Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 1 april 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.De tussen partijen vaststaande feiten
en [de buurman] ) belangstelling getoond voor het vrijkomende terrein aan de Westkadijk.
informeert bij de CLV naar hun interesse voor grondaankoop van het naastgelegen perceel van Alliander. Hoe verhoudt deze aankoop zich tot de wens van de CLV om te verplaatsen? De heer [de bestuurder][bestuurder van ABZ, toevoeging hof]
geeft aan dat deze interesse is ingegeven vanuit de bedrijfsvoering op korte en middellange termijn. De CLV wil met de gemeente serieus het gesprek aangaan voor de verplaatsing maar verwacht dat daadwerkelijke verplaatsing naar de nieuwe locatie alleen al vanwege de procedure- en bouwtijd zeker nog een paar jaar op zich zal laten wachten. In de tussenliggende periode is het voor de bedrijfsvoering van belang dat er op de huidige locatie voldoende ruimte is voor opslag en verkeersbewegingen. In dit kader is eerder geprobeerd om een stuk van het terrein van de gemeentewerf te huren/gebruiken. De heer [de wethouder] merkt op dat de gemeente ook met Alliander over mogelijke grondaankoop heeft gesproken.”
“aankoop perceel Westkadijk Nijkerk”heeft Alliander aan de gemeente op 4 november 2014 onder meer het volgende gemaild:
en ik hebben na jouw bezoek nog doorzitten praten. Het nieuws dat het college van B&W het stuk grond wil kopen van Alliander is bij [de manager productie] en mij als een bom ingeslagen.
“Aanvullende bijlage bij de intentieovereenkomst tussen de gemeente Nijkerk en ABZ Diervoeding”met datum 24 februari 2015 is toegevoegd. Daarin komende volgende passages voor:
4.De toelichting op de beslissing van het hof
“ingeseald”en dat die verplichting verder is overeengekomen in een mondelinge afspraak, waarvan de Aanvullende bijlage de verwoording is. De gemeente heeft ook in hoger beroep betwist dat deze afspraak is gemaakt.
“Het “insealen” van ABZ Diervoeding is niet langer aan de orde”(zie 3.8, hierboven), ook gelezen in samenhang met de overige bepalingen van de Intentieovereenkomst, een verplichting voor de gemeente in het leven roept om af te zien van aankoop van het Allianderperceel. Het staat er immers niet. ABZ heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan deze zin op de door haar voorgestane manier moet worden uitgelegd, althans dat zij daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Ook is ABZ te weinig concreet geweest over haar stelling dat op enig moment tussen de totstandkoming van de Intentieovereenkomst en de datering van de Aanvullende bijlage een mondelinge overeenkomst over dit onderwerp tot stand is gekomen. De bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van zo’n overeenkomst berust bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). ABZ heeft niet uitgewerkt wanneer het college zo’n besluit heeft genomen of tegenover haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zo’n besluit er was. Verder heeft ABZ ook in hoger beroep niet uitgewerkt hoe de Aanvullende bijlage tot stand gekomen is, wie van de gemeente de bijlage aan haar zou hebben verzonden en of het college daarmee enige bemoeienis heeft gehad. Bovendien is onverklaarbaar dat de gemeente en ABZ op 24 februari 2015 zouden hebben vastgelegd dat ABZ het Allianderperceel mag verwerven, terwijl de gemeente aan ABZ op 29 januari 2015 al had laten weten het perceel te zullen gaan kopen.