ECLI:NL:GHARL:2025:3272

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.354.274/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toelating van [de schuldenaar] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp). De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 30 april 2025, het verzoek van [de schuldenaar] afgewezen, omdat hij niet te goeder trouw zou zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van zijn schulden. Het hof heeft de procedure en de feiten van de zaak uitvoerig besproken, waarbij het hof heeft vastgesteld dat [de schuldenaar] in 2018 getrouwd is en een aanzienlijke schuldenlast heeft opgebouwd, onder andere door een drugs- en gokverslaving. Na een periode van herstel en het volgen van een hbo-opleiding, heeft hij zijn leven weer op de rails gekregen. Het hof heeft geoordeeld dat, ondanks het feit dat er gronden voor afwijzing zijn, [de schuldenaar] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de omstandigheden die hebben geleid tot zijn schulden onder controle heeft gekregen. Het hof heeft daarom besloten om de hardheidsclausule toe te passen en heeft [de schuldenaar] alsnog toegelaten tot de wsnp. De aanvang van de termijn van de wsnp is vastgesteld op de datum van de uitspraak, omdat relevante informatie over een eerder aanvangsmoment ontbreekt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.354.274/01
arrest van 28 mei 2025
inzake
[appellant] ,
die woont in [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[de schuldenaar],
advocaat: mr. J. Veninga, die kantoor houdt in Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

In een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 april 2025 is het verzoek van [de schuldenaar] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem afgewezen.

2.Het verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
In een beroepschrift, ontvangen door de griffie van het hof op 7 mei 2025, heeft [de schuldenaar] verzocht dit vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij wordt toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: wsnp).
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder de brieven met bijlagen van 9 en 20 mei 2025 van mr. Veninga.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op woensdag 21 mei 2025, waarbij [de schuldenaar] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
[de schuldenaar] is in 2018 in gemeenschap van goederen getrouwd met mevrouw [de echtgenote] . Samen hebben zij twee kinderen. [de schuldenaar] heeft ook een kind uit een eerdere relatie. [de schuldenaar] is met zijn gezin woonachtig in [woonplaats] aan de [adres] . Bij deze woning staat een loods, waarin [de echtgenote] een dansschool exploiteert.
3.2
De schuldsaneringsregeling is eerder op [de schuldenaar] van toepassing geweest. Deze is in 2016 met een schone lei beëindigd. Kort daarna is [de schuldenaar] opnieuw in de schulden gekomen. Het huidige verzoek ziet op de nadien ontstane schulden.
3.3
De totale schuldenlast van [de schuldenaar] bedraagt € 148.372,82 en bestaat onder meer uit een schuld van in totaal van € 71.585,- aan de Belastingdienst, een schuld van € 25.000,- aan Speed Clean Mobile voor huur, een schuld van € 22.518,30 aan United Consumers B.V. voor energie en schulden aan Greenacre Capital Group van € 1.171,86 en € 1.202,51. De schulden betreffen zowel privé als zakelijke schulden. De schuldenlijst bevat ook schulden afkomstig van [de echtgenote] waar [de schuldenaar] – als gevolg van de huwelijkse gemeenschap – aansprakelijk voor is.
3.4
De zakelijke schulden zijn ontstaan in de periode waarin [de schuldenaar] een eenmanszaak in de steigerbouw had. De oorzaak van het ontstaan van de schulden is gelegen in een drugs- en gokverslaving. [de schuldenaar] is gedurende 25 jaar verslaafd geweest aan amfetamine. In 2019 heeft [de schuldenaar] zijn onderneming als gevolg van de oplopende schulden moeten staken.
3.5
In 2018 is [de schuldenaar] tot geloof gekomen en heeft hij zijn leven op de rit gekregen. Hij is in september 2020 van zijn drugsverslaving afgekomen en is in datzelfde jaar in loondienst getreden bij Snijtech Assemblage nr. 2 B.V (hierna: Snijtech).
3.6
Op 11 maart 2021 is door uitzendbureau WerkTijd B.V. beslag gelegd op het inkomen dat [de schuldenaar] ontvangt van Snijtech. [de schuldenaar] heeft tot op heden via het gelegde beslag afgelost.
3.7
In juni 2023 is [de schuldenaar] in de ziektewet geraakt als gevolg van artrose in de handen en polsen. Snijtech heeft sindsdien conform de loondoorbetalingsverplichting loon uitbetaald aan [de schuldenaar] . In juni 2025 eindigt deze verplichting.
3.8
[de schuldenaar] is in september 2024 begonnen met de tweejarige hbo-opleiding tot ervaringsdeskundige en loopt daarnaast stage bij daklozenopvang Wender. Met ingang van juli 2025 zal [de schuldenaar] - na het beëindigen van de loondoorbetalingsverplichting van Snijtech – in dienst treden bij Wender voor 32 uur per week. Dit betreft een werken/leren-traject waarbij [de schuldenaar] gedurende één dag per week naar school gaat. Na dit traject is hem een vast dienstverband in het vooruitzicht gesteld.
3.9
[de schuldenaar] en [de echtgenote] hebben zich in oktober 2023 gewend tot Bureau Benedictus voor schuldhulpverlening. Op aanraden van Bureau Benedictus zijn [de schuldenaar] en [de echtgenote] op 6 augustus 2024 huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Hierbij is de bestaande gemeenschap niet verdeeld.
3.1
Voor de schulden van mevrouw [de echtgenote] is een minnelijk voorstel gedaan aan de schuldeisers. Een aantal schuldeisers hebben dat voorstel niet aanvaard, reden waarom aan de rechtbank is verzocht een dwangakkoord op te leggen. Dat verzoek wordt behandeld op 25 juni 2025.

4.De beoordeling

Het oordeel van de rechtbank
4.1
De rechtbank heeft het verzoek van [de schuldenaar] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat [de schuldenaar] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden niet te goeder trouw is geweest. Ook het beroep op de hardheidsclausule is niet geslaagd. Weliswaar is er sprake van “een keer ten goede”, maar [de schuldenaar] heeft onvoldoende adequate actie ondernomen om de recent ontstane schulden aan United Consumers en Greenacre Capital Group te voorkomen.
Het beroep van [de schuldenaar]
4.2
heeft twee grieven geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank. In zijn eerste grief betoogt [de schuldenaar] dat de rechtbank is uitgegaan van onjuiste feiten. Zo betreft de schuld aan Greenacre Capital Group geen recente schuld, maar volgt deze uit een verstekvonnis dat is gewezen op 1 december 2020. Ook de schuld aan United Consumers is geen recente schuld, omdat deze ziet op de levering van gas in de jaren 2020 tot en met 2023. Gedurende deze periode gaf [de schuldenaar] jaarlijks de meterstand door. Echter, volgens United Consumers klopte deze stand steeds niet, waarna het verbruik werd geschat. [de schuldenaar] betaalde de op de schatting gebaseerde rekening. In 2023 heeft [de schuldenaar] een foto van de meterstand verzonden naar United Consumers, waaruit bleek dat de doorgegeven meterstanden juist waren en [de schuldenaar] al die tijd te weinig had betaald. Op basis van de meterstand ontving [de schuldenaar] op 14 december 2023 een eindafrekening voor een bedrag van € 20.026,59. Volgens [de schuldenaar] is de vordering van United Consumers onterecht gelet op de hoogte van de vordering. Hij vermoedt dat de beginstand van de meter onjuist is geweest. Hij heeft dit samen met de netwerkbeheerder Liander proberen te achterhalen, maar dat is niet gelukt.
4.3
De tweede grief van [de schuldenaar] ziet op de beslissing van de rechtbank om het beroep op de hardheidsclausule af te wijzen. Volgens [de schuldenaar] is er sprake van een bestendige gedragsverandering en heeft hij wel degelijk adequate actie ondernomen. Zo heeft hij het contract bij United Consumers in december 2023 direct opgezegd. Hij is nu aangesloten bij Frank Energie en geeft maandelijks de meterstand door. Zo voorkomt hij dat er grote achterstanden ontstaan.
Het oordeel van het hof
4.4
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan op grond van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, Faillissementswet (hierna: Fw) slechts worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is geweest in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend. Het is aan de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4.5
Uit de overgelegde schuldenlijst blijkt dat er meerdere schulden zijn ontstaan in de drie jaar voorafgaand aan het indienen van het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Ook staat er een aantal schulden op de lijst waarvan de ontstaansdatum en/of de hoogte niet duidelijk is. [de schuldenaar] heeft in het beroepschrift erkend dat hij ten aanzien van een deel van de schulden niet te goeder trouw is omdat een deel van deze (oudere) schulden uit de periode stammen dat hij verslaafd was en andere schulden zijn ontstaan en onbetaald gelaten door een gebrekkige administratie waardoor [de schuldenaar] geen overzicht meer had over zijn financiële situatie. Wat er ook zij van de stellingen van [de schuldenaar] over de schulden aan Greenacre Capital Group en United Consumers, gelet op deze omstandigheden is het hof – net zoals de rechtbank – van oordeel dat [de schuldenaar] niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten zijn van zijn schulden.
4.6
Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het feit dat zich, zoals in dit geval, een weigeringsgrond voordoet, ingevolge het bepaalde in artikel 288 lid 3 Fw toch worden toegewezen, als voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule). Het gaat bij de toepassing van de hardheidsclausule om de oorzaak van de problematiek, welke oorzaak de schuldenaar aantoonbaar onder controle moet hebben gekregen en waarbij in het algemeen is vereist dat de schuldenaar een (persoonlijke) ontwikkeling heeft doorgemaakt die zich toont in het feit dat hij greep heeft gekregen op de omstandigheden die hem in financiële problemen hebben gebracht. Met andere woorden: er dient sprake te zijn van een bestendige gedragsverandering waardoor in redelijkheid kan worden aangenomen dat de problematiek zich niet zal herhalen, omdat de oorzaak daarvan is weggenomen.
4.7
Het hof overweegt in dit kader als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de schuldenaar] zijn drugs- en gokverslaving onder controle heeft gekregen. Nadat [de schuldenaar] in 2018 tot geloof is gekomen, heeft hij in 2020 een vaste baan gevonden bij Snijtech. Hierdoor kwam er structuur in het leven van [de schuldenaar] . Vanaf dat moment is hij ook clean geweest. In juni 2023 werd bij [de schuldenaar] artrose ontdekt in de handen en polsen, waardoor hij zijn werk in de fabriek niet meer kon voortzetten. Het verlies van structuur heeft bij [de schuldenaar] niet geleid tot een terugval. Samen met een re-integratiebureau is [de schuldenaar] op zoek gegaan naar een andere invulling van zijn werkzame leven en heeft hij ontdekt dat het coachen en helpen van mensen met een verslaving of andere problemen goed bij hem past. Op dit moment volgt [de schuldenaar] dan ook een hbo-opleiding tot ervaringsdeskundige en loopt hij stage bij de daklozenopvang. Daarnaast zet hij zich in voor Verslavingszorg Noord Nederland en bezoekt hij gevangenissen om zijn verhaal te vertellen. [de schuldenaar] is er daarmee naar het zich laat aanzien in geslaagd zijn leven een structurele andere wending te geven.
4.8
Verder is het hof van oordeel dat sprake is van een voldoende stabiele financiële situatie. Daarvoor is redengevend dat [de schuldenaar] en [de echtgenote] zich in oktober 2023 hebben aangemeld bij Bureau Benedictus voor schuldhulpverlening. Bureau Benedictus heeft de schulden zoveel mogelijk in kaart gebracht, waardoor [de schuldenaar] weer overzicht heeft gekregen. Er zijn geen nieuwe schulden ontstaan en na het sluiten van huwelijkse voorwaarden is [de schuldenaar] ook niet meer aansprakelijk voor de schulden van [de echtgenote] . Daarnaast is gebleken dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever binnenkort eindigt. [de schuldenaar] heeft voor de periode daarna opnieuw werk gevonden bij daklozenopvang Wender voor 32 uur in de week. [de schuldenaar] heeft ter zitting verklaard dat het salaris gelijk aan of zelfs hoger is dan het salaris van Snijtech. Na het afronden van zijn hbo-opleiding is hem een vaste baan in het vooruitzicht gesteld.
4.9
Uit de voorgaande omstandigheden blijkt dat [de schuldenaar] de oorzaak voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden onder controle heeft gekregen. Het hof ziet daarom reden om de hardheidsclausule toe te passen en [de schuldenaar] toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
De aanvang van de termijn van de wsnp
4.1
Op grond van artikel 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling anderhalf jaar. Die termijn begint (a) op de dag van de uitspraak tot toepassing van de wsnp, of (b) op de dag waarop de eerste aflossing is gedaan in het kader van de buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 285 lid 1 onder f Fw (het alternatieve aanvangsmoment).
4.11
In zijn uitspraak van 20 december 2024 [1] heeft de Hoge Raad beslist dat de eerste aflossing moet zijn gedaan tijdens het minnelijk traject van schuldhulpverlening en dat – voor zover hier relevant – ook een ten laste van de schuldenaar gelegd beslag aangemerkt kan worden als eerste aflossing.
4.12
Het ligt op de weg van de schuldenaar om gegevens te verstrekken die de rechter in staat stellen te bepalen wanneer het minnelijk traject is begonnen en op welke dag de eerste aflossing in het minnelijk traject is gedaan. Het hof is van oordeel dat op dit moment geen beslissing kan worden genomen over het bepalen van een eerder aanvangsmoment van de termijn van de wsnp, omdat relevante informatie die nodig is om deze beslissing te nemen ontbreekt. Dit oordeel zal het hof hierna toelichten.
4.13
Het hof stelt voorop dat slechts sprake is van een buitengerechtelijke schuldregeling als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw (een minnelijk traject, zie 4.11 en 4.12), als is voldaan aan de in artikel 288 lid 2 onder b Fw gestelde eis dat deze is uitgevoerd door een persoon of instelling als genoemd in artikel 48 lid 1 Wck. Als het minnelijke traject niet aan die eis voldoet zou het wsnp-verzoek immers niet toewijsbaar zijn op grond van artikel 288 lid 2 onder b Fw. [2] [de schuldenaar] heeft eerst hulp gezocht bij Zuidweg & Partners. In het dossier ontbreekt (voldoende) informatie over dit hulptraject. In oktober 2023 heeft [de schuldenaar] zich gewend tot Bureau Benedictus, waarvan vaststaat dat dat een persoon of instelling als genoemd in artikel 48 lid 1 Wck is.
4.14
Uit artikel 47 lid 2 Wck blijkt dat onder schuldbemiddeling wordt verstaan het in de uitoefening van een bedrijf of beroep verrichten van diensten, gericht op de totstandkoming van een regeling met betrekking tot de bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon. Schuldregeling (of schuldbemiddeling) is dan ook gericht op het tot stand brengen van overeenstemming tussen de schuldenaar en zijn of haar schuldeisers.
4.15
De schuldhulpverlening van gemeenten of andere schuldhulpverlenende instanties omvat veelal meer dan een schuldregeling alleen, namelijk ook voorbereidende werkzaamheden om de kans op een geslaagde schuldbemiddeling te vergroten. Dit wordt de stabilisatiefase genoemd, waarin de financiële situatie van de schuldenaar in kaart wordt gebracht en inkomsten en uitgaven in evenwicht worden gebracht. Hiermee worden ook de gegevens verzameld die nodig zijn om de afloscapaciteit van de schuldenaar te bepalen. Deze fase richt zich dus op (de financiële situatie en gedragingen van) de schuldenaar. Van een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 47 lid 2 Wck is sprake wanneer de bemiddeling is gericht op het tot stand brengen van overeenstemming tussen de schuldenaar en zijn of haar schuldeisers. Met een schuldregeling kan worden begonnen wanneer de stabilisatiefase is voltooid en de afloscapaciteit (het vrij te laten bedrag) is vastgesteld.
4.16
Het hof is van oordeel dat onvoldoende objectieve feitelijke gegevens zijn gesteld op grond waarvan bepaald kan worden wanneer het minnelijk traject is begonnen. Uit de artikel 285f-verklaring blijkt dat Bureau Benedictus namens [de schuldenaar] geen (nul)aanbod heeft gedaan, omdat ‘andere omstandigheden bij de schuldenaar het onmogelijk maken om tot een buitengerechtelijke regeling te komen’. Blijkens de toelichting daarop heeft de Belastingdienst bij het opvragen van de schuldpositie op voorhand het minnelijk traject afgewezen, omdat de aangifte over 2019 ontbreekt. Daarnaast was de administratie van verzoeker een puinhoop en kan niet met zekerheid worden verklaard dat de schuldenlijst volledig is.
4.17
Uit de artikel 285f-verklaring en de daarop gegeven toelichting blijkt onvoldoende of sprake is geweest van bemiddeling van de schuldhulpverlener die daadwerkelijk gericht is op het tot stand brengen van een buitengerechtelijke regeling. Ten eerste heeft de Belastingdienst een minnelijk traject niet op voorhand afgewezen. De brief van de Belastingdienst betreft een reactie op het verzoek van de schuldhulpverlener om opgaaf van de belastingschuld. Het opvragen van schulden behoort tot de stabilisatiefase, waarbij de financiële situatie van de schuldenaar in kaart wordt gebracht. Bovendien bevat de brief enkel een afwijzing voor het verlenen van uitstel van betaling in het kader van een minnelijke regeling. Uit de brief blijkt dat die afwijzing niet automatisch betekent “dat ook het aanbod in de regeling zal worden afgewezen. Als u overgaat tot het doen van een betaalvoorstel aan de schuldeisers, dan nodig ik u uit om dat aanbod ook aan mij voor te leggen. Ik zal het aanbod dan beoordelen (…).” Een dergelijk aanbod is echter niet gedaan. Ten tweede geldt dat, voor zover de reden voor het niet beginnen van het minnelijk traject was dat de schuldenpositie door de gebrekkige administratie (nog) niet duidelijk was, moet worden geconcludeerd dat ofwel de stabilisatiefase nog niet was afgerond ofwel dat onvoldoende duidelijk is hoe en op welk moment is vastgesteld dat verder onderzoek naar de schuldenpositie niet meer opportuun was.
4.18
[de schuldenaar] verzoekt in hoger beroep om de ingangsdatum te bepalen op 6 augustus 2024, zijnde de datum waarop de huwelijkse voorwaarden zijn opgemaakt. Het hof kan [de schuldenaar] hierin niet volgen, omdat de datum van het opmaken van huwelijkse voorwaarden niet van belang is voor de beoordeling van het moment waarop het minnelijk traject is gestart. Verder heeft [de schuldenaar] nog gesteld dat het minnelijk traject is gestart vanaf 16 november 2023, zijnde de datum van de volmacht aan Bureau Benedictus. Gelet op hetgeen is overwogen onder rov. 4.15 en 4.17 kan ook deze datum niet worden aangemerkt als start van het minnelijk traject. Ook het feit dat sinds 2021 beslag ligt op het inkomen van [de schuldenaar] bij Snijtech en dat op enig moment een vtlb-berekening is gemaakt, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.19
Voor het overige heeft [de schuldenaar] geen andere feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan bepaald kan worden wanneer het minnelijk traject is begonnen. Dat betekent dat de schuldsaneringsregeling begint op de dag van deze uitspraak en dat deze (vooralsnog) een duur kent van achttien maanden.
4.2
Het hof wijst [de schuldenaar] erop dat de bewindvoerder aan de rechter-commissaris alsnog een goed onderbouwd verzoek kan doen tot verkorting van de looptijd. Daarbij dient te worden aangetoond wanneer het minnelijk traject is gestart. Als [de schuldenaar] dat verzoek zelf wil doen aan de rechter-commissaris, kan dat alleen met behulp van een advocaat.
Verlenging van de wsnp
4.21
Het hof merkt op dat [de schuldenaar] gelet op zijn hbo-opleiding niet volledig beschikbaar is voor het doen van betaald werk. Vooralsnog ziet het hof geen aanleiding om op voorhand een verlenging van de schuldsanering te bepalen. Het hof wijst [de schuldenaar] erop dat de rechter-commissaris daartoe alsnog kan beslissen.
De slotsom
4.22
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en dat beslist moet worden als volgt.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 30 april 2025 en, opnieuw recht doende:
verklaart de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing op [de schuldenaar] ;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, M.M.A. Wind en E.F. Groot, bijgestaan door mr. I.M. Walinga, griffier, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1913.
2.Zie onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 17 maart 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1535 en Hof Arnhem-Leeuwarden 25 februari 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:1075.