ECLI:NL:GHARL:2025:3270

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
24/992 en 24/1121
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot aanmerkelijk belang en vervreemdingsvoordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan op de hoger beroepen van belanghebbende en de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.425 had opgegeven. De Inspecteur legde een navorderingsaanslag op, die door de rechtbank gedeeltelijk werd vernietigd, maar waarbij de Inspecteur in hoger beroep ging tegen de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had de navorderingsaanslag verminderd en de vergrijpboete vernietigd, terwijl belanghebbende en de Inspecteur in hoger beroep gingen over de hoogte van de navorderingsaanslag, specifiek over de verkrijgingsprijs van de aandelen in een vennootschap die door belanghebbende was verkocht. Het Hof oordeelde dat de verkrijgingsprijs niet verhoogd kon worden met de door belanghebbende gestelde vorderingen op zijn zakenpartner, omdat deze niet aannemelijk waren gemaakt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens enkele beslissingen, en bevestigde de navorderingsaanslag op basis van de eerder vastgestelde belastbare inkomens.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 24/992 en 24/1121
uitspraakdatum: 27 mei 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 maart 2024, nummer LEE 22/1579, ECLI:NL:RBNNE:2024:767, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.425. Tegelijk met de navorderingsaanslag is bij beschikking ter zake van het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang een verlies uit voorgaande jaren van € 17.151 verrekend (hierna: verliesverrekeningsbeschikking), en is bij beschikkingen heffingsrente berekend en een vergrijpboete opgelegd van € 53.571.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 22.658, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.852, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de vergrijpboete verminderd tot € 25.530 en de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd. Tevens is een proceskostenvergoeding toegekend van € 538.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de navorderingsaanslag, de heffingsrente en de vergrijpboete gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd met uitzondering van de beslissing over de proceskostenvergoeding, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 174.273 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.852, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd en de vergrijpboete vernietigd. Tevens zijn de Inspecteur en de Minister voor Rechtsbescherming (thans: Minister van Justitie en Veiligheid) veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van immateriële schade ten bedrage van € 2.000 respectievelijk € 500, is de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 50 aan belanghebbende te vergoeden en is de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 2.625.
1.4.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij hebben beiden een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. J.W. Elzinga-Snoek, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in de periode 22 maart 1994 tot en met 9 februari 1998 in Tsjechië gewoond en gewerkt. Na die periode is belanghebbende (terug)verhuisd naar Nederland. Belanghebbende heeft in Tsjechië samengewerkt met zakenpartner [de zakenpartner1] (hierna: [de zakenpartner1] ) en ook (in mindere mate) met zakenpartners [de zakenpartner2] en [de zakenpartner3] . De werkzaamheden van belanghebbende betroffen de financiering/exploitatie van onroerend goed in Tsjechië. De samenwerking vond onder andere plaats door middel van vennootschappen waarin al dan niet met de zakenpartners een direct dan wel indirect (gezamenlijk) belang werd gehouden. Ook heeft belanghebbende geld verstrekt aan [de zakenpartner1] en/of vennootschappen waarin [de zakenpartner1] een belang had.
2.2.
Belanghebbende en [de zakenpartner1] hadden beiden een belang van 50% in [naam3] (een op 7 december 1992 naar Arubaans recht opgerichte rechtspersoon, hierna: [naam3] ), welke vennootschap op haar beurt vanaf 22 maart 2005 een 100%-belang had in [naam4] (een rechtspersoon opgericht naar Tsjechisch recht, hierna: [naam4] ). Oorspronkelijk heette laatstgenoemde vennootschap “ [naam5] ”, maar vrijwel direct na de overdracht is de naam gewijzigd in [naam4] .
2.3.
Belanghebbende heeft in verband met de aankoop van het belang in [naam4] door [naam3] , op 16 juni 2005 een bedrag van € 100.000 geleend aan [naam3] . Op dezelfde dag heeft belanghebbende een bedrag van € 100.000 geleend aan [de zakenpartner1] , die op zijn beurt dat bedrag heeft doorgeleend aan [naam3] , eveneens in verband met de aankoop van het belang in [naam4] . In de geldleningsovereenkomst van 16 juni 2005 die tussen belanghebbende en [de zakenpartner1] is opgesteld, is onder meer vermeld:
“De geldverstrekker
[belanghebbende]verstrekt aan geldlener ( [de zakenpartner1] ) een lening ter grootte van euro 100,000,- (honderdduizend euro) ten behoeve van de betaling ,,commissie voor [de zakenpartner2] ten bedrage van euro 200,000,- voor de aankoop van de aandelen [naam5] door [naam3] te Aruba”. (…)
Over het leenbedrag van euro 100,000,- zal geldlener een vergoeding voldoen aan geldverstrekker van 3,0% op jaarbasis. (…)
De hoofdsom van euro 100,000,- zal door geldlener worden afgelost, geheel danwel gedeeltelijk bij vervreemding / verkoop van enig eigendom van [naam3] of haar eigendommen in [naam4] , de rechtsopvolger van [naam5]
(…)”
2.4.
Belanghebbende heeft de periode 21 juni 2005 tot en met 11 september 2006 in voorarrest (inverzekeringstelling en vervolgens voorlopige hechtenis) doorgebracht – belanghebbende is nadien overigens vrijgesproken van de feiten waarvan hij verdacht werd – en was tijdens het voorarrest niet tot nauwelijks betrokken bij de ondernemingsactiviteiten van [naam4] . In die periode gaf [de zakenpartner1] leiding aan [naam4] . Begin 2010 heeft belanghebbende zich voorgenomen om alle financiële banden met [de zakenpartner1] te verbreken vanwege diverse door belanghebbende vermoede malversaties door [de zakenpartner1] in de periode van het voorarrest. Op 6 juni 2010 heeft [naam3] haar gehele belang in [naam4] verkocht aan een derde voor een verkoopprijs van CZK 3.500.000. Nadien heeft nog een neerwaartse aanpassing van de koopsom met een bedrag van CZK 2.000.000 plaatsgevonden wegens een afgegeven garantie.
2.5.
Op 13 juni 2005 heeft [de zakenpartner1] de vennootschap [naam6] (hierna: [naam6] ) opgericht. [de zakenpartner1] heeft 100% van het (nominale, geplaatste) aandelenkapitaal in deze vennootschap verkregen, ter grootte van CZK 200.000. Op 15 augustus 2005 heeft [de zakenpartner1] 40% daarvan aan [naam7] verkocht.
2.6.
Op 15 december 2009 heeft belanghebbende bedragen van respectievelijk CZK 2.500.000 en CZK 1.500.000 aan [de zakenpartner1] uitgeleend via diens vennootschapen [naam8] en [naam9] In de geldleningsovereenkomsten is het volgende vermeld:
Geldleningsovereenkomst (via [naam8] ):

Agreement between:
[naam4] (…)
and
[Belanghebbende](…)
Both parties agree as follows:
[Belanghebbende]agrees that his present current courant with [naam4] will be deducted with the amount of 2.500.000,- Czech Crowns (twomillionfivehundredthousand Czech Crowns).
This amount of 2,5 million Czech Crowns is paid the date 01 october 2008 to the account of [naam8] bank accountnumber [nummer1] .
This summe of Czech Crowns 2.500.000,- is used as a loan to [de zakenpartner1] at the same date, at [de zakenpartner1] his request the money was directly send to the account of [naam8]
Simultanious with this contract belongs the loan contract between [de zakenpartner1] en
[Belanghebbende]in which contract both parties agree that [de zakenpartner1] receives a loan of 2,5 million Czech Crowns from
[Belanghebbende].
Signed at the date 15th of December 2009
[Belanghebbende]for [naam3] – [naam4]
[Belanghebbende]as physical person
[de zakenpartner1] as receiver of the amount due to contract.”
Geldleningsovereenkomst (via [naam9] ):

Agreement between:
[naam4] (…)
[Belanghebbende](…)
Both parties agree as follows:
[Belanghebbende]agrees that his present current courant with [naam4] will be deducted with the amount of 1.500.000,- Czech Crowns (onemillionfivehundredthousand Czech Crowns).
This amount of 1,5 million Czech Crowns is paid the date 01 october 2008 to the account of [naam9] bank accountnumber [nummer2] .
This summe of Czech Crowns 1.500.000,- is used as a loan to [de zakenpartner1] at the same date, at [de zakenpartner1] his request the money was directly send to the account of [naam9]
Simultanious with this contract belongs the loan contract between [de zakenpartner1] en
[Belanghebbende]in which contract both parties agree that [de zakenpartner1] receives a loan of 1,5 million Czech Crowns from
[Belanghebbende].
Signed at the date 15th of December 2009
[Belanghebbende]for [naam3] – [naam4]
[Belanghebbende]as physical person
[de zakenpartner1] as receiver of the amount due to contract.”
2.7.
Op 17 mei 2010 heeft belanghebbende een belang van 25% in het aandelenkapitaal van [naam6] gekocht van [de zakenpartner1] . In de “AGREEMENT ON THE TRANSFER OF THE OWNERSHIP INTEREST in the company [naam6] ”, waarin [de zakenpartner1] is aangeduid als “Transferor” en belanghebbende als “Transferee”, is over deze transactie onder meer vermeld:

Whereas:
(A) (…) The Transferor is the owner of 60 % ownership interest in the Company corresponding to CZK 120.000 capital contribution to Company’s registered capital.
(B) (…) The Transferor’s 25% ownership interest in the Company corresponding to CZK 50,000 capital contribution to Company’s registered capital is hereinafter referred to only as the
“Ownership Interest”.
(…)
Art. 2. Ownership Interest Price
2.1.
By this Agreement the Transferor transfers its Ownership Interest in the Company for the purchase price of CZK 50,000 (the
“Purchase Price”) and the Transferee accepts the Ownership Interest from the Transferor and undertakes to pay the Purchase Price.
2.2.
The Parties declare that the Purchase Price has been paid up as of the date hereof.”
2.8.
Belanghebbende heeft aan [de zakenpartner1] een brief met dagtekening 5 december 2010 gestuurd, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is geschreven:
“ [plaats1] :
 I paid all invoices for repair and work + housekeeper for about 16 months and charged it to Transfin , the invoices suddenly “disappeared” from your Transfin bookkeeping and last week I found out from [naam10] the accountant that there are no such invoices in the bookkeeping anymore.
The invoices reach an amount of euro 68.000,- total, I received euro 25.000,- from a potential buyer . The rest is euro 43.000,- appr.
Kc. 1.100.000,-
Plus all the work I personally did for it during 1,5 years ......
Investing money [naam6] :
 I discussed with [de zakenpartner2] the first cash payments . I paid euro 125.000,- to your hands
Kc. 3.000.000,-
[naam4] :
 Cash taken money with your ( [naam4] creditcard) appr.
Kc. 4.000.000,this is besides the cash money that [naam11] (director) took !
 You used for private investing ‘ [naam8] ’ Kc. Mio 2,5 and for investing Profin Kc. 1,5 mio, all [naam4] money and all done without the agreement of the other stockholder (me)
Kc. 4.000.000,-
 Now it seems that you also used about Kc. 7,7 mio for transferring the rental debts to Transfin ,it seems these debts are “in the air”
Kc. 7.700.000,-
According to all [naam4] points I must remark that [naam11] the director was a protégé of yours and you always told me to trust him fully ...........
Actually all the money I invested in [naam4] was much more than we received out of the sales price .
Counting that also PLUS the point that we had to sell for such a low price because of your “robbery” out of the [naam4] can bring a very huge claim to you.
As you remember we discussed it 2 months ago with [naam12] .
Total money of above mentioned is
Kc. 19.800.000,-
Plus we still must pay the tax debt of Kc. Mio 1,5 to [naam4] s.r.o
Kc. 1.500.000,-
In total you personally owe me minimal the amount of what is written all above to a total of appr. Kc. 21.300.000,- without interest or further claims.
Although I know that you “used” the money for private ???? life and the rest for investing in buildings ( [naam8] / [naam13] / [naam14] / [naam15] / [naam16] / [naam17] ) etc.; I never saw any documents about my part in it and / or any financial comings. Which means all the money was used to your benefit.
As discussed with [de zakenpartner2] I accept your “compensation” as payment for all your debts to me.
To avoid any further problems with [naam6] and the buyers of [naam4] we propose to you to sell formally your stocks in [naam6] to me as compensation for all debts to me and any further claims what ever called.
Your stocks have an estimated value between Kc. Mio 12,- and Kc. Mio 15,- so it’s a very fair deal.
When you agree with this settlement before Wednesday December 8th 2010 I personally pay you the amount of Kc. 3.000.000,- after the sales of [naam6] ”
[de zakenpartner1] is niet ingegaan op het in de brief van 5 december 2010 gedane aanbod zijn 35%-belang in [naam6] aan belanghebbende te verkopen.
2.9.
Op 5 oktober 2011 hebben belanghebbende en [de zakenpartner1] hun (resterende) aandelenbelangen in [naam6] verkocht aan [naam18] . De verkoopprijs van het belang van belanghebbende bedroeg CZK 10.644.743.
2.10.
Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende overgelegde verklaring van [de zakenpartner1] , die door zowel [de zakenpartner1] als belanghebbende op 25 maart 2019 is ondertekend, waarin het volgende is opgenomen:

Statement done by [de zakenpartner1] on the 25th of April 2018[Hof: datum moet volgens belanghebbende 25 maart 2019 zijn]
Herewith I, [de zakenpartner1] confirm to [belanghebbende] the following;
Since the year 1988 [belanghebbende] and I, [de zakenpartner1] , are businesspartners. Since 1988 we took together and each for himself part in several business constructions and were both stockholders of several companies in the Czech Republic.
During the years after 1988 that we were active in several kinds of trade and investments, we acted as individuals and as investmentpartners; besides businesspartners we became good friends. It was common for us to support eachother, also if necessary in the financial way.
The first investments were done by [belanghebbende] , he provided the fînances to let our mutual companies grow, between us as businesspartners we mostly , but not exclusive and always , made loan agreements to be financial clear, also to the Czech Tax Department.
** For reason that [belanghebbende] took bigger financial parts in the companies , I [de zakenpartner1] , was mostly in debt to [belanghebbende] , those debts existed since the beginning of our partnership(s). At a certain moment around the year 1995, I took over the stocks from [belanghebbende] of [naam19] ; those stocks were never paid to him, I stayed in debt for that. I do not remember the price to be paid.
** In the year 2004 my company [naam15] was able to acquire a port-folio with appartments from a former State Company and the Company [naam20] . I was not capable to provide the money needed to buy the port-folio with appr. 400 appartments. For that reason [belanghebbende] provided me a loan of euro 200.000,- ; as I remember probably also another loan of euro 100.000,-
** The debts towards [belanghebbende] also came out of trading between my Czech Company [naam19] and the Dutch Company from [belanghebbende] ; like " [naam21] " / [naam22] for delivered goods which were planned to be paid at a later moment. Those deliveries were for example frozen broccoli and fish, I remember the total debt in broccoli and fish was around euro 60.000,-
Around the year 2006/2007 one of my Czech companies, [naam15] , owned a hotel in the City of [plaats1] , this hotel was heavily damaged during a freezing winter and because of ruination by some local youth (they were all captured by the police and convicted); For the reason that [belanghebbende] was/ is familiar with hotels and construction, I asked him to keep the hotel under his accountability, make the necessary repairs and afterwards sell the hotel.
** [belanghebbende] provided a housekeeper in the hotel, the needed maintenance and repairs were made under his supervision and on his costs and we tried to sell the hotel , in the year 2007 [belanghebbende] found a buyer, the buyer signed the sales-contract, but unfortunately the buyer refused to pay and take over the hotel. A courtcase in the Netherlands was presented, but Dutch Court decided in favour of the buyer. So the hotel was not sold and [belanghebbende] was never paid for his work and for his invoices to a total of appr. Euro 84.000,-
My company [naam15] received the insurance payment for the damages of the hotel , but I did not pay my debt to [belanghebbende] for my financial situation was bad.
** Since the year 2004/2005 , [belanghebbende] and [de zakenpartner1] , were stockholders of the company " [naam4] ". Due to problems in that company and the low sales price of the stocks when we sold the stocks, I was not able to pay back my loans to [belanghebbende]
For that reason [belanghebbende] had to take all loses and the value of his stocks in [naam4] went to zero (no value at all). Because of several medical problems and operations since the year 2004 it was unlikely that I would fully recover and retain my health; since that time my situation got worse and since the year 2010 I am 100% handicapped.
** I was not able to pay back the loans + interest and the debts which I have had to [belanghebbende] , fort hat reason it was agreed between me and [belanghebbende] that [belanghebbende] would buy a part of my stocks which I had in [naam6] fort he amount of the debts plus Kc 50.000,- agfainst final clearance between me and him. So all debts between me and [belanghebbende] were cleared because of the low addition of Kc. 50.000,- for the stocks.
It was difficult to calculate the precise amount of debts which I had towards [belanghebbende] because a former director of [naam4] / [naam6] "disappeared" with appr. EURO 400.000,- from the bankaccount of [naam4] plus most of the bookkeeping and accountants administration. (The man was captured after several years by the Czech Police and brought to Court, the money was gone)
So again to be clear, by calculating and discussing with [belanghebbende] , we agreed that I compensated my debts to him and the loses which were eventually made because of my acting in the companies by selling him the stocks in [naam6] for the "symbolic" price of Kc 50.000,- ; in such a way [belanghebbende] was able to compensate my debts at the moment of a future sales of the stocks of [naam6]
All the above was discussed with me in the presence of my son [naam23] to avoid misunderstandings because of my limited ability to conversate oral.”
2.11.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2011 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 18.458 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.043. Met dagtekening 31 mei 2014 heeft de Inspecteur aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd conform de gedane aangifte. Daarbij is bij beschikking op grond van artikel 3.151 van de Wet IB 2001 een verlies vastgesteld van € 18.458 (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking).
2.12.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 februari 2020 aan belanghebbende (onder meer) de – onder 1.1. genoemde – navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 18.458, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.425. Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk heeft de Inspecteur als volgt vastgesteld:
Vastgesteld bij aanslag
€ 0
Bij:
- Vervreemdingsvoordeel (= € 386.947 (overdrachtsprijs) -/- € 1.961 (verkrijgingsprijs)
€ 384.986
- Reguliere voordelen
€ 20.609
Inkomen uit aanmerkelijk belang
€ 405.595
Verliesverrekening uit voorgaande jaren
€ 17.151
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
€ 388.444
2.13.
De Inspecteur heeft bij de – onder 1.2. genoemde – uitspraak op bezwaar, met dagtekening 5 maart 2022, het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van negatief € 22.658, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.852.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is enkel de hoogte van de navorderingsaanslag in geschil. Meer specifiek is voor de hoogte van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in geschil welke verkrijgingsprijs in aanmerking dient te worden genomen bij de berekening van het vervreemdingsvoordeel ter zake van de op 5 oktober 2011 door belanghebbende verkochte aandelen in [naam6] .
3.2.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de verkrijgingsprijs met CZK 17.3000.000 dient te worden verhoogd. Dit is het bedrag ter hoogte waarvan belanghebbende stelt dat zijn vorderingen op [de zakenpartner1] zijn ‘verrekend’, zoals vermeld in de – onder 2.8. genoemde – brief van 5 december 2010. Volgens belanghebbende resteert aldus een vervreemdingsvoordeel van nihil en dient het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang te worden bepaald op € 3.458 (= € 20.609 -/- € 17.151). Subsidiair stelt belanghebbende dat de verkrijgingsprijs dient te worden verhoogd met een drietal bedragen aan vorderingen die belanghebbende had op [de zakenpartner1] en die zien op schade die [de zakenpartner1] heeft aangericht: (omgerekend) € 238.545 (creditcardopnames en weggesluisde huur), € 102.117 (helft R/C-schuld van [de zakenpartner1] aan [naam4] ), € 43.000 (voorgeschoten bedragen inzake hotel in [plaats1] ), en met € 112.000 (de onder 2.3. genoemde lening aan [de zakenpartner1] van € 100.000 in verband met de aankoop van het belang in [naam4] , vermeerderd met € 12.000 rente).
3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verkrijgingsprijs € 1.961 bedraagt, zijnde de in de – onder 2.7. genoemde – koopovereenkomst opgenomen koopsom van CZK 50.000. De Inspecteur heeft de – onder 3.2. genoemde – standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist.
3.4.
Partijen hebben ter zitting van het Hof eenparig verklaard dat bij het bepalen van de navorderingsaanslag het door de Rechtbank vastgestelde belastbare inkomen uit sparen en beleggen dient te worden gehandhaafd op € 6.852 en dat het belastbare inkomen uit werk en woning op negatief € 22.658 dient te worden bepaald. Omdat de bij het opleggen van de primitieve aanslag vastgestelde verliesvaststellingsbeschikking (zie 2.11.) geen onderwerp van geschil is in het hoger beroep van belanghebbende, verstaat het Hof dat de Inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking (ambtshalve) zal verhogen naar € 22.658.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Wat betreft vervreemdingsvoordelen wordt de aanmerkelijkbelanghouder in de heffing van inkomstenbelasting betrokken voor het verschil tussen de overdrachtsprijs en de verkrijgingsprijs (artikel 4.19, lid 1, Wet IB 2001). Onder verkrijgingsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten (artikel 4.21, lid 1, Wet IB 2001). Indien bij een vervreemding of een verkrijging een tegenprestatie ontbreekt of de tegenprestatie is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde die ten tijde van de vervreemding, respectievelijk de verkrijging, in het economische verkeer aan de aandelen of winstbewijzen kan worden toegekend (artikel 4.22, lid 1, Wet IB 2001).
4.2.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de bij de berekening van het vervreemdingsvoordeel ter zake van de op 5 oktober 2011 door belanghebbende verkochte aandelen in [naam6] in aanmerking te nemen overdrachtsprijs € 386.947 (CZK 9.644.743) bedraagt. Partijen houdt enkel verdeeld wat de hoogte is van de daarbij in aanmerking te nemen verkrijgingsprijs. Nu belanghebbende daarbij wenst af te wijken van de in de – onder 2.7. genoemde – koopovereenkomst van 17 mei 2010 opgenomen koopsom van CZK 50.000, omgerekend € 1.961, en in deze koopovereenkomst geen aanvullende tegenprestatie is opgenomen, rust op hem de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot feiten en omstandigheden waaruit volgt dat de verkrijgingsprijs hoger is.
4.3.
Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de verkrijgingsprijs dient te worden verhoogd met CZK 17.300.000, zijnde het in de – onder 2.8. genoemde – brief van 5 december 2010 vermelde bedrag van CZK 21.300.000 minus CZK 4.000.000 aan vorderingen van belanghebbende op [de zakenpartner1] . Daartoe heeft belanghebbende – samengevat – aangevoerd dat de aandelen in [naam6] een veel hogere waarde vertegenwoordigden dan de bepaalde koopsom en dat het de bedoeling van partijen was om de vorderingen die belanghebbende ten tijde van de verwerving van de aandelen had op [de zakenpartner1] (hiermee) te ‘verrekenen’.
4.4.
Voor zover belanghebbende hiermee bedoelt zich te beroepen op het bepaalde in artikel 4.22, lid 1, Wet IB 2001, omdat bij de verkrijging sprake zou zijn van een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, verwerpt het Hof dit beroep. Belanghebbende heeft immers niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat de verkoper ( [de zakenpartner1] ) de koper (belanghebbende) heeft willen bevoordelen of dat een verrekening heeft plaatsgevonden van een vergoeding welke de verkoper uit anderen hoofde aan de koper heeft willen verstrekken (vgl. HR 25 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4383). De enkele stelling dat de bedongen aankoopsom ten tijde van de verkrijging lager was dan de waarde in het economische verkeer van de desbetreffende aandelen brengt deze conclusie nog niet met zich. Daarbij komt dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk maakt dat deze waarde hoger was dan de aankoopsom. Belanghebbende heeft geen waarderingsrapport of jaarrekeningen overgelegd, of andere financiële stukken waaruit de waarde van de aandelen of de onderliggende vennootschap ten tijde van de verkrijging kan worden afgeleid, sterker nog: tot de stukken van het geding behoren geen gegevens waaruit kan worden opgemaakt welke vermogensbestanddelen zich precies in [naam6] bevonden of wat de activiteiten van deze vennootschap behelsden. Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard dat hij ten tijde van de verkrijging van de aandelen ook niet wist wat de waarde van de aandelen was en wat er zich precies in de vennootschap afspeelde.
4.5.
Belanghebbende stelt, naar het Hof begrijpt, dat de tegenprestatie bij de verkrijging niet alleen bestaat uit de aankoopsom, maar ook uit het afstand doen, door belanghebbende ‘verrekening’ genoemd, van de in de brief van 5 december 2010 genoemde vorderingen op [de zakenpartner1] . Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn stelling in die zin genuanceerd dat de vorderingen ten tijde van de verkrijging niet zijn verrekend, omdat hij op dat moment niet wist wat de waarde van de aandelen was en evenmin welke vorderingen hij had op [de zakenpartner1] , maar dat het wel de bedoeling was om de vorderingen te verrekenen. Naar het Hof begrijpt, stelt belanghebbende dat de vorderingen op enig moment wel zijn verrekend.
4.6.
Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende met hetgeen hij met betrekking tot zijn primaire standpunt heeft aangevoerd niet aannemelijk dat de verkrijgingsprijs dient te worden verhoogd met de genoemde vorderingen. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
4.7.
In wezen stoelt het standpunt van belanghebbende allereerst op de aanname dat de aandelen ten tijde van de verkrijging meer waard waren dan de aankoopprijs, hetgeen belanghebbende, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk heeft gemaakt. Ook gaat het ervan uit dat de (gestelde) vorderingen in het economische verkeer een positieve waarde hadden, terwijl belanghebbende tegelijkertijd ook stelt, zo heeft hij ter zitting van het Hof desgevraagd herhaald, dat [de zakenpartner1] ten tijde van de verkrijging ‘technisch failliet’ was en dat op hem niets te verhalen viel. In dat licht bezien, maakt belanghebbende niet aannemelijk dat aan de vorderingen die hij bij wijze van tegenprestatie stelt (op enig moment) te hebben verrekend, enige waarde kan worden toegekend, laat staan een waarde ter hoogte van het door hem opgevoerde bedrag. Omtrent de gegoedheid van [de zakenpartner1] ten tijde van de verkrijging heeft belanghebbende wel in algemene termen iets gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat [de zakenpartner1] ten tijde van de verkrijging over voldoende verhaalbaar vermogen beschikte.
4.8.
Daargelaten dat voorts niet is komen vast te staan dat, en zo ja wanneer, belanghebbende uiteindelijk afstand heeft gedaan van de vorderingen, maakt belanghebbende bovendien evenmin aannemelijk dat een voldoende causaal verband bestaat tussen die gestelde verrekeningen en de verkrijging van de aandelen. Belanghebbende verwijst weliswaar naar de brief van 5 december 2010, maar afgezien van het feit dat deze van ruim een half jaar later is, kan uit deze brief juist worden afgeleid dat de vorderingen in ieder geval op dat moment nog bestonden. Bovendien wordt in de brief in het geheel niet gerept over de eerdere aankoop door belanghebbende van de aandelen [naam6] . De verklaring van belanghebbende ter zitting van de Rechtbank dat de brief mede is opgesteld ter geruststelling van de koper van [naam4] , die dreigde met een claim, en dat het ging om het resterende 35%-belang van [de zakenpartner1] in [naam6] , schetst ook een context waaruit (juist) niet het gestelde causale verband kan worden opgemaakt. Ook de – onder 2.10. genoemde – in 2019 opgestelde verklaring van [de zakenpartner1] leidt niet tot een andere conclusie. Deze verklaring is tot stand gekomen na een reconstructie achteraf, waarbij de vraag kan worden gesteld hoe accuraat en betrouwbaar deze na zoveel jaar is mede gezien de ziektegeschiedenis van [de zakenpartner1] . Zo strookt de verklaring op bepaalde punten niet met de verklaring van belanghebbende ter zitting en met de situatie zoals die uit de stukken volgt. Ter zitting van het Hof is duidelijk geworden dat de schulden juist niet reeds ten tijde van de verkrijging zijn verrekend en uit de brief van 5 december 2010 volgt dat deze schulden ook op dat moment nog bestonden. Voor het overige mist er ook een nadere onderbouwing. Gelet hierop kan aan deze verklaring van [de zakenpartner1] niet het door belanghebbende bepleite gewicht worden toegekend dat nodig is om het gestelde causale verband aannemelijk te kunnen achten.
4.9.
Het Hof verwerpt eveneens het subsidiaire standpunt van belanghebbende, op dezelfde gronden als onder 4.7. en 4.8. vermeld. Daarbij merkt het Hof op dat belanghebbende ter zitting van het Hof heeft beaamd dat drie bedragen aan vorderingen op [de zakenpartner1] die belanghebbende in dit kader heeft opgevoerd, zien op vorderingen die genoemd zijn in de brief van 5 december 2010, te weten (omgerekend) € 238.545 (creditcardopnames en weggesluisde huur), € 102.117 (helft R/C-schuld van [de zakenpartner1] aan [naam4] ) en € 43.000 (voorgeschoten bedragen inzake hotel in [plaats1] ). Met betrekking tot de vordering van € 112.000 (de onder 2.3. genoemde lening aan [de zakenpartner1] van € 100.000 in verband met de aankoop van het belang in [naam4] , vermeerderd met € 12.000 rente) overweegt het Hof dat het onder 4.7. vermelde hiervoor onverkort geldt en dat wat betreft het onder 4.8. vermelde – in aanvulling daarop – geldt dat uit de enkele omstandigheid dat deze vordering niet in de brief van 5 december 2010 is opgenomen, niet volgt dat deze vordering dús ten tijde van de verkrijging is verrekend. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat in de geldleningsovereenkomst is bepaald dat de geldlening zou worden afgelost bij (onder andere) vervreemding van enig eigendom van [naam3] , waartoe de aandelen in [naam4] behoren. Laatstgenoemde aandelen zijn op 6 juni 2010 verkocht aan een derde (zie 2.4.). Duidelijkheid over de precieze gang van zaken en over de afwikkeling van de vordering heeft belanghebbende niet gegeven.
4.10.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep van belanghebbende is ook in zoverre ongegrond en het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de vergrijpboete, het griffierecht, de vergoedingen van immateriële schade en de proceskosten,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur, behoudens voor zover deze de verliesverrekeningsbeschikking en de toegekende proceskostenvergoeding betreft,
– vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 22.658, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 388.444 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.852, en
– vermindert de heffingsrente dienovereenkomstig.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 27 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.