdrachtgeefster] was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is [de opdrachtgeefster] niet verschenen, wat leidde tot een gebrek aan onderbouwing van haar schadevorderingen. Het hof heeft geoordeeld dat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd en heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Tevens is [de opdrachtgeefster] veroordeeld tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummers gerechtshof 200.347.888
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 10825864
arrest van 6 mei 2025
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: [de opdrachtgeefster]
advocaat: mr. J. Brouwer
tegen
[geïntimeerde], h.o.d.n. [naam1]
die woont in [woonplaats2]
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: [de IT-dienstverlener]
advocaat: mr. A.O.C.A. van Schravendijk

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[de opdrachtgeefster] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, op 14 augustus 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit de dagvaarding in hoger beroep (inclusief grieven) en de memorie van antwoord.
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van 4 februari 2025 heeft op 21 maart 2025 een mondelinge behandeling bij één raadsheer van het hof plaatsgevonden. [de opdrachtgeefster] is zonder enig bericht niet verschenen op deze mondelinge behandeling, waardoor zij ook geen toelichting heeft kunnen geven op vragen van het hof (de raadsheer-commissaris). Van de zitting is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[de IT-dienstverlener] heeft vanuit zijn eenmanszaak [naam1] (op eigen naam) ten behoeve van de kapperszaak “ [naam2] ” van [de opdrachtgeefster] (zijn stiefmoeder) verschillende abonnementen afgesloten op het gebied van internet en telefonie (verder: de abonnementen). Ook deed [de IT-dienstverlener] het websitebeheer voor de kapperszaak. [naam1] factureerde maandelijks de kosten van de abonnementen met een opslag door aan de kapperszaak. Tot het voorjaar van 2022 woonde [de IT-dienstverlener] bij zijn vader en stiefmoeder. Na een conflict met zijn vader en zijn stiefmoeder heeft [de IT-dienstverlener] het ouderlijk huis verlaten en heeft hij de dienstverlening ten behoeve van de kapperszaak beëindigd, in die zin dat hij de abonnementen op het gebied van telefonie en internet heeft opgezegd. [de opdrachtgeefster] is van mening dat deze opzegging op een te korte termijn heeft plaatsgevonden. Daarnaast verwijt [de opdrachtgeefster] [de IT-dienstverlener] dat de internetsite van de kapperszaak op een bepaald moment niet meer bereikbaar was, waardoor een nieuwe website moest worden gebouwd. Door dit alles heeft [de IT-dienstverlener] onrechtmatig gehandeld, dan wel is hij tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen en moet hij de als gevolg daarvan geleden schade vergoeden, aldus [de opdrachtgeefster] .
2.2.
De kantonrechter heeft deze schadevordering van [de opdrachtgeefster] afgewezen. Daartoe is – kort gezegd – overwogen dat door de ruzie tussen partijen een situatie is ontstaan waarbij de omstandigheden zodanig waren veranderd dat van [de IT-dienstverlener] niet kon worden verlangd dat hij de overeenkomst met [de opdrachtgeefster] zou voortzetten (artikel 7:408 BW). Daarom mocht [de IT-dienstverlener] op een zo kort mogelijke termijn de abonnementen op het gebied van telefonie en internet opzeggen, waarbij de door [de IT-dienstverlener] gehanteerde opzegtermijn van 20 juni tot 1 juli 2022 als passend is beoordeeld. Over de kosten van de bouw van de nieuwe website heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat [de opdrachtgeefster] deze kosten heeft gedragen, nu zij de kapperszaak per 1 september 2022 heeft verkocht. [de opdrachtgeefster] is het niet eens met deze oordelen. Daarom heeft zij hoger beroep ingesteld.

3.Het oordeel van het hof

De vordering bij de rechtbank
3.1.
Bij de rechtbank heeft [de opdrachtgeefster] de volgende schadeposten opgevoerd die volgens haar het gevolg zijn van de onregelmatige opzegging van de abonnementen door [de IT-dienstverlener] (vorderingen 1 tot en met 5) en het niet meer kunnen gebruiken van de website van de kapperszaak (vorderingen 6 en 7):
Nieuwe telefoon: € 537,83
Nieuw abonnement telefoon: € 780,-
Herstelwerkzaamheden modem: € 326,70
Internetcontract [naam2] € 67,16
Tijdsverzuim 17 uur € 340,-
Kosten hosting/onderhoud website € 612,-
Kosten bouwen nieuwe website € 2.375,-
Posten 6 en 7
3.2.
Vordering 6 is tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank door [de opdrachtgeefster] ingetrokken. Tegen de overweging van de kantonrechter dat niet vastgesteld kan worden wie de kosten van de bouw van de nieuwe website heeft gedragen en dat (mede) daarom de vordering van € 2.375,- (vordering 7) wordt afgewezen, is geen grief gericht. Toen dit tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ter sprake kwam, is namens [de opdrachtgeefster] meegedeeld dat deze kwestie inmiddels tussen [de opdrachtgeefster] en de koper van de kapperszaak is opgelost en dat daarom de vordering van € 2.375,- wordt ingetrokken.
3.3.
Als gevolg van deze gang van zaken heeft niet één van de bij punt 3.1. genoemde schadeposten nog betrekking op de discussie rondom (het niet meer kunnen bereiken van) de website van de kapperszaak. Daarom hoeft het hof niet (meer) te oordelen over de geschilpunten die hierover tussen partijen bestaan, zoals het moment dat de website niet meer bereikbaar was, of [de IT-dienstverlener] de dienstverlening ten behoeve van de website heeft mogen stoppen en of [de IT-dienstverlener] wel of niet de afspraken is nagekomen die partijen tijdens een door hen op 14 december 2022 gevoerd kort geding hebben gemaakt.
Posten 1 tot en met 5
Beslissing
3.4.
De posten 1 tot en met 5, die zonder nadere toelichting in de dagvaarding voor de rechtbank worden genoemd, zien op de schade die [de opdrachtgeefster] stelt te hebben geleden door de (te snelle) beëindiging van de abonnementen door [de IT-dienstverlener] . In de conclusie van antwoord heeft [de IT-dienstverlener] iedere gestelde schadepost gemotiveerd betwist. Op deze betwisting heeft [de opdrachtgeefster] vervolgens in haar dagvaarding in hoger beroep en/of bij de mondelinge behandeling in hoger beroep niet of nauwelijks gereageerd. Hierdoor heeft [de opdrachtgeefster] de door haar gestelde schadeposten onvoldoende toegelicht.
Nieuwe telefoon en nieuw telefoonabonnement (posten 1 en 2)
3.5.
[de IT-dienstverlener] heeft aangevoerd dat de opgevoerde schade van € 537,83 (nieuwe telefoon) en nieuwe abonnementskosten (€ 780,-) betrekking hebben op privéuitgaven van [de opdrachtgeefster] . Dat heeft volgens [de IT-dienstverlener] dus niets met de kapperszaak te maken. Tegen deze stelling heeft [de opdrachtgeefster] alleen ingebracht dat zij in haar kapperszaak een hotspot nodig had nadat de abonnementen waren beëindigd en dat zij daarom een nieuwe telefoon heeft aangeschaft en een nieuw abonnement heeft afgesloten. De raadsheer-commissaris had hierover tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan [de opdrachtgeefster] een aantal vragen willen stellen, maar zij was daarbij niet aanwezig, omdat zij een wereldreis aan het maken was. Desgevraagd kon de advocaat van [de opdrachtgeefster] , die er toen wel was, geen antwoord geven op de vragen (1) of [de opdrachtgeefster] in juni/juli 2022 al een (zakelijk) telefoon(abonnement) had, en zo ja, (2) waarom dan de/het nieuwe telefoon(abonnement) noodzakelijk was om de gevolgen van het beëindigen van de abonnementen door [de IT-dienstverlener] het hoofd te bieden en (3) of [de opdrachtgeefster] de nieuwe telefoon nog in bezit en in gebruik heeft (privé). Bij gebreke van een antwoord op deze vragen is onvoldoende door [de opdrachtgeefster] onderbouwd dat deze twee gestelde schadeposten zijn veroorzaakt door de verweten handelwijze van [de IT-dienstverlener] , dan wel dat het noodzakelijk was deze kosten te maken.
Herstelwerkzaamheden modem (post 3)
3.6.
Tegen deze gevorderde schadepost van € 326,70, bestaande uit een vergoeding voor vier uur arbeid, heeft [de IT-dienstverlener] ingebracht dat door het beëindigen van de abonnementen er wellicht noodzaak was een nieuwe router aan te sluiten en daarvoor iets te betalen. Volgens [de IT-dienstverlener] is dit echter slechts een kwestie van een nieuw apparaat neerzetten en de stekkers erin doen. Dat kan zelfs een kind, aldus [de IT-dienstverlener] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep. Op dit verweer is geen reactie gekomen, anders dan de opmerking van de advocaat van [de opdrachtgeefster] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep dat [de IT-dienstverlener] in die materie beter zit dan hij. Hierdoor heeft [de opdrachtgeefster] de hoogte van de gestelde schadepost van € 326,70 en de noodzaak van het maken van die kosten onvoldoende gemotiveerd onderbouwd.
3.7.
Daar komt ook nog bij dat [de opdrachtgeefster] bij haar schadebegroting twee situaties had moeten vergelijken: de feitelijke situatie waarin [de IT-dienstverlener] (volgens haar) op een onjuiste wijze de abonnementen heeft beëindigd en de hypothetische situatie dat [de IT-dienstverlener] de overeenkomst op de juiste wijze zou hebben beëindigd. Kosten die [de opdrachtgeefster] sowieso had moeten maken, dus ook in de hypothetische situatie, komen in beginsel niet ten laste van [de IT-dienstverlener] als schadevergoeding voor de door haar gestelde wanprestatie of onrechtmatig handelen van [de IT-dienstverlener] . Die vergelijking heeft [de opdrachtgeefster] niet gemaakt. In het licht hiervan en gegeven het feit dat het mogelijk is dat [de opdrachtgeefster] bij een ‘regelmatige beëindiging’ van de abonnementen ook een nieuwe router had moeten (doen) aansluiten, heeft [de opdrachtgeefster] ook in deze zin haar schadevordering van € 326,70 onvoldoende toegelicht.
Internetcontract [naam2] (post 4)
3.8.
De post van € 67,16 heeft betrekking op een factuur van de eenmanszaak van [de IT-dienstverlener] van 2 juli 2022. Volgens [de IT-dienstverlener] is dat de vergoeding voor de door hem geleverde diensten in de maand juni 2022 (er werd achteraf gefactureerd). Omdat de abonnementen pas in juli 2022 zijn beëindigd is de factuur van € 67,16 gewoon verschuldigd en is dit dus geen schade. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat van [de opdrachtgeefster] opgemerkt dat hij aan dit verweer van [de IT-dienstverlener] geen aandacht heeft besteed. Bij deze stand van zaken gaat het hof ervan uit dat dit verweer hout snijdt en dat de post van € 67,16 geen verband houdt met het beëindigen van de abonnementen door [de IT-dienstverlener] en dat hier dus ook geen sprake is van schade als gevolg van wanprestatie of onrechtmatig handelen van [de IT-dienstverlener] .
Tijdsverzuim 17 uur (post 5)
3.9.
Zonder enige onderbouwing heeft [de opdrachtgeefster] bij de rechtbank al een bedrag van € 340,- gevorderd wegens tijdsverlies als gevolg van de handelwijze van [de IT-dienstverlener] (17 uur x € 20,-). In de conclusie van antwoord heeft [de IT-dienstverlener] tegen deze vordering verweer gevoerd. In haar dagvaarding in hoger beroep heeft [de opdrachtgeefster] hier niet op gereageerd. Vervolgens is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aan de raadsman van [de opdrachtgeefster] gevraagd of hij een onderbouwing van de gestelde schadepost van € 340,- kan geven. Dit kon hij niet. Ook deze laatste post is daarom onvoldoende door [de opdrachtgeefster] onderbouwd en niet voor toewijzing vatbaar.
Conclusie posten 1 tot en met 5
3.10.
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen is de conclusie dat [de opdrachtgeefster] de door haar gestelde geleden schadeposten, dan wel het verband tussen het verweten handelen van [de IT-dienstverlener] en deze posten, onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Voor bewijslevering is dan geen plaats. Bovendien heeft zij geen stellingen betrokken waarop haar (algemene) bewijsaanbod ziet. Dat leidt ertoe dat de door [de opdrachtgeefster] ingestelde schadevordering niet toewijsbaar is en dat het vonnis van de kantonrechter zal worden bekrachtigd.
3.11.
Hierdoor kan in het midden blijven of – gegeven alle omstandigheden van het geval – de door [de IT-dienstverlener] gehanteerde opzegtermijn wel of niet redelijk is geweest in de zin van artikel 7:408 BW. Daarbij tekent het hof ten overvloede aan dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van [de opdrachtgeefster] is erkend dat de abonnementen per 7 juli 2022 zijn geëindigd in plaats van de door de kantonrechter genoemde datum van 1 juli 2022.
Proceskostenveroordeling
3.12.
Omdat [de opdrachtgeefster] in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof [de opdrachtgeefster] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1] De proceskostenveroordeling bij de kantonrechter laat het hof ook in stand. Partijen stonden weliswaar voorheen in een familierechtelijke relatie tot elkaar, maar zoals [de opdrachtgeefster] zelf aanvoert, gaat deze procedure over een zakelijk conflict tussen de (oud) ondernemingen van partijen.
3.13.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 14 augustus 2024;
4.2.
veroordeelt [de opdrachtgeefster] tot betaling van de volgende proceskosten van [de IT-dienstverlener] :
€ 349,- aan griffierecht
€ 1.716,- aan salaris van de advocaat van [de IT-dienstverlener] (2 punten x appeltarief I)
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P.H. van Driel van Wageningen, R.A. Dozy en M.P.M. Hennekens, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.