In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde] Holding B.V. [appellant] huurt sinds 1 juni 2016 een woongedeelte van een boerderij en een deel van een schuur van [geïntimeerde]. De huurovereenkomst betreft zowel woonruimte als een gedeelte van de schuur, maar [appellant] stelt dat op de huur van de schuur ook het huurregime van woonruimte van toepassing moet zijn. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, en [appellant] heeft hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst niet kan worden gesplitst in twee afzonderlijke huurovereenkomsten voor woonruimte en bedrijfsruimte. Het hof oordeelt dat de huurovereenkomst als één geheel moet worden beschouwd, waarbij het huurregime voor bedrijfsruimte van toepassing is op het gedeelte van de schuur. Het hof heeft de argumenten van [appellant] verworpen, waaronder de stelling dat er sprake is van (bouwkundige) verknochtheid tussen de woonruimte en de schuur. Het hof concludeert dat de woning en de bedrijfsruimte onafhankelijk van elkaar zijn en dat de huurovereenkomst niet onder het huurregime voor woonruimte kan worden gebracht.
De uitspraak van het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De kosten moeten binnen 14 dagen na de uitspraak worden betaald, met wettelijke rente bij niet tijdige betaling. Het hof wijst verder alle andere vorderingen van [appellant] af.