ECLI:NL:GHARL:2025:2982

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
200.342.471
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overheidsaansprakelijkheid en geschil over de aankoop van een perceel door de gemeente Nijkerk

In deze zaak heeft Coöperatie ABZ de Samenwerking U.A. (hierna: ABZ) hoger beroep ingesteld tegen de gemeente Nijkerk (hierna: de gemeente) over de aankoop van een perceel dat eigendom was van Liander Infra. ABZ stelt dat de gemeente een toezegging heeft geschonden om af te zien van de aankoop van het perceel, dat zij zelf wilde verwerven. De rechtbank Gelderland heeft de vorderingen van ABZ afgewezen, waarna ABZ in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de gemeente geen verbintenis had om af te zien van de aankoop en dat er geen bindende toezegging aan ABZ was gedaan. Het hof oordeelde dat de gemeente rechtmatig handelde door het perceel aan te kopen, gezien de eerdere interesse van zowel de gemeente als ABZ in het perceel. De vorderingen van ABZ werden afgewezen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. ABZ werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gemeente.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.342.471
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem
arrest van 13 mei 2025
in de zaak van
Coöperatie ABZ de Samenwerking U.A.
die is gevestigd te Nijkerk
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiseres
advocaat: mr. H. Doornhof
hierna: ABZ
en
Gemeente Nijkerk
die zetelt te Nijkerk
die bij de rechtbank optrad als gedaagde
advocaat: mr. T.E.P.A. Lam
hierna: de gemeente

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
ABZ heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de rechtbank in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) op 20 maart 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 1 april 2025 is gehouden.
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
ABZ houdt zich bezig met het produceren en verkopen van diervoeders voor landbouwhuisdieren en kunstmeststoffen. Sinds 1924 is de Nijkerkse vestiging van ABZ gevestigd aan de Westkadijk 4 te Nijkerk. Aan de noord/noordwestzijde van haar vestiging is een perceel gelegen, kadastraal bekend gemeente Nijkerk, sectie B, nr. 9213 dat tot 2017 eigendom was van Liander Infra N.V. (hierna: het Allianderperceel). ABZ huurde een gedeelte van het Allianderperceel van Liander Infra N.V. (hierna: Liander Infra) of Alliander N.V. (hierna: Alliander) vooral om het te gebruiken als parkeerterrein. ABZ had belangstelling om het terrein van Liander Infra te kopen en heeft dat besproken met de gemeente. Liander Infra heeft eind 2017 het Allianderperceel aan de gemeente verkocht en geleverd. ABZ stelt zich op het standpunt dat de gemeente met het verwerven van de grond wanprestatie heeft gepleegd door haar verplichtingen die uit afspraken met ABZ volgden niet na te komen, althans tegenover haar onrechtmatig heeft gehandeld.
2.2.
ABZ heeft bij de rechtbank gevorderd dat de gemeente wordt veroordeeld het Allianderperceel aan haar te leveren, (al dan niet) als schadevergoeding in andere vorm dan betaling van een geldsom (artikel 6:103 BW) en dat de gemeente wordt veroordeeld tot vergoeding van overige schade, nader op te maken bij staat, en in de proceskosten.
2.3.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.
2.4.
Het hof zal beslissen dat het hoger beroep niet slaagt en licht dat hierna toe. Eerst zal het de tussen partijen vaststaande feiten weergeven.

3.De tussen partijen vaststaande feiten

3.1.
De Nijkerkse vestiging van ABZ bevindt zich aan de Westkadijk 4, in het gebied genaamd ‘Havenkom’. Aan de noord/noordwestzijde grenst het perceel van ABZ aan het Allianderperceel. Dit perceel was tot 2017 in eigendom van Liander Infra.
3.2.
Het Allianderperceel heeft tot 1957 in eigendom toebehoord aan de gemeente. De gemeente heeft het Allianderperceel in 1957 verkocht aan N.V. Novegas Maatschappij tot Gasvoorziening Noord-Veluwe (hierna: Novegas). In de leveringsakte van 6 mei 1957 komt het volgende beding voor:
“1.de naamloze vennootschap [Novegas, hof] verbindt zich, indien de in eigendom verkregen gronden en gebouwen geheel of voor een gedeelte niet meer worden aangewend ten behoeve van de gasvoorziening, deze geheel of voor een gedeelte aan de betreffende gemeente te koop aan te bieden tegen een door het bureau voor verificatie en financiële adviezen der Vereniging van Nederlandsche Gemeenten, met inachtneming van het bepaalde in vorengenoemd rapport, vast te stellen prijs.
2.Indien binnen zes maanden na de datum van de onder 1 bedoelde aanbieding van de gemeente geen bericht is ontvangen of een bericht is ontvangen dat de gemeente geen prijs stelt op koop van de aangeboden gronden of gebouwen, behoudt de naamloze vennootschap zich het recht voor deze gronden aan derden te koop of te huur aan te bieden.”
3.3.
Novegas heeft het Allianderperceel op 22 november 1966 overgedragen aan N.V. “Gamog” Gasmaatschappij Gelderland (hierna: Gamog). Bij deze overdracht zijn de hierboven geciteerde verplichtingen van Novegas in de akte vermeld. Tot 14 november 2017 was Liander Infra eigenaar van het Allianderperceel. Partijen hebben geen informatie kunnen verschaffen over de vraag of met Gamog en Liander Infra dezelfde rechtspersoon wordt aangeduid of dat er een of meer overdrachten onder algemene of bijzondere titel van het Allianderperceel tussen 1966 en 2017 hebben plaatsgevonden.
3.4.
De bodem van het Allianderperceel was ernstig verontreinigd en is in de periode van 2000 tot 2010 gesaneerd. Op 11 mei 2010 hebben de gemeente en Alliander
(kennelijk als gesprekspartner/”bode” ten behoeve van Liander Infra) overlegd over de toekomst van het perceel. Uit een besprekingsverslag worden de volgende passages geciteerd:
Inleiding
De sanering van het voormalige gasfabriekterrein aan de Westkadijk is nagenoeg afgerond. Alliander is voornemens het vrijkomende terrein – althans een gedeelte hiervan – af te stoten. Op een tekening is nader aangegeven om welk terrein het gaat. Grond rondom het ontvangststation blijft eigendom van Alliander. Een optie zou nog kunnen zijn dat derden een gedeelte van die grond huren.
Gegadigden
Naast de gemeente hebben meerdere partijen (CLV De Arkervaart[ABZ, toevoeging hof]
en [de buurman] ) belangstelling getoond voor het vrijkomende terrein aan de Westkadijk.
Gesprek gemeente/Alliander
Op uitnodiging van Alliander vindt er op 11 mei 2010 een gesprek plaats. De gemeente geeft aan dat zij voornemens is een visie voor de havenkom te ontwikkelen, in welk kader de gemeente bij nader inzien zich gemeld heeft als gegadigde voor het kopen van deze grond.
Afspraken
1. Alliander zal de waarde van de grond laten taxeren door een onafhankelijke deskundige.
2. Nadat het evaluatierapport met betrekking tot de sanering van het terrein onherroepelijk is goedgekeurd komt Alliander op de zaak terug en zal de vraagprijs op basis van het taxatierapport aan de gemeente en de andere partijen kenbaar maken.
Deze vraagprijs zal dus aan de gemeente maar ook aan de andere partijen kenbaar worden gemaakt met het verzoek aan te geven of zij geïnteresseerd zijn in het kopen van de grond voor deze prijs. Alliander zal partijen in dit traject niet tegen elkaar uitspelen door de grond aan de hoogst biedende partij te verkopen.”
3.5.
ABZ, de gemeente en Alliander hebben op 3 juni 2010 een overleg gehad, waarvan een gespreksverslag is gemaakt. Uit dit verslag worden de volgende passages geciteerd:
“De heer [de wethouder][wethouder, toevoeging hof]
informeert bij de CLV naar hun interesse voor grondaankoop van het naastgelegen perceel van Alliander. Hoe verhoudt deze aankoop zich tot de wens van de CLV om te verplaatsen? De heer [de bestuurder][bestuurder van ABZ, toevoeging hof]
geeft aan dat deze interesse is ingegeven vanuit de bedrijfsvoering op korte en middellange termijn. De CLV wil met de gemeente serieus het gesprek aangaan voor de verplaatsing maar verwacht dat daadwerkelijke verplaatsing naar de nieuwe locatie alleen al vanwege de procedure- en bouwtijd zeker nog een paar jaar op zich zal laten wachten. In de tussenliggende periode is het voor de bedrijfsvoering van belang dat er op de huidige locatie voldoende ruimte is voor opslag en verkeersbewegingen. In dit kader is eerder geprobeerd om een stuk van het terrein van de gemeentewerf te huren/gebruiken. De heer [de wethouder] merkt op dat de gemeente ook met Alliander over mogelijke grondaankoop heeft gesproken.”
3.6.
ABZ heeft vanaf oktober 2011 een deel van het Allianderperceel gehuurd van Liander Infra of Alliander. ABZ gebruikte het gehuurde gedeelte als parkeerplaats.
3.7.
De gemeente heeft in het verleden een bestemmingsplanwijziging willen doorvoeren met betrekking tot de Havenkom, waartegen ABZ beroep heeft ingesteld. Bij intentieovereenkomst van 28 februari 2013 (hierna: de Intentieovereenkomst) hebben ABZ en de gemeente afspraken gemaakt hierover. Zij hebben daarbij onder meer de volgende intentie geformuleerd:
“Gelet op het voorgaande spreken beide partijen uit begrip te hebben voor de opstelling over en weer. Tevens stellen zij vast dat juridische constructen en procedures een constructieve samenwerking in de weg staan. Partijen spreken de intentie en het vertrouwen uit, dat eventuele geschillen in overleg en op minnelijke wijze kunnen worden opgelost. Om dit mogelijk te maken zijn in de bijlage een aantal afspraken vastgesteld die tevens deel uitmaken van deze overeenkomst.”
3.8.
Onderdeel van de afspraken was dat ABZ haar beroep tegen de bestemmingsplanwijziging zou intrekken. Verder spraken partijen het volgende af:
“6. De gemeente Nijkerk zal zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in april 2013, een nieuw bestemmingsplan voor de locaties Westkadijk en Nijverheidsstraat in procedure brengen. In dit nieuwe plan zijn de oude bouwmogelijkheden voor de locatie Westkadijk met uitzondering van de mogelijkheden voor de bouw van een hoog siloblok behouden. Het “insealen” van ABZ Diervoeding is niet langer aan de orde.”
3.9.
Nadien is zowel de gemeente als ABZ in contact getreden met Alliander over de aankoop van het Allianderperceel. Zo heeft ABZ in juli 2014 het volgende aan Alliander geschreven:
“We willen graag dat langs ons hele terrein en ons gehuurde terrein een eenduidige afscheiding komt, zodat het straatbeeld rustiger wordt. (…)
We willen het laatste stukje huren, maar willen het ook wel kopen. Dit geldt ook voor het terrein wat we nu huren.”
3.10.
In antwoord op een e-mail van de gemeente van begin november 2014 met als onderwerp
“aankoop perceel Westkadijk Nijkerk”heeft Alliander aan de gemeente op 4 november 2014 onder meer het volgende gemaild:
“Wij zijn bereid om aan de gemeente Nijkerk een deel van het perceel met kadastraal nummer 9213 te verkopen zoals op bijgevoegde tekening staat aangeduid middels arcering, ter grootte van ongeveer 730 m2.
Zoals besproken bieden wij de grond aan tegen € 150,- per m2 exclusief BTW, kosten koper.”
3.11.
De gemeente heeft bij e-mail aan Alliander van 2 december 2014 onder meer als volgt gereageerd:
“we hebben uw voorstel intern besproken en we gaan een advies maken aan het college om dit perceel aan te kopen voor het door u genoemde bedrag.
Ik heb nog de volgende vragen:
1. volgens mij is deze locatie op dit moment (gedeeltelijk) verhuurd aan ABZ Diervoeding, klopt dat?
2. als dat zo is tot hoe lang loopt het contract met ABZ?
3. en zo ja, wat is de opbrengst aan huur van ABZ?”
3.12.
Tijdens een bespreking op 29 januari 2015 heeft de gemeente aan ABZ bericht dat zij het Allianderperceel zou kopen. ABZ heeft daarop bij e-mail van 30 januari 2015 onder meer als volgt op gereageerd:
“ [de manager productie][ [de manager productie] , de manager productie bij ABZ, toevoeging hof]
en ik hebben na jouw bezoek nog doorzitten praten. Het nieuws dat het college van B&W het stuk grond wil kopen van Alliander is bij [de manager productie] en mij als een bom ingeslagen.
Wij proberen het perceel al drie jaar proberen zelf te kopen, wij hebben het deels meerjarig gehuurd, wij hebben er flink in geïnvesteerd met bestrating en hekwerk. Het perceel is voor ons cruciaal voor de uitvoering van fase 1 van de plannen die wij samen met de gemeente aan het uitwerken zijn (packagedeal).”
3.13.
ABZ heeft een ongetekend document overgelegd, waarin aan de tekst van de Intentieovereenkomst van 28 februari 2013 (zie 3.7 hierboven) een
“Aanvullende bijlage bij de intentieovereenkomst tussen de gemeente Nijkerk en ABZ Diervoeding”met datum 24 februari 2015 is toegevoegd. Daarin komende volgende passages voor:
“De benodigde extra parkeergelegenheid wenst ABZ Diervoeding te realiseren op het terrein van de voormalige gasfabriek. Het grootste deel heeft ABZ Diervoeding reeds middels een meerjarige huurovereenkomst in gebruik. Het gedeelte wat nog niet gebruik is, wenst ABZ Diervoeding te verwerven van Alliander. Bij de inrichting van het parkeerterrein wordt rekening gehouden met de aankleding van de Westkadijk door het aanbrengen van voldoende groen aan de straatzijde.
(…)
3) ABZ Diervoeding koopt het terrein van Liander (voorheen Westkadijk 5/6/7). Hier realiseert ABZ Diervoeding extra parkeergelegenheid voor eigen gebruik. Het huidige beeld (vervallen, rommelig, geen goede erfscheiding, inbraakgevoelig) wordt hiermee aangepakt en naar de toekomst is hiermee goed beheer geborgd.”
3.14.
De gemeente heeft op 11 september 2017 een schriftelijke koopovereenkomst met Liander Infra gesloten met betrekking tot het perceel voor een koopprijs van € 109.500,-. Het perceel is op 14 november 2017 aan de gemeente geleverd. ABZ en de gemeente hebben nadien nog gesproken met elkaar over de ontwikkeling van het gebied en aansluitend daarop over de ontwikkeling van het perceel.

4.De toelichting op de beslissing van het hof

Grieven 1 en 2; geen sprake van verjaring
4.1.
Het hof heeft de tussen partijen vaststaande feiten hierboven opgenomen. Het heeft daarbij rekening gehouden met hetgeen ABZ heeft aangevoerd onder grief 1. De grief hoeft verder geen behandeling.
4.2.
De gemeente heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op verjaring van de rechtsvorderingen van ABZ. De rechtbank heeft dit beroep op verjaring gehonoreerd (rechtsoverwegingen 4.1 t/m 4.10). ABZ heeft in hoger beroep een brief van haar advocaat van 28 januari 2020 in het geding gebracht. Zij heeft gesteld dat zij met deze brief de verjaring heeft gestuit. De gemeente heeft die stelling in hoger beroep niet betwist en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof oordeelt met ABZ dat de brief moet worden gekwalificeerd als een aanmaning in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW, zodat de verjaring van de rechtsvorderingen van ABZ met die brief is gestuit. Grief 2 is daarom gegrond. Gegrondbevinding van de grief leidt echter niet tot vernietiging van het vonnis. Hierna zal blijken dat de grieven 3 en 4 niet slagen en dat de daarin vergeefs aangevochten beslissingen van de rechtbank de afwijzing van de vorderingen van ABZ zelfstandig kunnen dragen.
Hof volgt rechtbank in beslissingen over toezegging en eerste recht van koop
4.3.
De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 4.12 tot en met 4.17, respectievelijk 4.18 en 4.19 van het bestreden vonnis beslist en gemotiveerd dat en waarom er op de gemeente geen verbintenis rustte om af te zien van aankoop van het Allianderperceel, althans dat er geen bindende toezegging daarover door de gemeente aan ABZ is gedaan, respectievelijk dat aan de gemeente een eerste recht van koop toekwam. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne. Het voegt er in verband met de grieven 3 en 4 nog het volgende aan toe.
Geen verbintenis of toezegging (grief 3)
4.4.
ABZ heeft zich primair op het standpunt gesteld dat uit de Intentieovereenkomst en met name de Aanvullende bijlage (zie 3.13, hierboven) een verbintenis voor de gemeente volgt om af te zien van koop van het Allianderperceel: uit de weergave in deze Aanvullende bijlage dat ABZ het Allianderperceel koopt ten behoeve van haar bedrijfsvoering, vloeit voort dat de gemeente daarvan dus afziet, aldus ABZ. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.13 het verweer van de gemeente gehonoreerd dat deze Aanvullende bijlage haar niet bekend is en dat de bijlage daarom geen afspraak bevat tussen haar en ABZ. De rechtbank heeft overwogen dat niet is onderbouwd waar het document vandaan komt en dat het op de weg van ABZ ligt om te motiveren en met stukken te onderbouwen dat dit document onderdeel is geweest van wat partijen hebben afgesproken. ABZ heeft daarop aldus gereageerd dat de verplichting om af te zien van aankoop van het Allianderperceel besloten ligt in de Intentieovereenkomst van 28 februari 2013, met name in de overweging dat ABZ niet zal worden
“ingeseald”en dat die verplichting verder is overeengekomen in een mondelinge afspraak, waarvan de Aanvullende bijlage de verwoording is. De gemeente heeft ook in hoger beroep betwist dat deze afspraak is gemaakt.
4.5.
ABZ heeft niet uitgewerkt, waarom de zin in punt 6 van de Intentieovereenkomst
“Het “insealen” van ABZ Diervoeding is niet langer aan de orde”(zie 3.8, hierboven), ook gelezen in samenhang met de overige bepalingen van de Intentieovereenkomst, een verplichting voor de gemeente in het leven roept om af te zien van aankoop van het Allianderperceel. Het staat er immers niet. ABZ heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan deze zin op de door haar voorgestane manier moet worden uitgelegd, althans dat zij daarop gerechtvaardigd mocht vertrouwen. Ook is ABZ te weinig concreet geweest over haar stelling dat op enig moment tussen de totstandkoming van de Intentieovereenkomst en de datering van de Aanvullende bijlage een mondelinge overeenkomst over dit onderwerp tot stand is gekomen. De bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van zo’n overeenkomst berust bij het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college). ABZ heeft niet uitgewerkt wanneer het college zo’n besluit heeft genomen of tegenover haar het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat zo’n besluit er was. Verder heeft ABZ ook in hoger beroep niet uitgewerkt hoe de Aanvullende bijlage tot stand gekomen is, wie van de gemeente de bijlage aan haar zou hebben verzonden en of het college daarmee enige bemoeienis heeft gehad. Bovendien is onverklaarbaar dat de gemeente en ABZ op 24 februari 2015 zouden hebben vastgelegd dat ABZ het Allianderperceel mag verwerven, terwijl de gemeente aan ABZ op 29 januari 2015 al had laten weten het perceel te zullen gaan kopen.
4.6.
ABZ heeft verder in hoger beroep haar stelling gehandhaafd dat de toezegging besloten ligt in jarenlang veelvuldig overleg met de gemeente en dat de gemeente daarom onrechtmatig heeft gehandeld door de toezegging niet na te leven en zelf tot verwerving van het Allianderperceel over te gaan. Ook deze stelling blijft, mede gezien de betwisting door de gemeente, te veel in algemeenheden hangen. ABZ stelt te weinig feiten en omstandigheden op grond waarvan zo’n toezegging kan worden aangenomen. De verklaringen van de getuigen [de manager productie] en [de bestuurder] bevatten dergelijke concrete feiten en omstandigheden niet. Ook ter zitting bij het hof is ABZ niet concreter geworden. Het is wel duidelijk dat het voor ABZ een grote verrassing was toen de gemeente op 29 januari 2015 meedeelde dat zij het Allianderperceel zou kopen. Dat is echter onvoldoende om aansprakelijkheid van de gemeente tegenover ABZ aan te nemen. De gemeente had ABZ daarover eerder kunnen informeren, maar dat maakt niet dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Dat de gemeente achter de rug van ABZ om met Alliander is gaan onderhandelen, toen zij begin 2015 van ABZ hoorde dat deze in onderhandeling was met Alliander, klopt niet. De gemeente had immers al begin november 2014 haar wens om het Allianderperceel te kopen aan Alliander kenbaar gemaakt. Ten slotte heeft de wethouder van de gemeente tijdens een overleg tussen Alliander, de gemeente en ABZ op 3 juni 2010 (zie 3.5 hierboven) aan ABZ laten weten dat de gemeente belangstelling had het Allianderperceel aan te kopen. ABZ wist of had kunnen weten dat de gemeente belangstelling had voor het perceel.
4.7.
Daarom onderscheidt dit geval zich van het geval dat de Hoge Raad heeft beoordeeld in zijn arrest van 28 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU2902, waarop door ABZ een beroep is gedaan. In die zaak raakte de gemeente Maasbree ervan op de hoogte dat een ondernemer een perceel van zijn buurman zou kopen, doordat de ondernemer overleg zocht met de gemeente over de toekomst van zijn bedrijf. De gemeente Maasbree heeft als het ware ingebroken in de onderhandelingen tussen de ondernemer en zijn buurman en heeft het perceel van de buurman gekocht. De rechter oordeelde dat die gedragingen onrechtmatig waren tegenover de ondernemer. In de huidige zaak was al jaren bekend dat zowel de gemeente als ABZ belangstelling had voor het Allianderperceel. De gemeente mocht voor haar eigen belang/het algemeen belang opkomen door het perceel van Liander Infra te kopen. Dit belang had een financiële component (zij had geld gestoken in de sanering van het Allianderperceel) en een planologische component (verwerving van een grondpositie bij de ontwikkeling van het gebied waarin ABZ is gevestigd). Zij heeft zich in de aanloopfase naar deze overeenkomst niet zodanig verbonden aan ABZ of haar handelingsvrijheid beperkt dat zij daarvan had moeten afzien.
4.8.
Voor zover uit de grief zou moeten worden afgeleid dat ABZ er ook over klaagt dat de gemeente haar verbintenis, althans toezegging, op zich genomen/gedaan ná verwerving van het Allianderperceel in 2017, dat ABZ het perceel op enig moment van haar zou kunnen kopen, niet is nagekomen, moet het hof daaraan voorbijgaan. Een klacht over dat onderwerp is immers te weinig uitgewerkt, zodat de gemeente er geen rekening mee hoefde te houden.
Het eerste recht van koop (Grief 4)
4.9.
In 4.7, hierboven heeft het hof geoordeeld dat het de gemeente vrijstond haar eigen belang/het algemeen belang na te streven door het Allianderperceel te verwerven. De gemeente heeft bovendien aangevoerd dat zij een eerste recht van koop had tegenover Alliander/Liander Infra, welk recht is neergelegd in zowel de leveringsakte van 6 mei 1957 als die van 22 november 1966. ABZ heeft betwist dat aan de gemeente een eerste recht van koop toekwam. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 4.18 en 4.19 aangenomen dat de gemeente dit recht wel had. Daartegen richt zich grief 4.
4.10.
De grief is zonder belang, omdat ook zonder eerste recht van koop het de gemeente vrijstond tegenover ABZ om het Allianderperceel van Liander Infra te kopen (zie onder meer 4.7, hierboven). Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
4.11.
Voor de leesbaarheid van het arrest geeft het hof hieronder de tekst van het eerste recht van koop uit de akte van 6 mei 1957 nog eens weer:
“1.de naamloze vennootschap [Novegas, hof] verbindt zich, indien de in eigendom verkregen gronden en gebouwen geheel of voor een gedeelte niet meer worden aangewend ten behoeve van de gasvoorziening deze geheel of voor een gedeelte aan de betreffende gemeente te koop aan te bieden tegen een door het bureau voor verificatie en financiële adviezen der Vereniging van Nederlandsche Gemeenten, met inachtneming van het bepaalde in vorengenoemd rapport, vast te stellen prijs.
2.Indien binnen zes maanden na de datum van de onder 1 bedoelde aanbieding van de gemeente geen bericht is ontvangen of een bericht is ontvangen dat de gemeente geen prijs stelt op koop van de aangeboden gronden of gebouwen, behoudt de naamloze vennootschap zich het recht voor deze gronden aan derden te koop of te huur aan te bieden.”
4.12.
Dit eerste recht van koop is een obligatoir beding tussen de gemeenten die op 6 mei 1957 grond overdroegen en Novegas, aan welk beding Gamog zich bij gelegenheid van de overdracht op 22 november 1966 gebonden heeft geacht, zo is in ieder geval het verweer van de gemeente. Omdat het beding daardoor dus ook verplichtingen voor een derde in het leven roept, moet het beding volgens de geobjectiveerde Haviltex-norm worden uitgelegd, waarbij aan de bewoordingen van het beding, gelezen in het licht van de gehele inhoud van de overeenkomst, in beginsel doorslaggevend gewicht toekomt (Hoge Raad 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:148). Partijen hebben overigens geen andere uitlegfactoren aangedragen, zodat een uitleg op grond van een subjectieve Haviltex-norm niet tot een andere uitkomst had geleid.
4.13.
ABZ betwist dat Liander Infra aan het beding is gebonden, omdat er geen doorgeefverplichting is opgenomen in de akte van 6 mei 1957. Volgens haar staat het beding daarom op zichzelf in de akte van 22 november 1966. Het hof volgt ABZ hierin niet. Partijen bij de akte van 22 november 1966 hebben het beding opgenomen in die akte. Die opname is alleen dan zinnig als Gamog als verkrijger van de percelen op zich neemt de verplichtingen uit het beding te respecteren. Een andere uitleg leidt tot de niet aannemelijke uitkomst dat het beding zonder noodzaak is opgenomen in de akte en geen betekenis heeft. Gamog, nu Liander Infra, was daarom gehouden op grond van het beding (dat in de rechtsverhouding tot de gemeente moet worden gekwalificeerd als beding ten behoeve van een derde, artikel 6:253 BW) het Allianderperceel eerst aan de gemeente aan te bieden. Het verwijt van ABZ dat de rechtbank in rechtsoverwegingen 4.18 en 4.19 van het bestreden vonnis er ten onrechte vanuit is gegaan dat de gemeente partij was bij de akte van levering op 22 november 1966 is niet terecht. Er blijkt uit de overwegingen niet dat de rechtbank dat uit het oog heeft verloren.
4.14.
Getuigen [de adviseur bodem/vergunningen] (destijds in dienst van de gemeente) en [de projectleider] (projectleider van de gemeente) hebben verklaard dat zij niet bekend waren met een notarieel vastgelegd eerste recht van koop. Die onbekendheid bij hen met het beding staat er niet aan in de weg dat de gemeente zich in deze procedure beroept op haar eerste recht van koop in haar verweer tegen de vorderingen van ABZ die op de stelling zijn gebaseerd dat het de gemeente niet vrijstond om het Allianderperceel te kopen. Omdat de gemeente in 2010, en later in 2014, kenbaar had gemaakt belangstelling te hebben voor het Allianderperceel, kan daarin al een aanvaarding van het derdenbeding worden gezien. Deze aanvaarding volgt bovendien uit de leveringsakte van de levering van het perceel aan de gemeente zelf. Dat het beding haar werking zou verliezen kort na de beëindiging van de activiteiten ten behoeve van de gasvoorziening in 1971 of na de verhuur aan ABZ in 2011 is niet een aannemelijke uitleg van het beding. Zo zou Gamog het vervallen van deze verplichting in de hand hebben door te wachten met het te koop aanbieden van het perceel. Een logischer uitleg is dat als Gamog/Liander Infra besluit tot verkoop, zij het Allianderperceel eerst moet aanbieden aan de gemeente. Omdat Alliander/Liander/Infra eind 2014 besloot tot verkoop van het perceel, was zij op dat moment gehouden het perceel aan de gemeente aan te bieden. Er is daarom geen aanleiding aan te nemen dat het beroep op het eerste recht van koop door de gemeente niet slaagt.
Geen bewijslevering
4.15.
ABZ heeft geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Het hof ziet geen aanleiding ABZ ambtshalve bewijs op te dragen, omdat ABZ te weinig concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die, indien bewezen, de conclusie kunnen dragen dat de gemeente tegenover haar is tekortgeschoten of een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
De conclusie
4.16.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat ABZ in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof ABZ tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]
4.17.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland van 20 maart 2024;
5.2.
veroordeelt ABZ tot betaling van de volgende proceskosten van de gemeente:
€ 6.561 aan griffierecht
€ 7.144 aan salaris van de advocaat van de gemeente (2 procespunten x het toepasselijke tarief V)
5.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, M. Schoemaker en P.E. Lucassen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken
op 13 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.