ECLI:NL:GHARL:2025:3046

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
200.333.154/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit van een paard en bewijsvermoeden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de non-conformiteit van een paard dat door de geïntimeerde was aangeschaft van de appellant. De geïntimeerde, een ervaren dressuurrijdster, kocht het paard voor € 56.620, maar stelde al snel dat het paard verschillende gebreken vertoonde die niet aan de overeenkomst beantwoordden. De kantonrechter had de vorderingen van de geïntimeerde toegewezen, maar de appellanten, bestaande uit een vennootschap en twee natuurlijke personen, gingen in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde niet voldoende had aangetoond dat het paard bij aflevering niet voldeed aan de overeenkomst. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde de informatie over het gebruik van het paard had moeten delen, maar dat dit niet leidde tot de afwijzing van haar vorderingen. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vorderingen van de geïntimeerde af, waarbij het hof oordeelde dat de appellanten niet tekortgeschoten waren in hun verplichtingen. De geïntimeerde werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.333.154/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland (locatie Assen) 10022343
arrest van 13 mei 2025
in de zaak van

1.[appellant1] V.O.F.,

die is gevestigd in [plaats1] ,
2. [appellante2],
die woont in [plaats1] ,

3. [appellante3] B.V.,

die is gevestigd in [plaats1] ,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden,
hierna samen:
[appellanten]en ieder afzonderlijk
[appellant1],
[appellante2]en
[appellante3],
advocaat: mr. A. van Toorn te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. L.R. Brendel te Zwolle.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellanten] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, op 23 mei 2023 tussen [appellant1] , [appellante2] en [appellante3] als gedaagden en [geïntimeerde] als eiseres heeft uitgesproken.
1.2
Ter uitvoering van het tussenarrest van 26 maart 2024 heeft op 12 december 2024 een mondelinge behandeling plaatsgehad. Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling zijn door beide partijen nog (aktes met) producties in het geding gebracht. Van de mondelinge behandeling is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat bij de stukken is gevoegd.

2.De kern van de zaak

2.1
[geïntimeerde] heeft een paard van [appellant1] gekocht voor € 56.620. [geïntimeerde] meent dat het paard verschillende gebreken heeft en niet aan de overeenkomst beantwoordt. [geïntimeerde] heeft daarom bij de kantonrechter gevorderd dat de koop van het paard gedeeltelijk wordt ontbonden, [appellanten] wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 54.120, betaling van € 8.261,07 voor gemaakte kosten als voorschot, en betaling van verdere schade op te maken bij staat, met een veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen.
2.2
[appellanten] heeft hoger beroep ingesteld. De bedoeling van het hoger beroep van [appellanten] is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen.
2.3
[geïntimeerde] vordert in dit hoger beroep dat dit hof het vonnis van de kantonrechter van 23 mei 2023 bekrachtigt, met dien verstande dat [geïntimeerde] niet langer een veroordeling tot vergoeding van haar schade op te maken bij staat vordert, maar € 31.659,39 schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juli 2022 tot aan de dag van de volledige betaling, met een veroordeling van [appellanten] in de kosten van de procedure in beide instanties, een en ander voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Het hof zal oordelen dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog moeten worden afgewezen en dat het vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven (wordt vernietigd). [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten in eerste aanleg en de kosten van dit hoger beroep. De beslissingen van het hof worden hierna toegelicht. Eerst wordt een overzicht gegeven van de feiten waarop de beslissingen van het hof zijn gebaseerd.

3.feiten

3.1
[appellant1] houdt zich bedrijfsmatig bezig met de training en verkoop van dressuurpaarden.
3.2
In het najaar van 2020 zocht [geïntimeerde] – een ervaren dressuurrijdster – een dressuurpaard en kwam zij in contact met [appellant1] .
3.3
Op 1 december 2020 schrijft [geïntimeerde] aan [appellante2] :
“(…) Ik zoek een paard met veel potentie en fijn karakter (voetjes aan de grond, ik ben niet zo dapper als 30 jaar geleden). Leeftijd een jaar of 4/5/6 maar in ieder geval een goede basis. Het zou fijn zijn als ik ze nog in de basis uit kan brengen dus ze hoeven niet hoger geklasseerd te zijn.(…)”
3.4
[geïntimeerde] heeft verschillende paarden van [appellant1] geprobeerd.
3.5
[geïntimeerde] besluit op enig moment om het paard [paard1] ( [paard1] ), later [paard2] genoemd, te kopen. Voorafgaand aan het tekenen van de koopovereenkomst is tussen partijen e-mailcontact en contact per Whatsapp geweest. Zo heeft [geïntimeerde] op 17 januari 2021 een e-mail verzonden aan [appellant1] . Daarin staat onder meer het volgende.
"
Hartelijk dank voor de koopovereenkomst. Ik heb alles doorgenomen en een aantal
aanvullingen:
Artikel 1
Gebruiksdoel
Hier staat nu dressuur. Zoals eerder aangegeven is het gebruiksdoel de hogere dressuursport. Zou je dit aan willen vullen?
Artikel 2 veterinair onderzoek
2.1
Hierin staat goedkeuring als rijpaard. Dit is vrij breed.
‘'... goedkeuring van het paard voor het in artikel 1 omschreven gebruiksdoel tijdig te onderkennen.' Dan sluit het ook gelijk op elkaar aan.
Ik zal het gebruiksdoel ook voorafgaand aan de keuring aangeven bij de kliniek om daarop te keuren.(…)
3.6
Naar aanleiding van dit e-mailbericht corresponderen partijen per Whatsapp over wat onder hogere dressuursport moet worden verstaan.
[appellante2]
: “Wat wordt verstaan onder "hogere dressuursport"??
Zdressuur of Olympisch Spelen?
De rest kan wel aangepast worden,maar hogere dressuur is in mijn ogen onzin.dat is een heel ruim begrip en ook afhankelijk van sde inzet en aanleg van de ruiter.."
[geïntimeerde] :
“Ik denk dat er verwarring is. Het gebruiksdoel gaat erover dat er geen
(fysieke) beperkingen bij het paard zijn om dat niveau te kunnen halen. Het geeft uiteraard geen garantie dat dat ook lukt. Dat is inderdaad afhankelijk van meer factoren."
[appellante2] :
“Heb ook [paard3] en [paard4] verkocht,of ze naar Olympische spelen gaan weet je ook nooit,afhankelijk van veel factoren.”
[geïntimeerde] :
“Ja helemaal mee eens. Het gaat erom dat een paard op een andere manier
belast wordt dan in de basissport.”
[appellante2] :
"Dat het een paard is met meer dan gemiddelde kwaliteit kan je duidelijk zien,dus ook aanleg voor meer...”
3.7
Op 18 januari 2021 is namens [appellant1] per e-mail gereageerd:
“Aan deze email heb ik het aangepaste contract toegevoegd.In overleg heb ik doel gebruik aangepast naar dressuursport.
Ik hoor graag of u tevreden bent met de aanpassingen.”
3.8
Op 18 januari 2021 ondertekent [geïntimeerde] de koopovereenkomst met [appellant1] .
3.9
Op 19 januari 2021 is het paard conform afspraak veterinair gekeurd. Tijdens de keuringen zijn enkele punten geconstateerd ten aanzien van de hals van het paard. De dierenarts heeft een positief advies gegeven, waarna het paard is geleverd.
3.1
Op 22 februari 2021 heeft [geïntimeerde] dierenarts, chiropractor en acupuncturist [naam1] geconsulteerd voor controle en behandeling van het paard, omdat zij problemen ervoer tijdens het aanspringen in galop. [naam1] schrijft hierover onder meer:
“In bezit sinds 19-1-21. Gereden met een zadel wat bleek niet goed te liggen.
(…)
(Na leenzadel al minder klachten)”
3.11
Omstreeks 16 maart 2021 heeft het paard koliek gehad.
3.12
Op 18 maart 2021 heeft [geïntimeerde] een
telehealth consultgehad met paardendierenarts en chiropractor [naam2] , die een aantal filmpjes van het paard heeft bestudeerd. [geïntimeerde] bezoekt ditmaal een dierenarts, omdat het paard tijdens het rijden zijn tong rechts uitstak. [naam2] heeft een maagonderzoek en kreupelheidsonderzoek geadviseerd, omdat het paard veel massa was kwijtgeraakt en weinig voorwaartse drang had en omdat zij twijfelde over hoe het paard bewoog en de stabiliteit van het paard afgenomen leek te zijn. De tongproblemen duidde [naam2] als ongemak waarvoor zowel een maagprobleem als kreupelheid de oorzaak kon zijn.
3.13
[geïntimeerde] heeft voor het tong uitsteken een tandarts geconsulteerd, die het paard heeft behandeld, maar daarmee werd het probleem niet verholpen. Op 10 maart 2021 heeft [geïntimeerde] daarnaast contact gehad met de stalruiter van [appellanten] over het tong uitsteken. De stalruiter adviseerde om het bit hoger te hangen en de neusriem bij het paard strakker te doen. [geïntimeerde] heeft dit advies niet opgevolgd.
3.14
Op 29 maart 2021 heeft [geïntimeerde] paardenkliniek De Raaphorst het door [naam2] geadviseerde maagonderzoek en kreupelheidsonderzoek laten uitvoeren. In het onderzoeksrapport van De Raaphorst staat onder meer het volgende:
"(…) Maagscopie, meerdere puntbloedinkjes en meer uitgebreide zweren op overgang klierig-niet klierige gedeelte van de maag onder de cardia (maagingang). Daarnaast licht hyperaemische (rode) zones rondom maaguitgang, begin van dunne darm niet afwijkend.
Transrectale echografie laat milde remoddeling van het lumbosacrale intertransversale gewricht zien en milde remoddeling van het rechter SI gewricht. Geen bemerkingen op Psoas minor pees Psoas major spier en tussenwervelschijven.
Echoggrafie van de hals laat een milde sinovitis (overvulling) zien van het rechter facetgewricht tussen de 6e en 7e halswervel. Röntgenopnamen laten mild verlies van interspinale ruimte zien tussen TI5-16, sclerose tussen T14-I5-16 en vormverandering van het spinaaluitsteeksel.
Diagnose: Maag, Si rechts (T14-16, C67)
Advies / therapie: Meerdere milde afwijkingen die een invloed kunnen hebben op het verlies van prestaties. Gezien de klachten nu eerst het SI gewricht en de maag aanpakken en daarna opnieuw evalueren.(…)”
3.15
In een e-mail van 30 maart 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellante2] laten weten dat zij enkele problemen en gebreken bij het paard heeft geconstateerd en dat zij hier later op terug zal komen.
3.16
In een brief van 2 april 2021 heeft [geïntimeerde] deze problemen en gebreken toegelicht. [geïntimeerde] legt in haar brief uit dat het paard moeite had met aanspringen of verkeerd of overkruist aansprong. Ook geeft zij aan dat het paard een tongprobleem heeft en gewicht was kwijtgeraakt. Tevens maakt zij melding van het feit dat het paard koliek heeft gehad en citeert zij de hiervoor vermelde bevindingen van De Raaphorst. In de brief stelt [geïntimeerde] [appellant1] in gebreke en gunt zij [appellant1] een termijn van 14 dagen om tot herstel over te gaan. Ook maakt [geïntimeerde] aanspraak op vergoeding van reeds gemaakte (onderzoeks)kosten.
3.17
Op 22 april 2021 heeft de door [geïntimeerde] ingeschakelde advocaat [appellant1] namens [geïntimeerde] wederom in gebreke gesteld.
3.18
In een e-mail van 26 april 2021 heeft [appellant1] aansprakelijkheid betwist en te kennen gegeven geen gehoor te zullen geven aan de sommatie.
3.19
Het paard is in de periode daarna onderzocht en behandeld door dierenartsen, te weten op 10 mei 2021, 19 mei 2021, 10 juni 2021, 26 juli 2021 en 17 augustus 2021.
3.2
Op 26 september 2021 is het paard onderzocht door de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent (België). In het rapport van dit onderzoek staat het volgende.
Klinisch onderzoek
28/09/2021
- Orthopedisch onderzoek:
Geen afwijkingen in de beweging in stap en draf noch op rechte lijn als op de cirkels harde en zachte bodem. Geen afwijkingen in galop. Aan de longe met halster komt de tong niet uit de mond.
Bereden onderzoek: reeds bij opstijgen steekt het paard de tong uit de mond, steeds aan de rechter kant. Tijdens het rijden ook, de tong is intermitterend zichtbaar. Bij het vragen van oefeningen vermeerdert dit niet (mogelijks integendeel). De ruiter rijdt met een correcte hand. Het paard is vrij rechtgericht. Vervolgens werd het paard links en rechts gelongeerd met bijzetteugels in stap, draf en galop. De tong komt geen enkele keer uit de mond, zelfs niet als het paard wat tegen het bit aankomt in de overgangen.
(…)
Diagnose
Uit de klinische onderzoeken (orthopedisch, neurologisch en mondonderzoek), de MMEP test en de CT van het hoofd kan een medische oorzaak voor het gedrag van [paard1] worden uitgesloten. (…)
Behandeling en nazorg
(…) Om het gedrag van [paard1] waarbij hij de tong uit de mond laat hangen gedurende het rijden te beïnvloeden zal er moeten geëxperimenteerd worden met verschillende bitten (rubber, tonglepel, stang en trens,...) of bitloos. Bij het passen van verschillende bitten dient de anatomische variatie van de lagen (eerder puntig ipv afgerond) van [paard1] in acht worden genomen. Mogelijks kan de trigger tot het uitsteken van de tong tijdens het rijden worden weggenomen door bitloos te rijden. Er is geen pasklare oplossing om dergelijk gedrag bij paarden te beïnvloeden en er is geen garantie dat dit zal verdwijnen. Daarboven zal het gedrag niet van de ene dag op de andere dag verdwijnen en zal elke techniek/bit voor een langere periode moeten volgehouden worden. (…) De bespiering van de achterhand kan met training worden verbeterd, supplementatie van vitamine E is niet noodzakelijk.”
3.21
Bij brief van 1 november 2021 heeft [geïntimeerde] de koopovereenkomst (gedeeltelijk) ontbonden.
3.22
In de maanden november 2021 tot en met februari 2022 heeft [geïntimeerde] aan zeven dressuurwedstrijden deelgenomen, waarbij zij vijf keer de eerste prijs heeft behaald. Ook heeft zij in die periode met het paard dressuurlessen gevolgd.
3.23
In januari 2022 reageert [geïntimeerde] op een Facebookbericht van haar paardrijdinstructrice die kenbaar maakt dat zij een les zal verloten. [geïntimeerde] reageert:
“Ja héél graag! Onze punten zijn nu goed, maar ik weet zeker dat er meer in zit en dat zou ik heel graag kunnen laten zien op de komende regiokampioenschappen."
3.24
Enige tijd later reageert [geïntimeerde] nog een keer en schrijft:
"Superleuk in aanloop naar de regiokampioenschappen".
3.25
Op 10 juni 2022 dagvaardt [geïntimeerde] [appellanten] .
3.26
Het paard is in de periode voorafgaand aan de dagvaarding alsook daarna onderzocht en/of behandeld door dierenartsen, namelijk op 22 februari 2022, 30 maart 2022, 14 mei 2022, 15 juni 2022, 20 juni 2022, 15 augustus 2022, 26 september 2022, 7 november 2022, 19 december 2022 en 21 december 2022.
3.27
Op 13 februari 2023 is het paard onderzocht door [naam3] van het Sporthorse Medical Diagnostic Centre (SMDC). SMDC brengt het paard onder narcose en maakt CT-beelden van de hals van het paard. [naam3] constateert artrose in de hals. Het advies van [naam3] is om het paard niet meer als rijpaard te gebruiken maar enkel als weidepaard.
3.28
Na het vonnis van de kantonrechter van 23 mei 2023 hebben diverse dierenartsen van beide partijen zich uitgelaten over de door [geïntimeerde] gesignaleerde gebreken van het paard en de mogelijke oorzaken daarvan.
3.29
De dierenarts [naam4] is door [appellanten] gevraagd om meerdere patiëntverslagen van het paard te bestuderen en antwoord te geven op de vraag of de resultaten uit het onderzoek van SMDC/ [naam3] geantedateerd kunnen worden naar de aankoop in 2021 en de daarbij behorende klachten tijdens het rijden (de tong uit de mond steken tijdens het rijden, verzet tijdens het rijden en de verminderde lichaamsconditie van het paard). [naam4] concludeert in een uitvoerig gemotiveerde brief van 25 juli 2023 dat de in februari 2023 geconstateerde artrose in ieder geval niet geantedateerd kan worden tot in januari 2021.
3.3
De bevindingen van [naam4] worden bevestigd door de eveneens door [appellanten] geraadpleegde paardenarts [naam5] in zijn brief van 23 augustus 2023.
3.31
De door [appellanten] geraadpleegde dierenarts [naam6] van paardenkliniek de Watermolen concludeert in zijn rapport van 29 september 2023 dat uit de 41 röntgenfoto’s van 19 januari 2021 kan worden afgeleid dat het toen om een röntgenologisch gezond paard ging.
3.32
De CT-beelden die van het paard zijn gemaakt door SMDC op 13 februari 2023 zijn door [appellanten] ter beoordeling voorgelegd aan [naam7] van het bedrijf VETCT in Engeland. Zij concludeert in haar verslag van 27 september 2023 het volgende:
“The CT study[van SMDC, hof]
is not definitive for the cause for the clinical signs reported. The changes in the right temporomandibular joint may be seen in asymptomatic horses. Blocking (or ‘mediblocking') the right temporomandibular joint could be considered to determine the relevance of this finding to this individual.”
3.33
Ook zijn deze CT-beelden van het paard door [appellanten] voorgelegd aan [naam8] van IVC Evidensia. Hij concludeert in zijn verslag van 6 oktober 2023 het volgende:
“De veranderingen gevonden in het CT-onderzoek van het hoofd verklaren waarschijnlijk niet de klinische symptomen bovengenoemd. De bevinding in het kaakgewricht is gering en wordt zeer vaak aangetroffen bij asymptomatische paarden. Als klinische relevantie wordt verdacht, moet een intra­articulaire anesthesie van het gewricht worden uitgevoerd om de significantie ervan te in- of uit te sluiten.
De veranderingen gevonden in het CT-onderzoek van de cervicale wervelkolom, zoals de gegeneraliseerde hyperostose (vergroting van de facetgewrichten), kunnen de bovengenoemde klinische symptomen waarschijnlijk niet verklaren. Vergroting en eventueel minimale artrose van de facet gewrichten komt zeer vaak voor bij asymptomatische paarden.
De afwijkingen die verband houden met de CT-myelografie zijn matig wetenschappelijk onderzocht, dit mede door het feit dat dit een vrij nieuwe diagnostische procedure is. De mate van afwijkingen zijn niet gerelateerd aan klinische bevindingen zoals het uitsteken van de tong uit de bek. Als ze geen verband houden met de positionering van de nek van het paard tijdens het maken van beelden (wat een logische aanname is in het meer craniale deel van de wervelkolom), verklaren deze bevindingen normaal gesproken alleen klinische symptomen zoals ataxie. Volgens het aangeleverde materiaal werd dit paard niet-neurologisch/atactisch bevonden (zie rapport Universiteit Gent).
Vernauwing van het foramen intervertebrale van het cervicale welvellichaam/de nek (daar waar de spinaal zenuw uittreedt en zoals te zien bij C5-C6 en rechts C6-C7) is bij afwezigheid van klinische symptomen zoals radiculopathie of kreupelheid van de voorste ledematen waarschijnlijk incidenteel. De spinale zenuw bevindt zich normaal gesproken in het caudale gedeelte van het foramen en dit gedeelte is radiografisch normaal.”
3.34
In een e-mail van 31 oktober 2023 aan de advocaat van [appellanten] licht [naam4] de bevindingen van VETCT / [naam7] toe:
“Haar conclusie is letterlijk dat er in de halswervelkolom op deze CT beelden geen relevante bevindingen aanwezig zijn. De bevindingen die geconstateerd zijn van het kaakgewricht hoeven volgens haar ook zeker niet relevant te zijn en worden volgens haar zeer frequent gezien in asymptomatische paarden. Zij adviseert het rechter kaakgewricht uit te verdoven om dit uit te sluiten als afwijking. Dit onderzoek is reeds in augustus 2021 uitgevoerd door DBP Veterinary Services. Dit onderzoek staat beschreven in de rapportage van deze dierenartsen. De uitkomst was heel duidelijk: het kaakgewricht is zeker niet de oorzaak van de klachten.
Kort samengevat:
Deze hoog aangeschreven radioloog geeft aan dat er geen afwijkingen gevonden zijn die voor dit paard klinisch relevant zijn.”
3.35
[naam3] van SMDC reageert bij schrijven van 10 januari 2024 op de bevindingen van [naam4] in zijn brief van 25 juli 2023:
“(…) In mijn brief van februari 2023 wordt niet van antedateren gesproken. [paard1] is bij ons aangeboden voor (met name) CT-onderzoek van de hals (naast het internistische onderzoek) met als doel om te kijken wat er verder in deze regio aanwezig is, dit in aanvulling van eerdere onderzoeken uitgevoerd door de collega's.
Bij het CT-onderzoek van de hals komen vooral botveranderingen uit in het kader van artrose in combinatie met drukletsels op het ruggenmerg in met name de lage halsregio. Het is onmogelijk om duidelijk te stellen dat de veranderingen op de CT in 2023 al aanwezig zouden zijn in 2021.
(…)
Onze conclusie in februari 2023: het paard geeft gedragsmatige klachten aan en op basis van de bevindingen van onze onderzoeken passen deze klachten hierbij. Onze conclusie is gebaseerd op: voorgeschiedenis met de diverse klachten, het klinisch onderzoek, de resultaten van eerdere onderzoeken uitgevoerd door onze collega's en de bevindingen van het beeldvormend onderzoek - hier met name de CT-scan van de hals.”
3.36
[naam4] reageert op de verklaringen van [naam3] en komt tot de volgende conclusie in zijn brief van 28 november 2024:
“Zoals dhr. [naam3] al aangeeft kan hij de afwijkingen niet antedateren.
(…)
Dhr. [naam3] wijt de klachten met een grote mate van zekerheid aan pijn vanuit de wervelkolom, en schuift stress als primaire oorzaak daarbij veel te makkelijk naar de achtergrond. Dit terwijl stress en verkeerd diermanagement juist de belangrijkste oorzaken vormen voor dergelijke problemen.
Nog steeds kan er op geen enkele betrouwbare manier een oorzakelijk verband gelegd worden tussen de bevindingen en de gevonden klachten, ondanks alle referenties die dhr. [naam3] daarbij aanreikt. Het feit blijft dat zijn bevindingen door 2 onafhankelijke specialisten radiologie volledig weerlegd worden.”

4.De beoordeling

[geïntimeerde] heeft art. 21 Rv geschonden
4.1
[appellanten] stelt dat [geïntimeerde] cruciale informatie heeft achtergehouden voor de rechter in eerste aanleg, die daardoor zijn vonnis heeft gebaseerd op onvolledige en onjuiste informatie. [geïntimeerde] heeft namelijk verzwegen dat zij het paard heeft gebruikt als rij- en dressuurpaard. [appellanten] stelt dat deze verzwijging een zeer ernstige schending van artikel 21 Rv vormt, [geïntimeerde] daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens haar, het vonnis moet worden vernietigd en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen dan wel haar vorderingen moeten worden afgewezen, met een veroordeling van [geïntimeerde] in de werkelijke proceskosten. Het hof overweegt daarover het volgende.
4.2
Voorop staat dat de waarheids- en volledigheidsplicht van artikel 21 Rv in elk geval meebrengt dat een partij geen feiten mag achterhouden waardoor de rechter (en de wederpartij) op het verkeerde been wordt gezet. Een schending van artikel 21 Rv kan in buitengewone omstandigheden kwalificeren als onrechtmatig vanwege misbruik van procesrecht. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Dit kan het geval zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [1]
4.3
Het hof is van oordeel dat de informatie over het gebruik van het paard relevant is voor deze procedure en met de rechter in eerste aanleg gedeeld had moeten worden. [geïntimeerde] heeft de in artikel 21 Rv neergelegde plichten dan ook geschonden. Het hof verbindt hier echter niet de door [appellanten] gevorderde sancties aan. Het hof is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat het ontoelaatbaar is dat [geïntimeerde] haar feitelijke stellingen omtrent de non-conformiteit van het paard verdedigde en blijft verdedigen, terwijl vaststaat dat zij met het paard aan dressuurwedstrijden heeft meegedaan en dressuurtrainingen heeft gevolgd. [geïntimeerde] stelt immers dat hoewel zij meedeed aan dressuurwedstrijden en dressuurtrainingen volgde, het paard niettemin gebreken kent die maken dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt. Het hof is van oordeel dat de wedstrijddeelname en het volgen van trainingen relevante omstandigheden zijn, maar geen omstandigheden die per se meebrengen dat [geïntimeerde] vordering evident ongegrond is. De schending van artikel 21 Rv betekent dan ook niet dat reeds hierom de vordering van [geïntimeerde] moet worden afgewezen, noch dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellanten] . Wel zal het hof vanwege [geïntimeerde] verzwijging de andere stellingen van [geïntimeerde] kritisch bezien.
De inhoud van de overeenkomst
4.4
In haar eerste grief tegen het eindvonnis klaagt [appellanten] erover dat de kantonrechter heeft geoordeeld dat het paard niet de eigenschappen bezit die [geïntimeerde] mocht verwachten en daarmee niet beantwoordt aan de overeenkomst. In haar tweede grief klaagt [appellanten] erover dat de kantonrechter ten onrechte het bewijsvermoeden toepast. Het hof zal deze grieven hierna in samenhang beoordelen. Het hof zal daarbij eerst vaststellen wat partijen zijn overeengekomen. Met andere woorden: welke eigenschappen [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten die het paard zou bezitten.
4.5
[geïntimeerde] stelt dat zij is overeengekomen met [appellanten] dat het paard voor hogere dressuursport gebruikt zou moeten kunnen worden. Het hof volgt [geïntimeerde] niet in deze stelling. De prijs van het paard is weliswaar een indicatie dat het om een dressuurpaard met potentie ging en [appellanten] heeft aangegeven dat het paard aanleg had voor meer dan de basissport en het een talentvol paard was, maar [appellanten] heeft niet toegezegd of anderszins de indruk gewekt dat het paard daadwerkelijk voor de hogere dressuursport geschikt zou zijn. Integendeel, [appellanten] heeft [geïntimeerde] juist medegedeeld dat de vraag of een 5-jarige ruin (zoals het paard) geschikt is voor de hogere dressuur, niet te beantwoorden is, omdat de ontwikkeling van het paard van te veel onzekerheden afhankelijk is. Daar komt bij dat in de koopovereenkomst bij het gebruiksdoel van het paard waar eerst het woord “dressuur” stond, dit is aangepast naar “dressuursport”, zonder dat daarbij het woord “hogere” werd vermeld. [geïntimeerde] is zonder voorbehoud akkoord gegaan met die aanpassing. Gelet op de voornoemde omstandigheden had [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst in de eerste plaats mogen verwachten dat zij op het paard kon rijden (normaal gebruik), daarnaast mocht zij verwachten dat het paard geschikt was voor de dressuursport (bijzonder gebruik).
Juridisch kader
4.6
Dan komt het hof nu toe aan de vraag of het paard beantwoordde aan de overeenkomst ten tijde van de aflevering.
4.7
Conform de hoofdregel van artikel 150 Rv ligt de bewijslast dat het paard ten tijde van de aflevering niet geschikt was voor het beoogde gebruik bij de koper, [geïntimeerde] . Indien het gebrek zich binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van de goed heeft gemanifesteerd, verlicht artikel 7:18 lid 2 BW (zoals dat tot 27 april 2022 gold) de bewijslast voor [geïntimeerde] door te bepalen dat het vermoeden geldt dat het gebrek bestond op het tijdstip van aflevering. [geïntimeerde] komt echter slechts in aanmerking voor die verlichting van haar bewijslast, indien zij bepaalde feiten bewijst.
4.8
In de eerste plaats moet [geïntimeerde] stellen en bewijzen dat het paard niet in overeenstemming is met de koopovereenkomst met [appellant1] , doordat het bijvoorbeeld niet de in die overeenkomst vastgestelde eigenschappen bezit of ongeschikt is voor het doorgaans van dit soort paarden verwachte gebruik. [geïntimeerde] moet slechts het bestaan van een gebrek aan overeenstemming bewijzen. Zij is niet verplicht om de oorzaak van dat gebrek te bewijzen of te bewijzen dat de oorsprong ervan te wijten is aan de verkoper.
4.9
In de tweede plaats moet [geïntimeerde] bewijzen om zich te kunnen beroepen op het bewijsvermoeden van artikel 7:18 lid 2 BW dat het betrokken gebrek aan overeenstemming zich binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van het goed heeft gemanifesteerd, dat wil zeggen zich werkelijk heeft voorgedaan. Heeft [geïntimeerde] dit bewezen dan kan worden aangenomen dat het gebrek aan overeenstemming, ook al heeft het zich pas na de aflevering van het goed voorgedaan, bij de aflevering reeds bestond ‘in een pril stadium’.
4.1
Het is in dat geval aan [appellanten] om te bewijzen dat het gebrek aan overeenstemming niet bestond bij de aflevering van het paard, door aan te tonen dat dit gebrek het gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die dateert van na de aflevering. [appellanten] kan dan niet volstaan met het ontzenuwen van het bewijsvermoeden van art. 7:18 lid 2 BW. [2] Zij moet het tegendeel bewijzen. Het is dan aan [appellanten] om te stellen en te bewijzen dat de zaak bij aflevering wel aan de overeenkomst heeft beantwoord. Dit brengt mee dat in de stellingen van [appellanten] voldoende geconcretiseerd dient te zijn dat de aan het paard geconstateerde gebreken pas zijn ontstaan
nade aflevering van het paard. [3]
Over welke gebreken gaat het?
4.11
In haar inleidende dagvaarding stelt [geïntimeerde] dat het paard vrij snel na aankoop zowel bij het rijden als het longeren veel moeite had met aanspringen in galop. Het paard wilde niet aanspringen, struikelde of ging erg bokken en rennen. Enige weken na aflevering begon het paard zijn tong aan de rechterzijde uit te steken, wat volgens [geïntimeerde] een teken is van ongemak. [geïntimeerde] handhaaft deze stellingen in hoger beroep.
4.12
[geïntimeerde] stelde in eerste aanleg verder dat het haar op 29 maart 2021, na de bevindingen van dierenkliniek De Raaphorst, duidelijk werd dat het paard lichamelijke klachten en beperkingen had, alsmede wat de ernst daarvan was. Bij pleidooi in eerste aanleg stelde [geïntimeerde] dat het achteraf gezien bleek te gaan om artrose in het SI-gewricht en de hals. In hoger beroep handhaaft [geïntimeerde] haar stelling dat het paard bij aankoop behept was met artrose in de hals. Dit zou hebben geleid tot artrose in het SI-gewricht van het paard, waarvan het bestaan op 29 maart 2021 zou zijn vastgesteld, aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] beroept zich bij deze stellingen aangaande het verband tussen de artrose in het SI-gewricht en de artrose in de hals op het rapport van SMDC van 13 februari 2023.
4.13
Het paard heeft ook maagzweren en koliek gehad, maar deze feiten zijn niet ten grondslag gelegd aan [geïntimeerde] stelling dat het paard ongeschikt zou zijn als rijpaard of voor de dressuursport.
Het wordt vermoed dat het paard reeds bij aflevering afwijkend gedrag vertoonde
4.14
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] aangetoond dat het paard in de periode van zes maanden na de koop het hiervoor genoemde afwijkende gedrag vertoonde. Dit blijkt uit de correspondentie met de stalruiter van [appellanten] , de verslagen van de consultaties en behandeling van de dierenartsen en de tandarts. Daarnaast vormden de vermoede oorzaken van het gedrag (kreupelheid en maagzweren) de directe aanleiding voor het onderzoek door De Raaphorst.
Het vermoeden van afwijkend gedrag is een vermoeden van non-conformiteit
4.15
De vraag is of het afwijkende gedrag als zodanig met zich brengt dat het paard niet beantwoordde aan de overeenkomst. Wat hiertegen pleit dat [geïntimeerde] in de maanden november 2021 tot en met februari 2022 aan zeven dressuurwedstrijden heeft deelgenomen, waarbij zij vijf keer de eerste prijs heeft behaald. Ook heeft [geïntimeerde] in die periode met het paard dressuurlessen gevolgd. [geïntimeerde] heeft het paard dus daadwerkelijk gebruikt waarvoor het was bedoeld. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van [geïntimeerde] dat deze wedstrijden onbeduidend zouden zijn geweest, mede ook omdat [geïntimeerde] in eerste aanleg ervoor heeft gekozen deze informatie niet te verstrekken. Daarnaast was [geïntimeerde] in de tijd dat zij de wedstrijden reed kennelijk enthousiast over de behaalde resultaten, zo blijkt uit haar Facebookbericht van januari 2022. Wat verder tegen een vermoeden van non-conformiteit pleit, is dat de door [geïntimeerde] geraadpleegde dierenartsen weliswaar behandelplannen opstelden, maar geen van hen in de zes maanden na de aankoop van het paard tot de conclusie kwam dat het paard ongeschikt was als rijpaard of voor de dressuursport. Desalniettemin kwalificeert het hof het afwijkende gedrag als een gebrek. Immers, van een dressuurpaard mag verwacht worden dat geen sprake is van niet willen aanspringen, struikelen, bokken of zomaar rennen of de tong uitsteken en [geïntimeerde] stelt dat het paard dit gedrag vrijwel meteen na aankoop in meer of mindere mate vertoonde en ook bleef vertonen, weliswaar minder maar ook in de periode dat zij met het paard deelnam aan wedstrijden. [geïntimeerde] is daarna ook weer met het paard naar dierenartsen gegaan voor consultatie en behandeling.
4.16
Het hof gaat dan ook uit van het bewijsvermoeden dat het paard bij aflevering niet aan de overeenkomst beantwoordde vanwege het afwijkende gedrag van het paard, waarmee de tweede grief van [appellanten] strandt. Het is dan ook aan [appellanten] om te bewijzen dat het gebrek aan overeenstemming niet bestond bij de aflevering van het paard, door aan te tonen dat dit gebrek het gevolg is van of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die dateert van na de aflevering. Dat zij is geslaagd in dit bewijs, licht het hof hierna toe.
4.17
Partijen zijn het erover eens dat de gedragingen van het paard uitingen zijn van, althans reacties op pijn(klachten) en/of ongemak, en het debat tussen partijen heeft zich onder meer gericht op de vraag wat de oorzaak of oorzaken zijn van deze pijn(klachten) en, in hoeverre, die oorzaken zich binnen zes maanden na aankoop hebben gemanifesteerd. Het gaat daarbij om maagzweren en artrose.
Maagzweren
4.18
Partijen zijn het er over eens dat maagzweren (deels) verklarend kunnen zijn voor het gedrag van het paard. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat maagzweren in korte tijd kunnen ontstaan bijvoorbeeld door stress en/of (verkeerde) voeding. Het vermoeden van maagzweren als oorzaak van het afwijkende gedrag was ook een van de redenen waarom [geïntimeerde] op 29 maart 2021 paardenkliniek De Raaphorst het door [naam2] geadviseerde maagonderzoek heeft laten uitvoeren. [appellanten] stelt verder dat een maagzweer zeer goed behandeld kan worden en verdere prestaties niet in de weg staat. Het gaat hier niet om een blijvende of recidiverende situatie, aldus [appellanten] . Dit wordt door [geïntimeerde] ook niet betwist en [geïntimeerde] legt het feit dat het paard maagzweren had als zodanig ook niet ten grondslag aan haar stelling dat het paard niet beantwoordde aan de overeenkomst.
4.19
Nu partijen het erover eens zijn dat het aannemelijk is dat maagzweren in elk geval deels verklarend kunnen zijn voor het afwijkende gedrag van het paard (ook het bestaan van artrose kan dit gedrag verklaren, waarover het hof hierna oordeelt) en partijen het erover eens zijn dat maagzweren in korte tijd kunnen ontstaan bijvoorbeeld door stress en/of (verkeerde) voeding en [appellanten] onbetwist heeft gesteld dat het paard niet eerder last heeft gehad van maagzweren, heeft [appellanten] voldoende aangetoond dat het afwijkende gedrag in elk geval deels het gevolg is van, of zijn oorsprong vindt in een omstandigheid die dateert van na de aflevering.
Artrose
4.2
Het betoog van [geïntimeerde] dat het afwijkende gedrag (mede) het gevolg was van artrose, waarmee het paard al bij de aflevering was behept, wordt verworpen. Ten eerste was volgens het rapport van De Raaphorst van 29 maart 2021 op dat moment slechts sprake van een lichte remodellering van het SI-gewricht. Ten tweede is op 26 september 2021 door de kliniek van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent vastgesteld na klinische onderzoeken (orthopedisch, neurologisch en mondonderzoek), de MMEP test en de CT van het hoofd, dat een medische oorzaak voor het gedrag van het paard kan worden uitgesloten. Hiermee valt de vermeende artrose als mogelijke verklaring voor het afwijkende gedrag van het paard in de eerste zes maanden na aankoop af.
4.21
Het hof is verder van oordeel dat dat er evenmin sprake is van zodanige artrose in de rug- en/of nek bij het paard die zich binnen een termijn van zes maanden vanaf de aflevering van het paard heeft gemanifesteerd die moet leiden tot het oordeel dat het paard om die reden niet beantwoordde aan de overeenkomst. Het hof licht dit toe.
4.22
[geïntimeerde] heeft op 19 januari 2021 het paard ten behoeve van een aankoopkeuring laten onderzoeken door dierenarts [naam9] . Deze dierenarts geeft [geïntimeerde] een positief aankoopadvies gegeven. De röntgenfoto’s die ten behoeve van de aankoopkeuring zijn gemaakt zijn nadien op 29 september 2023 beoordeeld door dierenarts [naam6] en die concludeert dat uit de 41 röntgenfoto’s kan worden afgeleid dat het toen om een röntgenologisch gezond paard ging.
4.23
Het paard is na de aankoop ook onderzocht door de kliniek van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en verder is het paard onderzocht en behandeld door dierenartsen op 22 februari 2021, 18 maart 2021, 29 maart 2021, 10 mei 2021, 19 mei 2021, 10 juni 2021, 27 juli 2021 en 17 augustus 2021. In geen van deze onderzoeken wordt geconcludeerd dat het paard ongeschikt is als rijpaard of als paard voor de dressuursport vanwege artrose.
4.24
[geïntimeerde] heeft er verder op gewezen dat [naam3] van SMDC op 13 februari 2023 onderzoek heeft gedaan en dat hij in zijn rapport vermeldt dat sprake is van artrose in de hals, en dat hij adviseert om het paard niet meer als rijpaard te gebruiken, maar enkel als weidepaard. Volgens [geïntimeerde] staat daarmee vast dat dus sprake is van artrose, en zij stelt dat aangenomen moet worden dat dit gebrek ten tijde van de aflevering aanwezig was. Daarbij beroept zij zich ook op de bevindingen van De Raaphorst van 29 maart 2021.
4.25
[appellanten] stelt daarentegen dat de vraag of artrose aanwezig was in het verleden, alleen beantwoord kan worden voor de periode van 6 maanden voorafgaande aan de onderzoeksdatum. Dit is door [geïntimeerde] niet voldoende gemotiveerd weersproken. Daar komt bij dat de conclusies van de SMDC / [naam3] uit 2023 worden tegengesproken door verschillende door [appellanten] geraadpleegde specialisten. De bewijskracht van de rapporten van de diverse door partijen ingeschakelde specialisten kan echter in het midden blijven. [naam3] is het immers in ieder geval op één punt met de door [appellanten] geraadpleegde specialisten eens en dat is dat zijn bevindingen niet meer dan zes maanden kunnen worden geantedateerd. Daarmee kan uit het onderzoek van SMDC van 13 februari 2023 dus niet worden afgeleid dat ruim twee jaar eerder bij de aflevering op 19 januari 2021 al sprake was van artrose.
4.26
[geïntimeerde] heeft er, ten slotte, op gewezen dat De Raaphorst op 29 maart 2021 al een ‘lichte remodellering van het SI-gewricht’ heeft vastgesteld. [appellanten] heeft gemotiveerd gesteld dat een dergelijke lichte remodellering als zodanig nog geen (relevante) artrose is of daarop wijst, dat dit ook nog niet betekent dat het paard later in relevante mate artrose zal ontwikkelen, en dat dergelijke kenmerken bij veel dressuurpaarden voorkomen. Dit is door [geïntimeerde] niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen haar stellingen op dit punt nader te motiveren, waarbij het hof mede in aanmerking neemt dat [geïntimeerde] – in strijd met de verplichtingen als bedoeld in artikel 21 Rv – in deze procedure aanvankelijk onvermeld heeft gelaten dat zij tot in februari 2022 nog met het paard heeft deelgenomen aan dressuurwedstrijden. Het betoog van [geïntimeerde] dat zij aan die wedstrijden deelnam in het kader van het gevolgde revalidatietraject van het paard, maakt dat niet anders. Daarbij merkt het hof op dat het gegeven dat het paard in februari 2022 een revalidatietraject volgde, er juist ook op zou kunnen duiden dat het paard – ook wanneer gelet wordt op de bevindingen van De Raaphorst van 29 maart 2021 – nog wel degelijk geschikt was (of geschikt kon zijn) voor de dressuursport. Uit het onderzoek van De Raaphorst kan dus niet worden afgeleid dat bij de aflevering sprake was van een gebrek, gelegen in de aanwezigheid van artrose (in de hals of in het SI-gewricht), ook niet als ervan uitgegaan wordt dat later, in 2023, inderdaad artrose bij het paard is vastgesteld. De vraag of thans artrose bij het paard is vastgesteld, hoeft ook niet beantwoord te worden. De vraag die in deze zaak voorligt, is immers of aangetoond is of anderszins (op grond van het bewijsvermoeden) moet worden aangenomen dat ten tijde van de aflevering sprake was van een gebrek. [appellanten] heeft – onder meer met de door haar overgelegde rapporten van deskundigen – voldoende aangetoond dat van een gebrek ten tijde van de aflevering geen sprake was en dat het paard dus beantwoordde aan de overeenkomst.
Slotsom
4.27
Uit het bovenstaande volgt dat de grief 1 slaagt en grief 2 faalt. Het hof stelt verder op grond van het bovenstaande vast dat niet kan worden aangenomen dat het paard ten tijde van de aflevering niet beantwoordde aan de overeenkomst. Dit betekent dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet toewijsbaar zijn.
4.28
Voor zover [geïntimeerde] (een deel van) haar vordering baseert op wanprestatie, wordt deze eveneens afgewezen. Van wanprestatie van de zijde van [appellanten] is geen sprake. Immers, [appellanten] is niet op enigerlei wijze tekort geschoten in de nakoming van enige (bijkomende) verplichting jegens [geïntimeerde] . Verdere gronden voor haar vorderingen heeft [geïntimeerde] niet aangevoerd. Het hof zal daarom het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog volledig afwijzen.
De conclusie
4.29
Het hoger beroep slaagt, de overige grieven hoeven bij een gebrek aan belang geen behandeling meer. Omdat [geïntimeerde] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als in eerste aanleg veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [4]
4.3
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 23 mei 2023 en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
5.2
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
NIHIL aan griffierecht
€ 1.588 aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x tarief € 794)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellanten] in hoger beroep:
€ 1.235 aan griffierecht
€ 106,73 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan [geïntimeerde]
€ 4.426 aan salaris van de advocaat van [appellanten] (2 procespunten x appeltarief € 2.213)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
5.3
verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad;
5.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, A.A.J. Smelt en G.J.M. Verburg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828 (Duka/Achmea).
2.Vgl. HvJEU 4 juni 2015, zaak C-497/13, ECLI:EU:C:2015:357 (Faber/HazetOchten), r.o. 69 tot en met 73.
3.Vgl. AG De Bock voor HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1666, par. 3.38.
4.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.