Uitspraak
het COA
[geïntimeerde]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord
- de akte uitlaten producties van het COA
- de akte van het COA van 14 maart 2025 waarbij is overgelegd productie 19
- de akte van het COA van 26 maart 2025 waarbij zijn overgelegd producties 20 en 21
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 2 april 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof in kort geding
procedureelverblijfsrecht, aanvankelijk omdat hij op grond van de beslissing van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 3 mei 2024 de uitkomst van zijn bezwaar mocht afwachten en nu omdat hij tijdig na de beschikking van de IND van 21 november 2024 bij de Vreemdelingenkamer van de rechtbank Den Haag bij voorlopige voorziening om uitstel van uitzetting heeft gevraagd in afwachting van beroep, de behandeling in Nederland mag afwachten. Daarmee verkeert hij volgens hem in een situatie die analoog is aan de situatie dat aan hem uitstel van de vertrekplicht is verleend conform artikel 64 Vw. Daardoor zou hij recht hebben op opvang op de voet van artikel 3 lid 3 aanhef en onder h van de Rva.
verblijfstitel. [1] Dat artikellid ziet dus niet op de situatie waarin een beroep is gedaan op artikel 64 Vw (of kort gezegd een daarmee gelijkgestelde situatie), welk artikel er immers niet toe strekt een verblijfstitel te verlenen, maar slechts strekt tot opschorting van de uitzetting en de vertrekplicht. Niet voor niets bepaalt artikel 4 lid 3 onder d Rva voor die gevallen uitdrukkelijk dat geen recht bestaat op opvang.