ECLI:NL:GHARL:2025:297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
200.345.621
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in hoger beroep over inzage in financiële gegevens tussen AgruniekRijnvallei Voer B.V. en [geïntimeerde1]

In deze zaak heeft AgruniekRijnvallei Voer B.V. (hierna: AR Voer) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, dat op 10 april 2024 is uitgesproken. AR Voer vordert inzage in financiële gegevens van [geïntimeerde1] over de jaren 2020, 2021 en 2022, in het kader van een geschil over de betaling van varkensvoer. AR Voer stelt dat zij recht heeft op deze gegevens om de resultaten van de samenwerking te monitoren, terwijl [geïntimeerde1] betwist dat er rechtmatig belang is bij deze inzage. De rechtbank had eerder de vorderingen van AR Voer toegewezen, maar in het incident dat nu voorligt, heeft het hof geoordeeld dat AR Voer onvoldoende heeft onderbouwd dat zij rechtmatig belang heeft bij de gevraagde bescheiden. Het hof wijst de incidentele vordering van AR Voer af, omdat de vordering onvoldoende specifiek is en AR Voer niet heeft aangetoond dat de gevraagde gegevens relevant zijn voor haar rechtspositie. Het hof veroordeelt AR Voer in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.621
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 426941
arrest in het incident van 21 januari 2025
in de zaak van
AgruniekRijnvallei Voer B.V.
die is gevestigd in Wageningen
die hoger beroep heeft ingesteld
die bij de rechtbank optrad als eiseres in conventie, verweerster in reconventie
hierna: AR Voer
advocaat mr. T.A. Timmermans
tegen

1.[geïntimeerde1] V.O.F.

die is gevestigd in [plaats1]

2. [geïntimeerde2]

die woont in [plaats1]

3. [geïntimeerde3] B.V.

die is gevestigd in [plaats1]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden in conventie, eisende partijen in reconventie
hierna: samen [geïntimeerde1] (in vrouwelijk enkelvoud)
advocaat: mr. J.J.A. Braspenning

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
AR Voer heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 10 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van AR Voer
  • de conclusie in het incident van AR Voer
  • de antwoordconclusie in het incident van [geïntimeerde1]
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen verschillen van mening over de betaling van varkensvoer dat vanaf de tweede helft van 2022 door AR Voer aan [geïntimeerde1] is geleverd en door [geïntimeerde1] is gebruikt. AR Voer wil dat [geïntimeerde1] alle openstaande facturen voor een bedrag van
€ 111.216,02 aan haar betaalt. [geïntimeerde1] stelt dat AR Voer € 111.216,02 aan haar verschuldigd is, omdat nadere afspraken zijn gemaakt. AR Voer zou [geïntimeerde1] namelijk compenseren als met het door AR Voer geleverde varkensvoer niet minimaal hetzelfde resultaat gehaald zou worden (dat wil zeggen minimaal dezelfde voerkosten per afgeleverd varken om het varken op het gewenste gewicht te krijgen) als met het varkensvoer dat [geïntimeerde1] in de eerste helft van 2022 gebruikte. Nu inderdaad niet minimaal hetzelfde resultaat is behaald met het door AR Voer geleverde varkensvoer moet AR Voer haar compenseren, aldus [geïntimeerde1] AR Voer betwist dat deze afspraak over compensatie is gemaakt en is het daarnaast niet eens met de berekeningsmethodiek waarmee is vastgesteld wat de resultaten waren van [geïntimeerde1] in de tweede helft van 2022.
2.2.
De rechtbank heeft de vorderingen van AR Voer toegewezen en [geïntimeerde1] in conventie veroordeeld tot betaling van € 111.216,02 aan AR Voer, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over dat bedrag en buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank heeft daarnaast de vorderingen van [geïntimeerde1] gedeeltelijk toegewezen en AR Voer in reconventie veroordeeld tot betaling van € 71.445,36 en buitengerechtelijke kosten aan AR Voer, vermeerderd met de wettelijke rente.
2.3.
AR Voer heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. AR Voer heeft nog geen memorie van grieven genomen. Zij vordert voorafgaand aan de behandeling van het hoger beroep in dit incident dat het hof [geïntimeerde1] veroordeelt alle bescheiden omtrent de voerkosten en voerwinst die [geïntimeerde1] heeft behaald over de jaren 2020, 2021 en 2022 aan haar ter inzage te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat [geïntimeerde1] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 30.000, althans een in goede justitie te bepalen maximum.

3.Het oordeel van het hof

criterium 843a Rv
3.1.
De wet [1] kent de mogelijkheid om van iemand anders inzage in documenten te vragen, of zelfs een kopie of uittreksel. Er kan echter niet willekeurig worden gevraagd naar gegevens die interessant zouden kunnen zijn. De wet stelt de volgende eisen.
  • het moet gaan om gegevens over een rechtsverhouding waarbij de verzoeker partij is;
  • de verzoeker moet een rechtmatig belang hebben bij inzage in/verstrekking van die gegevens;
  • het moet gaan om specifieke gegevens die de verzoeker niet heeft, maar de ander wel.
De verzoeker heeft geen recht op deze gegevens als op een andere manier net zo goed bewijs kan worden geleverd of als de ander een sterk argument heeft om te weigeren.
standpunten partijen
3.2.
AR Voer legt het volgende aan haar incidentele vordering ten grondslag. AR Voer en [geïntimeerde1] zijn hun samenwerking aangegaan op basis van een initiatief genaamd ‘Varkens op zijn Best’ (hierna: VoB) van de Van Loon Group. AR Voer stelt dat de monitoring van de samenwerking tussen de ketenpartners in het kader van VoB moet worden gedaan op basis van voerwinst als parameter. De cijfers van [geïntimeerde1] dienen ter beschikking te worden gesteld aan AR Voer, om die monitor uit te kunnen voeren. [geïntimeerde1] weigert echter inzage te geven in deze cijfers. AR Voer heeft het sterke vermoeden dat [geïntimeerde1] in de eerste helft van 2022 een extreem goed resultaat heeft behaald ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Daarnaast heeft AR Voer belang bij de cijfers van 2020 en 2021 om daarmee het ‘normale’ gemiddelde van [geïntimeerde1] te vergelijken met haar resultaten in de eerste helft van 2022.
3.3.
[geïntimeerde1] voert aan dat AR Voer in de procedure in eerste aanleg niet om de genoemde informatie heeft verzocht en dat dit verzoek uit de lucht komt vallen. AR Voer heeft geen enkel belang bij de financiële gegevens van [geïntimeerde1] over de jaren 2020 en 2021, omdat partijen hebben afgesproken de resultaten van [geïntimeerde1] te beoordelen aan de hand van de voerkosten per afgeleverd varken, met als benchmark de eerste helft van 2022. De gegevens over het jaar 2022 zijn al bij AR Voer bekend, omdat deze in eerste aanleg al zijn overgelegd, zodat de incidentele vordering van AR Voer in zijn geheel moet worden afgewezen. Bovendien voert AR Voer in randnummer 5 aan dat het hoger beroep alleen maar zal gaan over het bestaan van de compensatieafspraak, waarvoor de gevraagde gegevens niet nodig zijn. De monitoring van de samenwerking tussen ketenpartners in het kader van de VoB is daarnaast nooit onderdeel van het geschil geweest volgens [geïntimeerde1] en rechtvaardigt dus ook geen inzage van de gevraagde informatie. Bovendien is het verzoek van AR Voer veel te ruim geformuleerd. De vordering van AR Voer komt er in de praktijk op neer dat [geïntimeerde1] haar hele financiële administratie, technische resultaten, slachtlijsten en voeradministratie over de jaren 2020 tot en met 2022 moet delen. Artikel 843a Rv is niet bedoeld voor het delen van een dusdanige hoeveelheid grotendeels bedrijfsgevoelige informatie, aldus [geïntimeerde1]
oordeel hof
3.4.
Het hof zal de incidentele vordering van AR Voer afwijzen, omdat AR Voer in het licht van (de grondslag en omvang van) het geschil zoals dat in deze stand van de procedure bekend is, onvoldoende heeft onderbouwd een rechtmatig belang te hebben bij de gevorderde bescheiden en omdat haar vordering onvoldoende specifiek is. Het hof licht zijn oordeel hieronder toe.
3.5.
De rechtbank heeft in haar vonnis gemotiveerd geoordeeld dat uit een gespreksverslag en meerdere e-mails volgt dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat AR Voer de tegenvallende resultaten van [geïntimeerde1] over de tweede helft van 2022 zou compenseren en dat hiervoor de voerkosten per afgeleverd varken over de tweede helft van 2022 zouden worden vergeleken met de eerste helft van 2022, met als benchmark de notering van het Landbouw Economisch Instituut, de LEI-notering. Dat de resultaten van [geïntimeerde1] aan de hand van de voerwinst zouden worden bepaald, zoals AR Voer betoogt, blijkt volgens de rechtbank nergens uit. AR Voer vordert in dit incident alle bescheiden omtrent de voerkosten en voerwinst van [geïntimeerde1] over de jaren 2020 tot en met 2022, maar heeft niet uitgelegd waarom deze bescheiden voor haar rechtspositie relevant zijn. In het licht van het vonnis had het op de weg van AR Voer gelegen om haar stellingen nader te onderbouwen, zodat zou blijken wat haar belang bij de gevraagde gegevens is. [geïntimeerde1] heeft immers aan haar vordering ten grondslag gelegd dat partijen afgesproken hebben de resultaten van [geïntimeerde1] over de tweede helft van 2022 te vergelijken met de resultaten over de eerste helft van 2022. AR Voer heeft daarom onvoldoende onderbouwd belang te hebben bij de gegevens van [geïntimeerde1] over de jaren 2020 en 2021. Ook het primaire betoog van AR Voer dat er in het geheel geen afspraak tussen partijen is gemaakt over compensatie, zoals lijkt te volgen uit randnummer 5 van haar conclusie in het incident, maakt niet duidelijk wat haar belang is bij de gevorderde gegevens. AR Voer heeft nog aangevoerd dat zij vermoedt dat [geïntimeerde1] ten opzichte van het landelijk gemiddelde een extreem goed resultaat heeft gehaald in de eerste helft van 2022 en dat zij daarom inzage wil in de gegevens van [geïntimeerde1] , maar waarom dit relevant is voor haar rechtspositie heeft zij ook niet uitgelegd.
3.6.
Het hof is het daarnaast met [geïntimeerde1] eens dat de incidentele vordering onvoldoende specifiek is geformuleerd. AR Voer heeft de gevorderde bescheiden niet gespecificeerd. Het hof acht voldoende aannemelijk dat van [geïntimeerde1] in feite wordt verlangd haar hele financiële administratie, technische resultaten, slachtlijsten en voeradministratie over drie jaar te delen, hetgeen te meer bezwaarlijk is voor [geïntimeerde1] , omdat het grotendeels bedrijfsgevoelige informatie betreft. Artikel 843a Rv dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen. Gelet daarop heeft AR Voer niet duidelijk gemaakt wat haar rechtmatig belang is bij deze gegevens over de jaren 2020 tot en met 2022. Dat AR Voer daarnaast reeds in het bezit is van financiële gegevens van [geïntimeerde1] over het jaar 2022, blijkt uit de overgelegde productie 13 tot en met 21 bij conclusie van antwoord. AR Voer heeft met het oog daarop niet gespecificeerd welke gegevens zij van het jaar 2022 naast de reeds ontvangen gegevens nog van [geïntimeerde1] wil ontvangen. De incidentele vordering van AR Voer zal ook om die reden worden afgewezen.
conclusie
3.7.
Het hof wijst de incidentele vordering af. Omdat AR Voer in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof AR Voer veroordelen in de kosten van dit incident.
3.8.
Het hof bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich blijkens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt AR Voer tot betaling van de proceskosten van het incident van [geïntimeerde1] ter hoogte van € 2.213,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde1] (1 procespunt x appeltarief IV);
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.H.F. van Vugt, M. Wallart en G.A. Diebels en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 januari 2025.

Voetnoten

1.Artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, Rv.