Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De ontvankelijkheid van het hoger beroep
3.De beslissing
21 januari 2025.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een verstekvonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitgesproken op 10 juli 2024. Het hof heeft [appellant] de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de ontvankelijkheid in het hoger beroep. [appellant] heeft op 17 december 2024 een akte ingediend, waarin hij stelt dat hij ontvankelijk is omdat hij op 2 oktober 2024 verzet heeft aangetekend bij de rechtbank. Hij betoogt dat het verstekvonnis niet rechtsgeldig is, omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is en niet in Nederland was tijdens de procedure.
Het hof oordeelt dat op grond van artikel 335 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen hoger beroep openstaat tegen een veroordeling bij verstek. [appellant] heeft verzet willen aantekenen, maar dit is niet gedaan bij exploot van dagvaarding, zoals vereist door artikel 143 Rv. Het hof volgt [appellant] niet in zijn argumenten en concludeert dat de omstandigheden van taalvaardigheid en verblijf in het buitenland niet leiden tot ontvankelijkheid in het hoger beroep.
Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerde]. De advocaatkosten worden begroot op nihil. Dit arrest is gewezen door de rechters H.L. Wattel, M. Schoemaker en G.A. Diebels en is openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.