ECLI:NL:GHARL:2025:3357

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
21-005320-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke schietpartij tijdens vrijgezellenfeest met meerdere slachtoffers en poging tot doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk doden van [slachtoffer 1] en het proberen te doden van meerdere anderen tijdens een confrontatie op 9 juli 2022. De verdachte schoot met een vuurwapen in de richting van een groep mensen, waarbij hij [slachtoffer 1] dodelijk verwondde en anderen verwondde. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 14 jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 15 jaar. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van noodweer of noodweerexces, en dat de verdachte opzettelijk handelde. De vorderingen van benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor immateriële schade is vastgesteld op aanzienlijke bedragen. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005320-23
Uitspraak d.d.: 5 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2023 met parketnummer 18-172784-22 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van de regiezitting van het hof van 25 juli 2024,
de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting van het hof van 12 mei 2025 en 13 mei 2025 en de sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van het hof van 5 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van hetgeen door de advocaat-generaal, alsmede van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. K. Karakaya en mr. M.J. van den Hoonaard,
naar voren is gebracht. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de advocaten van de benadeelde partijen en enkele nabestaanden van wijlen [slachtoffer 1] naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde (doodslag), 2 primair tenlastegelegde (poging tot doodslag, meermalen gepleegd) en 3 tenlastegelegde
(het voorhanden hebben van een vuurwapen) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk of volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tot slot heeft de rechtbank het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een (deels) andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na een nadere omschrijving van de tenlastelegging in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 juli 2022, te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, voornoemde [slachtoffer 1] met een vuurwapen één of meer kogel(s) in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam, geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
primair
hij op of omstreeks 9 juli 2022, te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of één of meer anderen, van het leven te beroven, (telkens) met dat opzet,
op de openbare weg, [straatnaam 1] , op korte afstand meermalen, althans eenmaal,
met een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft geschoten in de richting van voornoemde [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of één of meer anderen welke aanwezig was/waren op die weg, terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid.
2.
subsidiair
hij op of omstreeks 9 juli 2022, te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] en/of één of meer anderen, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) met dat opzet, op de openbare weg, [straatnaam 1] , op korte afstand meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen één of meer kogel(s) heeft geschoten in de richting van voornoemde [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of één of meer anderen welke aanwezig was/waren op die weg, terwijl de uitvoering van die/dat voorgenomen misdrijven/misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op of omstreeks 9 juli 2022 te [plaats] , een wapen van categorie III, onder 1,
te weten een pistool (merk ISSC, type M22 Gen2 SD, kaliber .22 Long Rifle),
zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde
Verdachte staat terecht voor de verdenking dat hij op 9 juli 2022 te [plaats] [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Dit is onder 1 tenlastegelegd als doodslag.

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal concludeert, overeenkomstig het op de zitting van het hof overgelegde schriftelijk requisitoir, tot bewezenverklaring van de onder 1 tenlastegelegde doodslag.
De advocaat-generaal heeft feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan volgens hem kan worden vastgesteld dat verdachte ‘vol opzet’ heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
1.2
Standpunt van de verdediging
Verdachte bekent dat hij op 9 juli 2022 te [plaats] gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De raadslieden hebben, overeenkomstig de op de zitting van het hof overgelegde pleitnota, betoogd dat verdachte nooit de bedoeling heeft gehad om [slachtoffer 1] om het leven te brengen en dat in ieder geval van ‘boos opzet’ geen sprake kan zijn.

2.Oordeel van het hof

2.1
De bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
1. De door verdachte ter zitting van 12 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 9 juli 2022 in [plaats] een vuurwapen doorgeladen en met dit vuurwapen kort daarna geschoten. Ik heb één keer gericht op [slachtoffer 1] geschoten.
2. Een deskundigenrapport ‘Forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke aard van overlijden’ (sectieverslag), afkomstig van het Nederlands
Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2022.07.01.125, d.d. 15 juli 2022, opgemaakt door [naam 1] , forensisch arts en forensisch patholoog, opgenomen op pagina 62 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN2R022079-SAFFRAAN d.d. 18 september 2023:
[slachtoffer 1] is overleden (…) op 10 juli 2022.
Conclusie: [slachtoffer 1] is overleden aan de gevolgen van één inschot in de buik (links met
perforatie van grote bloedvaten (linker bekkenslagader en bekkenader).
2.2
De bewijsoverweging
Het hof stelt vast dat verdachte op 9 juli 2022, met een door hem kort daarvoor doorgeladen vuurwapen, gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Uit het proces-verbaal van bevindingen plaatsbepaling van 26 juni 2023 (los bijgevoegd aan het dossier) leidt het hof af dat [slachtoffer 1] zich op dat moment op zeer korte afstand, namelijk binnen enkele meters, van verdachte bevond. Door onder deze omstandigheden op deze manier te handelen kan naar het oordeel van het hof niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van verdachte zou kunnen overlijden. Dit gevolg heeft zich ook verwezenlijkt, nu [slachtoffer 1] na het schietincident aan de gevolgen van een inschot in de buik, waardoor grote bloedvaten in zijn bekken waren geperforeerd, is overleden. Verdachte heeft dan ook op dit gevolg zogenoemd vol opzet gehad. Het verweer dat verdachte geen ‘boos opzet’ heeft gehad, doet aan het voorgaande niet af. Van ‘boos opzet’ is sprake als het opzet ook gericht is op het overtreden van de wet. Dergelijk opzet is niet vereist voor een bewezenverklaring van doodslag.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging. Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte staat verder terecht voor de verdenking dat hij op 9 juli 2022 te [plaats] opzettelijk heeft gepoogd [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dit is onder
2 primair tenlastegelegd als een poging tot doodslag en onder 2 subsidiair tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling, beide meermalen gepleegd.

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal concludeert, overeenkomstig het op de zitting van het hof overgelegde schriftelijk requisitoir, tot bewezenverklaring van het onder 2 primair tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan volgens hem kan worden vastgesteld dat verdachte ‘vol opzet’ heeft gehad op de dood van [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Dat deze personen niet dodelijk zijn getroffen,
is een kwestie van geluk geweest.
1.2
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben, overeenkomstig de op de zitting van het hof overgelegde pleitnota, betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde. Verdachte heeft ten tijde van het tweede, derde, vierde en vijfde schot niet gericht geschoten en heeft geen (voorwaardelijk) opzet gehad om [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] om het leven te brengen, dan wel hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De verdediging heeft met betrekking tot de zojuist genoemde personen aangevoerd dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel.
De raadslieden hebben ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] meer specifiek aangevoerd dat verdachte niet in de richting van hen heeft geschoten en dat zij ten tijde van het tweede, derde, vierde en vijfde schot achter de zwarte bus stonden. Met betrekking tot [benadeelde 8] en [benadeelde 7] hebben de raadslieden aangevoerd dat het ontstane letsel bij hen niet precies bekend, respectievelijk te gering is. Bovendien was de afstand tussen verdachte en [benadeelde 7] zo groot, dat het eerder toeval is geweest dat [benadeelde 7] is geraakt door een kogel. Hierdoor kan bij [benadeelde 7] ook niet worden gezegd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij bij het afvuren van de kogels [benadeelde 7] zou raken. Ook met betrekking tot [slachtoffer 3] ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel, dan wel dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust zou hebben aanvaard.

2.Oordeel van het hof

2.1
De bewijsmiddelen
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
1. De door verdachte ter zitting van 12 mei 2025 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
lk heb op 9 juli 2022 in [straatnaam 1] in [plaats] met een vuurwapen geschoten. (…) Toen (het hof begrijpt: toen verdachte bij zijn auto stond) heb ik het wapen doorgeladen.Ik heb na het schot richting [slachtoffer 1] nog vier keer geschoten.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen plaatsbepaling
d.d. 26 juni 2023, los bijgevoegd aan het dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Betrokken personen
A: [benadeelde 7] → (betrokken persoon / SLO)
B: [slachtoffer 4] → (betrokken persoon)
C: [slachtoffer 2] → (betrokken persoon)
D: [benadeelde 8] → (betrokken persoon / SLO)
E: [slachtoffer 3] (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) → (betrokken persoon)
G: [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) → (schutter)Na het bepalen van de plaatsingsnauwkeurigheid zijn de afstanden van persoon G tot de overige betrokken personen bepaald.
Figuur 16: Afstand van alle figuranten tot figurant G.
Frame 2
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon B - G
13,95
29
19,9
Persoon D - G
8,74
28
19,1
Persoon E - G
7,65
30
18,5
Frame 3
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon D - G
9,55
31
18,4
Persoon E - G
9,3
31
18,7
Frame 4
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon D - G
9,91
23
11
Frame 5
Afstand m
Totale gemiddelde afwijking cm
Standaarddeviatie cm
Persoon B - G
18,46
28
8,5
Persoon C - G
17,56
28
9,1
Persoon E - G
12,35
29
9,1
Persoon D - G
10,71
27
8,1
3. Een forensische letselrapportage van de GGD [plaats] , op 8 september 2022 opgemaakt
en ondertekend door [naam 2] , forensisch arts, opgenomen op pagina 112 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend als zijn/haar geneeskundige verklaring:
Betreft: [benadeelde 7]
Schotwond in de rechter bovenarm. Inschotwond aan de borstzijde van de biceps spier.Op een röntgenfoto werd een kogel in de rechterbovenarm gezien, aan de achterzijde van het opperarmbeen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2022, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, reden op 9 juli 2022 [straatnaam 1] in. Er meldde zich een man met een schot in zijn arm (het hof begrijpt: [benadeelde 7] ) en een man die schampschoten op zijn arm had (het hof begrijpt: [benadeelde 8] ).
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juli 2022, opgenomen op pagina 167 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relatering van verbalisant:
Camerabeelden bestand VID-20220710-WA000.mp4, bestand van 47 seconden.
De donkere man (het hof begrijpt: verdachte) loopt huppelend zijwaarts weg en richt daarbij met zijn rechterhand met het wapen in de richting van de blanke mannen. Er is een tweede schot hoorbaar, kort gevolgd door een derde, een vierde en tot slot een vijfde schot.De man met de witte trui (het hof begrijpt: [benadeelde 8] ) duikt hierna even in elkaar. De kale blanke man (het hof begrijpt: [slachtoffer 3] ) staat op dat moment naast hem. Onder in beeld komt de blanke man met het roze shirt (het hof begrijpt: [benadeelde 7] ) in beeld en te zien is dat hij naar zijn rechter bovenarm kijkt.
6. De eigen waarneming van het hof met betrekking tot ‘Filmpje 3’ vanaf 0:40 seconden:
(Afbeelding)
[slachtoffer 2] bevindt zich ten opzichte van het schootsveld van verdachte achter de zwarte bus op het moment dat het tweede schot te horen is. Ook op het moment van het derde, vierde en vijfde schot blijft [slachtoffer 2] achter de zwarte bus staan. Ten aanzien van [slachtoffer 4] geldt dat hij zich ten tijde van het tweede schot nog niet volledig achter de zwarte bus bevindt.
2.2
De bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor genoemde en ook hierna nog te bespreken eigen waarnemingen van het hof overweegt het hof het volgende. In het strafdossier zijn zes filmpjes toegevoegd: Compilatie Saffraan, Filmpje 1, Filmpje 2, Filmpje 3, [straatnaam 2] en [straatnaam 1] .
Een deel van de beelden is op de terechtzitting in eerste aanleg getoond. In hoger beroep heeft de voorzitter nadrukkelijk onder de aandacht gebracht dat het hof de beelden uitgebreid en bij herhaling heeft bestudeerd en gevraagd of bij de advocaat-generaal, verdachte en zijn advocaten behoefte bestond de beelden ter terechtzitting van het hof te tonen. De advocaat-generaal en de verdediging (na overleg met verdachte) hebben laten weten daar geen behoefte aan te hebben. Vervolgens zijn de verschillende filmpjes uitgebreid ter terechtzitting besproken. De advocaat-generaal heeft in zijn requisitoir en de verdediging heeft in haar pleidooi gebruik gemaakt van de beelden. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de waarnemingen die het hof buiten het verband van de terechtzitting heeft gedaan tot het bewijs kunnen meewerken. Het hof verwijst in dit verband naar HR 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414en HR 17 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1169.
Het hof overweegt dat verdachte, nadat hij met een kort daarvoor door hem doorgeladen vuurwapen gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten, in een tijdsbestek van enkele seconden nog vier kogels heeft afgevuurd. Dit deed verdachte als ongeoefend schutter in een smalle, aan weerszijden bebouwde straat ( [straatnaam 1] te [plaats] ) in de richting van [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Voor deze mannen geldt dat zij zich op dat moment midden op straat bevonden op een afstand van verdachte die varieerde tussen 7,65 en 18,46 meter. [benadeelde 7] bevond zich op een iets grotere afstand van verdachte; de precieze afstand kon niet worden ingemeten, maar uit het als vijfde genoemde bewijsmiddel volgt dat [benadeelde 7] onder in beeld komt op het moment dat wordt geschoten. Ook [benadeelde 7] bevond zich dus op relatief korte afstand. Het hof stelt vast dat [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ten tijde van het schieten, bezien vanuit de positie van verdachte op het moment dat hij schoot, zich in het directe schootsveld van het vuurwapen bevonden. Dit wordt ook bevestigd doordat zowel [benadeelde 8] als [benadeelde 7] vervolgens geraakt zijn door afgevuurde kogels. Het hof stelt op basis hiervan vast dat verdachte – anders dan hij zelf heeft verklaard – niet in de lucht heeft geschoten, maar in de richting van [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Door met een doorgeladen vuurwapen op (relatief) korte afstand in de richting van de genoemde mannen te schieten, wist verdachte dat hij deze personen zou kunnen raken en doden. Gelet op het voorgaande heeft verdachte naar het oordeel van het hof dan ook zogenoemd vol opzet gehad op de levensberoving van de zich in het schootsveld van verdachte bevindende personen. Dat dit gevolg niet is ingetreden is uitsluitend te danken aan omstandigheden buiten de wil van verdachte.
Partiële vrijspraak
Ten aanzien van [slachtoffer 2] overweegt het hof dat hij achter de zwarte bus is gaan staan op het moment dat verdachte de eerste kogel gericht op [slachtoffer 1] heeft afgevuurd. [slachtoffer 2] blijft vervolgens achter de zwarte bus staan op het moment dat de overige vier kogels worden afgevuurd. Het hof leidt hieruit af dat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] geraakt had kunnen worden door één of meer van deze schoten, omdat hij zich niet meer in het directe schootsveld van het vuurwapen bevond. Dat [slachtoffer 2] geraakt had kunnen worden door kogels die door de zwarte bus zouden dringen of door ricocherende kogels is voor het hof onvoldoende vast komen te staan. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en van de onder 2 subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling met betrekking tot [slachtoffer 2] .
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging in alle onderdelen, behalve voor zover het [slachtoffer 2] betreft. Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Beoordeling van het onder 3 tenlastegelegde
Verdachte staat tot slot terecht voor de verdenking dat hij op 9 juli 2022 te [plaats] een pistool, zijnde een vuurwapen van categorie III, voorhanden heeft gehad. Dit is aan hem onder 3 tenlastegelegd.

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal concludeert tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.
1.2
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich met betrekking tot dit feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.

2.Oordeel van het hof

2.1
De bewijsmiddelen
Verdachte heeft het onder 3 tenlastegelegde duidelijk en ondubbelzinnig bekend. Het hof is van oordeel dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met de opsomming van de bewijsmiddelen met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 mei 2025.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek wapen d.d.
12 oktober 2022, opgenomen op pagina 315 e.v. van voornoemd dossier.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij omstreeks 9 juli 2022, te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, voornoemde [slachtoffer 1] met een vuurwapen een kogel in de buik geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2.
primair
hij op 9 juli 2022, te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] van het leven te beroven, telkens met dat opzet, op de openbare weg, [straatnaam 1] , op relatief korte afstand meermalen, met een vuurwapen kogels heeft geschoten in de richting van voornoemde [benadeelde 8] , [benadeelde 7] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid.
3.
hij op 9 juli 2022 te [plaats] , een wapen van categorie III, onder 1, te weten een pistool (merk ISSC, type M22 Gen2 SD, kaliber .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, overeenkomstig het op de zitting van het hof overgelegde schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat voor wat betreft de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten geen sprake is geweest van (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces.
1.2
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben, overeenkomstig de op de zitting van het hof overgelegde pleitnota, betoogd dat verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten een beroep op (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Verdachte dient daarom met betrekking tot deze tenlastegelegde feiten te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft aangevoerd dat tegenover het [café] , in een tijdsbestek dat niet op de camerabeelden staat, al sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte waarbij hij werd ingesloten, bedreigd en mishandeld.
Het is aannemelijk dat verdachte op dat moment het vuurwapen van de grond heeft opgepakt toen iemand van de vrijgezellengroep het had laten vallen. De aanval tegenover het café is niet opgehouden, maar duurde voort en is in tijd en hevigheid toegenomen. Er was sprake van een getalsmatig overwicht van de vrijgezellengroep op verdachte, waarbij de groep het op verdachte had gemunt, zij hem bedreigden met de dood en waarbij de agressiehandelingen toenamen.
Uit de camerabeelden volgt dat de gehele aanval op verdachte zich afspeelt in een tijdbestek van 127 seconden waarbij er geen rustmomenten zijn, maar juist een acceleratie van geweld plaatsvond. Verdachte werd drie keer ingesloten, waarbij de aanval begon tegenover het [café] , verhevigde in de richting van de Toyota Aygo en zich via de groene container verplaatste naar de zwarte bus. Er dient rekening gehouden te worden met de gemoedstoestand van de vrijgezellengroep, nu zij onder invloed waren van alcohol en drugs. Verdachte vreesde voor zijn leven en voelde zich dus genoodzaakt om zich te verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de vrijgezellengroep.
Verdachte heeft pas met een vuurwapen geschoten op het moment dat hij voor de vierde keer opnieuw ingesloten dreigde te worden en [slachtoffer 1] verdachte wilde aanvallen met een langwerpig voorwerp. Verdachte heeft bij zijn verdediging de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet overschreden.
Indien het hof tot een ander oordeel komt ten aanzien van de proportionaliteit, is wat de verdediging betreft aannemelijk geworden dat het schieten met een vuurwapen door verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging bij hem die door de aanranding is veroorzaakt. Die hevige gemoedsbeweging is door de fysieke aanranding kort daarvoor alsmede de voortdurende aanranding in de vorm van opjagen, insluiten, mishandelen, met bierflessen bekogelen, slaan en het dreigende gooien met een langwerpig voorwerp ontstaan.
Mocht het hof ook tot een ander oordeel komen voor wat betreft het beroep op noodweerexces, dan zal een gemiddeld mens – evenals verdachte – terecht gemeend hebben zich te moeten verdedigen in het onderhavige geval. Hierdoor is sprake van putatief noodweer.

2.Oordeel van het hof

2.1
Inleidende opmerkingen
Juridisch kader
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, waartegen een noodzakelijke verdediging is geboden. Deze verdediging mag daarbij de grenzen van de subsidiariteit en proportionaliteit niet overschrijden.
Een beroep op noodweer kan niet worden aanvaard als de gedraging van degene die zich erop beroept naar de kern bezien als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht.
Er kan sprake zijn van noodweerexces bij een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging. In dat geval is aan alle vereisten voor noodweer voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging kan verontschuldigbaar zijn indien de gedragingen van verdachte het onmiddellijke gevolg zijn van een hevige, door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. In dat geval moet aannemelijk zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging.
Wat de subsidiariteitseis betreft verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
Gedragingen van de verdachte die aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, kunnen onder bijzondere omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer of noodweerexces. Dat kan bijvoorbeeld zo zijn als verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie, of wanneer hij willens en wetens de confrontatie met het slachtoffer heeft gezocht en een gewelddadige reactie van het slachtoffer heeft uitgelokt.
Van putatief noodweer kan sprake zijn indien verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald, bijvoorbeeld omdat hij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat hij zich moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan, omdat hij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de aard van de dreiging verkeerd heeft beoordeeld.
Camerabeelden en screenshots
Het hof gaat bij de bespreking van het beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces uit van de bewegende camerabeelden, zoals deze zijn opgenomen in het dossier. Bij de beoordeling van het bewijs ter zake van feit 2 heeft het hof overwogen dat en waarom het van oordeel is dat de eigen waarnemingen van het hof voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Om dezelfde redenen kunnen de eigen waarnemingen worden gebruikt bij het beoordelen van de vraag of de aan de verweren ten grondslag gelegde feitelijke toedracht voldoende aannemelijk is geworden.
Het hof heeft meerdere screenshots van de bewegende camerabeelden gemaakt en deze screenshots opgenomen in bijlage 1 van dit arrest. Bij de feitenvaststelling zal ter illustratie verwezen worden naar deze screenshots. Screenshots met hetzelfde nummer en een verschillende letter (bijvoorbeeld 1A en 1B) tonen (nagenoeg) hetzelfde moment afkomstig van verschillende camerabeelden vanuit verschillende camerahoeken. Een doorlopende nummering (bijvoorbeeld 1, 2, 3) geeft een opeenvolgende reeks momenten weer. Vanwege de leesbaarheid van het arrest wordt het woord ‘screenshot’ niet telkens herhaald. Binnen haakjes wordt uitsluitend verwezen naar de betreffende nummer-lettercombinatie of het betreffende nummer van het moment waarop het betrekking heeft.
2.2
Feitenvaststelling
Op de camerabeelden die vanuit de [straatnaam 2] zijn gemaakt, is te zien dat verdachte tegenover [café] op de hoek staat met [getuige] . Bij de ingang van [café] staan zes mannen buiten (1A, 1B). Vervolgens loopt [slachtoffer 2] , die zich op dat moment in [café] bevindt, in één beweging naar buiten. Hij lijkt op dat moment te praten tegen één of meer personen die aan de overkant van de straat staan.
Te zien is dat [slachtoffer 2] gebaren maakt met zijn handen en dat hij niets in zijn handen heeft (2A, 2B). Enkele seconden later loopt ook [benadeelde 8] [café] uit. [benadeelde 8] heeft op dat moment een bierflesje in zijn rechterhand (3A, 3B). [slachtoffer 2] en [benadeelde 8] steken [straatnaam 1] over en lopen naar de plek waar in ieder geval verdachte en [getuige] staan. Ze verdwijnen links buiten het beeld van de camerabeelden die vanuit [straatnaam 1] zijn gemaakt, maar zijn nog wel deels op de camerabeelden van de [straatnaam 2] te zien. Op de beelden van de [straatnaam 2] is beweging rondom verdachte te zien, maar valt niet precies te onderscheiden wat er gebeurt. Wel is te zien dat de personen in beeld rechtop staan en dat niemand naar de grond bukt om iets van de grond te pakken.
Dat is zichtbaar tot ongeveer 7 seconden nadat [slachtoffer 2] en [benadeelde 8] zijn overgestoken
(4A, 4B, 5A, 5B). Uit de camerabeelden van [straatnaam 1] blijkt dat de mannen die zojuist voor [café] stonden nog steeds op dezelfde plek staan, terwijl ze de situatie tegenover [café] rustig bekijken. [persoon] steekt [straatnaam 1] over. [persoon] heeft op dat moment iets in zijn hand wat op glaswerk lijkt (6A, 6B). [persoon] blijft de hele tijd in beeld. Vervolgens is binnen tien seconden nadat [slachtoffer 2] en [benadeelde 8] [straatnaam 1] waren overgestoken in de spiegeling van de ruiten van [café] te zien dat verdachte in de richting van zijn auto loopt, weg van [café] .
Er loopt niemand bij hem (7, 8). In de spiegeling van de ruiten van [café] en aansluitend rechtstreeks in beeld is te zien dat, nadat verdachte de ingang van de tattooshop is gepasseerd, [slachtoffer 1] uit die tattooshop komt en meteen doorloopt in de richting van [café] (10, 12). [slachtoffer 2] , [benadeelde 8] en [persoon] lopen vrijwel direct na het moment dat verdachte bij hen is weggelopen terug naar [café] en kijken in de richting van verdachte. [benadeelde 8] heeft op dat moment nog steeds een bierflesje in zijn hand. Ook [persoon] heeft nog steeds het glaswerk in zijn hand (9, 10, 11, 12).
2.3
Tussenconclusie hof
Het hof leidt uit de camerabeelden af dat [slachtoffer 2] en [benadeelde 8] en later ook [persoon] voor zeer korte duur in de buurt van verdachte zijn geweest, waarna verdachte binnen enkele seconden vrijelijk richting zijn auto is gelopen en [slachtoffer 2] en [benadeelde 8] zijn teruggekeerd naar [café] . Het hof wil van verdachte aannemen dat [benadeelde 8] hem met een vinger heeft aangeraakt tegenover [café] . Het hof leidt evenwel uit de camerabeelden af dat geen glaswerk naar verdachte is gegooid door [benadeelde 8] en [persoon] in de periode tegenover [café] of kort daarna. Zowel [benadeelde 8] als [persoon] hadden immers hun flesje dan wel glas nog vast toen zij weer terug naar het café liepen. Ook van de overzijde, aan de kant van [café] , is toen geen glaswerk gegooid. Voor zover er tegenover [café] al sprake is geweest van een aanranding van verdachtes lijf, eerbaarheid of goed door mannen van de vrijgezellengroep, was deze aanranding naar het oordeel van het hof ruimschoots voorbij op het moment dat verdachte naar zijn auto liep.
De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst met betrekking tot de plek waar het vuurwapen is aangetroffen. Het hof acht geenszins aannemelijk geworden dat verdachte tegenover [café] het vuurwapen van de grond heeft opgepakt, nadat iemand van de vrijgezellengroep het vuurwapen op de grond zou hebben laten vallen. Verdachte is de enige persoon die hierover heeft verklaard. Naar het oordeel van het hof is het gedrag van [slachtoffer 2] en [benadeelde 8] ook niet passend bij de situatie dat zij zojuist een vuurwapen zouden zijn verloren. Op de beelden is immers geen schrikreactie van hen te zien en ook is niet waar te nemen dat zij hebben geprobeerd het vuurwapen terug te krijgen. Bovendien blijkt uit diverse verklaringen van mannen uit de vrijgezellengroep dat zij aanvankelijk dachten dat het om een alarmpistool ging. Als het om het wapen van één van hen zou gaan, zouden zij geweten hebben dat verdachte een echt vuurwapen had bemachtigd.
2.4
Vervolg feitenvaststelling
Op filmpje 2 is te zien dat verdachte naast zijn auto staat en in de richting van [café] kijkt. De deuren van de auto zijn op dat moment dicht. Verdachte heeft in zijn rechterhand een voorwerp vast (13). Het hof gaat er, met de verdediging en de advocaat-generaal, vanuit dat verdachte hier het vuurwapen al vast had. Vervolgens opent verdachte de autodeur aan de passagierszijde (14). Op de beelden is te zien dat verdachte bij de geopende autodeur blijft staan en dat verdachte en enkele personen van de vrijgezellengroep richting elkaar aan het schreeuwen zijn en armbewegingen aan het maken zijn. De afstand tussen verdachte en de personen van de vrijgezellengroep is relatief groot (de lengte van enkele auto’s) (15, 16A, 16B). Na ongeveer 23 seconden van filmpje 2 gooit [benadeelde 8] een bierflesje richting verdachte. Dit bierflesje komt vervolgens op enige afstand voor verdachte op de grond terecht. Het bierflesje raakt verdachte niet. Op de straat is een natte plek te zien (17, 18, 19). Enkele seconden later nadert [slachtoffer 3] verdachte. Op dat moment is het doorladen van een vuurwapen door verdachte te horen (20). [slachtoffer 3] wijst voortdurend naar verdachte die op zijn beurt [slachtoffer 3] tegen de arm duwt (21). [slachtoffer 1] en [benadeelde 8] voegen zich bij verdachte en [slachtoffer 3] . Niemand valt verdachte aan (22).
2.5
Tussenconclusie hof
Zoals hiervoor reeds overwogen, gaat het hof er met de advocaat-generaal en de verdediging vanuit dat verdachte bij de start van filmpje 2 een vuurwapen in de hand heeft. Het hof laat in het midden hoe verdachte aan het vuurwapen is gekomen, met dien verstande dat niet aannemelijk is geworden dat hij het vuurwapen tegenover [café] heeft verkregen.
Op het moment dat verdachte bij zijn auto staat en de vrijgezellengroep nog bij [café] (16A en 16B [1] ), zijn inmiddels ruim 1 minuut en 9 seconden verstreken vanaf het moment dat verdachte bij de overkant van [café] was weggelopen (7).
Het hof constateert dat verdachte alle gelegenheid heeft gehad en gekregen om de plek te verlaten om zodoende een (verdergaande) confrontatie met leden van de vrijgezellengroep te vermijden, aanvankelijk met de hem ter beschikking staande auto en later te voet. Verdachte heeft hier echter niet voor gekozen, maar heeft zich daarentegen zichtbaar bewapend en bleef zich richten tot leden van de vrijgezellengroep. Op het moment dat verdachte bij zijn auto aankwam en daar bleef staan, stonden leden van de vrijgezellengroep nog een eind van verdachte verwijderd en was van een aanranding of een ogenblikkelijk dreigend gevaar daarvoor geen sprake. Het duurde nog minimaal een halve minuut voordat [slachtoffer 3] dicht bij verdachte was. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkend dat hij het vuurwapen heeft doorgeladen op het moment dat [slachtoffer 3] vlakbij zijn auto stond. In de tussenliggende periode is er een bierfles in de richting van verdachte gegooid. Verdachte is niet door het bierflesje geraakt. Het hof leidt uit de beelden af dat pas op dit moment voor het eerst met glaswerk in de richting van verdachte is gegooid. Het hof is van oordeel dat het gooien van het bierflesje geen noodweersituatie in het leven roept voor verdachte. Wel was er in dit stadium al sprake van een flinke animositeit tussen verdachte en leden van de vrijgezellengroep. Gelet hierop kan het tonen van een vuurwapen en het even later doorladen hiervan niet anders worden gezien dan als het gooien van olie op een al flakkerend vuur.
Dat het wapenbezit inderdaad deze uitwerking van ‘olie op het vuur’ heeft gehad mag overigens blijken uit het feit dat leden van de vrijgezellengroep gestaag richting verdachte zijn gaan bewegen, onderwijl roepend: “Schieten dan, kankerlul!” en “Oprotten!”.
2.6
Vervolg feitenvaststelling
Verdachte loopt vervolgens voor zijn auto langs de straat op (23). Hij loopt in een rustig tempo achterwaarts, terwijl hij in contact blijft met leden van de vrijgezellengroep. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] lopen richting verdachte. [slachtoffer 2] heeft zijn armen gespreid. Meerdere malen is het woord “Klaar!” te horen (24). Verdachte verplaatst zich via de straat naar het trottoir richting de groene container. De vrouw met de pet probeert [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op meerdere momenten bij verdachte weg te houden (25). Verdachte blijft achter de groene container staan en is op dat moment alleen op het trottoir. De (uit)weg richting de [straatnaam 3] is voor verdachte vrij. Verdachte kijkt weer richting de leden van de vrijgezellengroep (26). Enkele seconden later staan [slachtoffer 3] , [benadeelde 8] en [slachtoffer 1] op het trottoir aan de linkerzijde van de groene container (27). Aan de rechterzijde van de groene container is [benadeelde 7] gaan staan. Verdachte bevindt zich op dat moment tussen een viertal personen van de vrijgezellengroep. Twee vrouwen proberen dit viertal bij verdachte weg te houden (28). Verdachte wil via de linkerzijde van de groene container weg. [slachtoffer 1] maakt een beweging met zijn arm naar verdachte. Verdachte en [slachtoffer 1] raken elkaar hierdoor aan. Verdachte lijkt door het gedrag van [slachtoffer 1] enigszins in zijn loop te zijn gehinderd, maar loopt wel min of meer in dezelfde lijn door (29). Verdachte weet vervolgens weg te komen en loopt, na bijna te struikelen over een geparkeerde snorfiets,
in een sneller tempo enkele meters bij de leden van de vrijgezellengroep vandaan langs de muur van de panden in [straatnaam 1] richting de [straatnaam 3] (30). [benadeelde 8] staat enkele meters bij verdachte vandaan en gooit glaswerk richting verdachte. Op het filmpje is te horen dat het glaswerk kapot spat. Niet is waar te nemen of verdachte door het glaswerk is geraakt (31). Verdachte heeft vervolgens wederom vrije doorgang en begeeft zich in de richting van de [straatnaam 3] . Hij heeft niemand van de vrijgezellengroep voor zich en heeft alle ruimte om zich te onttrekken. Verdachte blijft naar de leden van de vrijgezellengroep kijken (32). [slachtoffer 2] maakt een gooiende beweging met glaswerk in zijn hand. Verdachte kijkt in de richting van [slachtoffer 2] en kan de gooiende beweging van [slachtoffer 2] zien. Ondertussen pakt [slachtoffer 1] een langwerpig voorwerp op van de straat (33). Op de beelden is te zien dat het glaswerk voor verdachte op de grond valt en is te horen dat het glaswerk kapot spat.
Verdachte bukt bij de zwarte bus. Niet is waar te nemen of verdachte door glaswerk is geraakt. Verdachte staat aan de voorzijde van de zwarte bus en blijft daar vervolgens staan.
Achter verdachte zijn [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] , [benadeelde 8] , [slachtoffer 2] en [benadeelde 7] te zien. Zij staan op redelijke afstand van verdachte. Deze leden van de vrijgezellengroep lopen in de richting van verdachte (34). Ook op dit moment is de weg richting de [straatnaam 3] voor verdachte vrij. Verdachte springt vervolgens achter de zwarte bus vandaan en lost het eerste schot op [slachtoffer 1] . Op dat moment heeft [slachtoffer 1] het langwerpige voorwerp vast in zijn rechterhand en heft hij deze hand op. [benadeelde 7] loopt op dat moment weg van de situatie in de richting van [café] (35). [slachtoffer 1] valt direct daarna op de straat (36). Terwijl verdachte zijwaarts richting de [straatnaam 3] huppelt, lost hij achter elkaar het tweede, derde, vierde en vijfde schot in de richting van [benadeelde 8] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [benadeelde 7] . [slachtoffer 2] staat op dat moment achter de zwarte bus en bevindt zich niet in het schootsveld. Verdachte rent daarna weg in de richting van de [straatnaam 3] (37).
2.7
Conclusie hof
Verdachte is bij de groene container enkele seconden ingesloten geweest door een viertal mannen van de vrijgezellengroep. Het hof acht het begrijpelijk dat verdachte dit moment heeft ervaren als een bedreigende situatie. Verdachte heeft zich echter aan deze situatie weten te onttrekken. Toen verdachte na genoemd moment van insluiting verder wist te lopen, is hij verderop weer stil blijven staan bij de zwarte bus. Het hof is van oordeel dat verdachte op dat moment alle gelegenheid had om zich te verwijderen in de richting van de [straatnaam 3] en dat dit van hem kon en mocht worden verwacht. Het feit dat hij toch weer is blijven staan, ditmaal bij de zwarte bus, en zich vervolgens wendt tot zijn achtervolgers onderstreept de op confrontatie gerichte houding van verdachte. Het hof overweegt dat een beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces niet kan worden aanvaard in geval de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als verdediging, maar – in de kern bezien – als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op confrontatie. Verdachte had zich meerdere keren probleemloos kunnen onttrekken, maar heeft er daarentegen voor gekozen om een provocerende houding aan te nemen door zichtbaar bewapend zich tot leden van de vrijgezellengroep te blijven richten. Ook op het moment dat verdachte de schoten loste was voor hem de weg vrij richting de [straatnaam 3] en had hij alle gelegenheid om zich aan de situatie te onttrekken. Het hof is van oordeel dat het beroep op (putatief) noodweer en noodweerexces, waarbij de verdediging centraal staat, ten aanzien van de onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde feiten daarom niet kan worden aanvaard.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging. Verdachte is dan ook strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren,
met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat een strafmatiging vanwege de gedragingen van de vrijgezellengroep jegens verdachte niet passend is. Hij kan zich dan ook niet verenigen met het oordeel van de rechtbank om bij de strafoplegging om die reden een strafkorting van 2 jaren toe te passen ten opzichte van de straf die de rechtbank in beginsel passend achtte. Indien het hof van oordeel is dat het gedrag van de vrijgezellengroep wel tot strafmatiging moet leiden, heeft de advocaat-generaal zich subsidiair op het standpunt gesteld dat met een strafkorting van maximaal 2 maanden het gedrag van de vrijgezellengroep ruimschoots wordt gecompenseerd.
1.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor het geval het hof het beroep op (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces verwerpt, bepleit dat in strafmatigende zin rekening gehouden moet worden met het feit dat verdachte door de vrijgezellengroep is opgejaagd, uitgescholden en racistisch is behandeld. Verder heeft de verdediging de jonge leeftijd van verdachte, de jonge leeftijd van zijn kinderen en het feit dat hij berouw heeft getoond aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] als strafmatigende feiten en omstandigheden aangevoerd die ten gunste van verdachte meegewogen dienen te worden bij de strafoplegging.

2.Oordeel van het hof

2.1
Inleidende opmerking
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft bij de strafoplegging het volgende in beschouwing genomen.
2.2
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op 9 juli 2022 in [straatnaam 1] te [plaats] schuldig gemaakt aan doodslag, viermaal aan een poging tot doodslag en aan het voorhanden hebben van een vuurwapen.
Die dag was een groep mannen vanuit Friesland naar de stad [plaats] gekomen ter gelegenheid van een vrijgezellenfeest. Op enig moment hebben (enkele) leden van de vrijgezellengroep een aanvaring gekregen met verdachte. Verdachte is vervolgens zichtbaar bewapend de confrontatie met leden van de vrijgezellengroep aangegaan. Verdachte heeft uiteindelijk met het vuurwapen vijf keer geschoten in de richting van leden van de vrijgezellengroep. [slachtoffer 1] is daarbij door het eerste schot in zijn buik geraakt en is als gevolg van dit schot komen te overlijden. Wat een feestelijke dag had moeten zijn voor de vrijgezellengroep, is aldus geëindigd in een tragedie.
Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten die ons Wetboek van Strafrecht kent.
Het meest wezenlijke recht van een mens, namelijk het recht te mogen leven, heeft verdachte op een grove en onomkeerbare manier geschonden. De nabestaanden van [slachtoffer 1] lijden nog altijd ernstig onder het verlies van hun dierbare. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden groot leed toegebracht.
Na het dodelijke schot op [slachtoffer 1] heeft verdachte nog vier keer geschoten op een viertal personen, waarbij [benadeelde 7] en [benadeelde 8] in hun arm zijn geraakt. Dat er die dag niet nog meer personen zijn geraakt door een kogel mag een wonder heten. De schietpartij heeft plaatsgevonden in het centrum van [plaats] , op een tijdstip waarop mensen op straat en in de omliggende woningen aanwezig waren. Een ervaring als deze zal het gevoel van veiligheid voor deze omstanders wezenlijk hebben aangetast. Het behoeft bovendien geen toelichting dat dit schietincident in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij teweeg zal hebben gebracht en versterkt. Het voorgaande geldt nog sterker nu het filmpje waarop het schietincident te zien is al op de dag van het incident op het internet circuleerde. Heel veel mensen hebben dit filmpje kunnen bekijken.
2.3
De persoon van verdachte
Uit het meest recente strafblad van verdachte uit Nederland volgt en ambtshalve is het hof bekend dat aan verdachte na de pleegdatum van de in deze zaak ter beoordeling staande feiten, straffen zijn opgelegd vanwege een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vanwege drugsoverlast, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Verder volgt uit het strafblad dat verdachte in het verleden op Curaçao onherroepelijk is veroordeeld voor een woningoverval. Dit heeft hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte verder kennisgenomen van de volgende documenten:
  • een brief met betrekking tot een trajectconsult van 1 augustus 2022, opgemaakt door psychiater [naam 3] ;
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 22 december 2022, opgemaakt door reclasseringswerk [naam 4] ;
  • een pro Justitia rapportage van het Pieter Baan Centrum van 20 juni 2023, opgemaakt door psychiater [naam 5] en GZ-psycholoog [naam 6]
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 3 augustus 2023, opgemaakt door reclasseringswerker [naam 4] .
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum blijkt dat verdachte deelname aan het onderzoek heeft geweigerd. Het beperkte onderzoek biedt geen onderbouwing voor de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundigen hebben zich onthouden van een uitspraak over de toerekenbaarheid ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Evenals de rechtbank concludeert het hof dat het bewezenverklaarde verdachte volledig toegerekend kan worden.
Ter terechtzitting in hoger beroep zijn de persoonlijke omstandigheden van verdachte aan de orde gekomen. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof geen aanleiding om de straf te matigen.
2.4
De op te leggen straf
Het hof is van oordeel dat sprake is van zeer ernstige strafbare feiten. Vanwege de aard en de ernst van de feiten kan vanuit een oogpunt van vergelding niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, neemt het hof een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren als uitgangspunt. In deze straf is de partiële vrijspraak van feit 2 met betrekking tot [slachtoffer 2] verdisconteerd.
Het hof stelt vast dat sprake is van een geringe overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ongeveer drie maanden. Het hof acht deze overschrijding te billijken nu de overschrijding onder meer voortvloeit uit de onderzoekswensen van de verdediging in hoger beroep en de daaruit voortvloeiende onderzoekshandelingen. Het hof volstaat onder deze omstandigheid met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof evenwel rekening met de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd. Verdachte bevond zich in een situatie die niet alleen door zijn eigen handelen werd beïnvloed, maar ook door het gedrag van leden van de vrijgezellengroep. Ook vanuit die groep was op verschillende momenten gedrag te zien dat op een confrontatie was gericht. Leden van de vrijgezellengroep wisten op enig moment dat verdachte in het bezit was van een doorgeladen vuurwapen en hebben zich desondanks buitengewoon onverstandig gedragen door met name verbaal de confrontatie met verdachte aan te gaan, door achter hem aan te blijven lopen, met glaswerk te gooien, verdachte in te sluiten en nadat hij zich had weten te onttrekken opnieuw in zijn richting te lopen.
Het hof weegt het gedrag van de vrijgezellengroep zwaarder mee dan de advocaat-generaal. Naar het oordeel van het hof moeten deze omstandigheden strafmatigend worden meegewogen bij het bepalen van de straf. Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dient hierop in mindering te worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde hebben de volgende personen zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde 1] (vader van [slachtoffer 1] )
De vordering bedraagt een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2. [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 1] )
De vordering bedraagt een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3. [benadeelde 3] (samenwonende partner van [slachtoffer 1] )
De vordering bedraagt een bedrag van € 2.103,03 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 35.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (bestaande uit € 20.000,00 affectieschade en € 15.000,00 schokschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4. [benadeelde 4] (zoon van [slachtoffer 1] )
De vordering bedraagt een bedrag van € 452,96 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
5. [benadeelde 5] (stiefzoon van [slachtoffer 1] )
De vordering bedraagt een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding van immateriële schade (affectieschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6. [benadeelde 6] (broer van [slachtoffer 1] )
De vordering bedraagt een bedrag van € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade (schokschade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde hebben de volgende personen zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeelde 7]
De vordering bedraagt een bedrag van € 1.468,60 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens vordert de benadeelde partij een bedrag van € 31,86 aan proceskosten.
2. [benadeelde 8]
De vordering bedraagt een bedrag van € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Alle vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk of volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen.

1.Standpunten van de procespartijen

1.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen integraal kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
1.2
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich primair op het standpunt gesteld dat alle benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, nu verdachte een geslaagd beroep op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Subsidiair is bepleit dat alle benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat de beoordeling van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert vanwege de complexiteit en omvangrijkheid. Meer subsidiair is bepleit om de gevorderde bedragen van de benadeelde partijen te matigen vanwege eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] , [benadeelde 7] en [benadeelde 8] . De eigen schuld van [slachtoffer 1] heeft daarbij een doorwerking in de gevorderde bedragen van zijn nabestaanden. Ten aanzien van een aantal individuele vorderingen heeft de verdediging aanvullende opmerkingen ter terechtzitting gemaakt.
Met betrekking tot de benadeelde partijen die zien op het onder 1 tenlastegelegde heeft de verdediging – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht:
1. [benadeelde 1] (vader van [slachtoffer 1] )
De verdediging heeft geen aanvullende opmerkingen met betrekking tot deze vordering.
2. [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 1] )
De gevorderde kosten van lijkbezorging moeten worden afgewezen, omdat de kosten van een gedenksieraad niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3. [benadeelde 3] (samenwonende partner van [slachtoffer 1] )
De verdediging heeft geen aanvullende opmerkingen met betrekking tot de gevorderde kosten van lijkbezorging en affectieschade. Ten aanzien van de gevorderde schokschade is aangevoerd dat niet is voldaan aan de daarvoor in de jurisprudentie geldende vereisten.
4. [benadeelde 4] (zoon van [slachtoffer 1] )
De verdediging heeft geen aanvullende opmerkingen met betrekking tot deze vordering.
5. [benadeelde 5] (stiefzoon van [slachtoffer 1] )
De benadeelde partij moet in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat de hardheidsclausule van artikel 6:108 lid 4 sub g van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is, omdat de onderbouwing dat sprake zou zijn geweest van een nauwe affectieve relatie tussen de stiefzoon en de overledene te summier is.
6. [benadeelde 6] (broer van [slachtoffer 1] )
Ten aanzien van de gevorderde schokschade is primair aangevoerd dat niet is voldaan aan de daarvoor in de jurisprudentie geldende vereisten. Voorts is niet gebleken dat sprake is van een causale relatie tussen de verergering van de psychische klachten en het zien van de beelden van het filmpje op internet. Subsidiair is bepleit dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van pre-existente klachten en niet gebleken is in welke mate de verslechtering van de toestand van de benadeelde partij is toe te rekenen aan het incident.
Met betrekking tot de benadeelde partijen die zien op het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht:
1. [benadeelde 7]
De benadeelde partij moet in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de schadepost mantelzorg en de gestelde immateriële schade, omdat beide schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
2. [benadeelde 8]
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de verdediging aangevoerd dat de onderbouwing bij het gestelde psychische leed ontbreekt.

2.Oordeel van het hof

2.1
Inleidende opmerkingen
Het hof is van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces toekomt en dat de beoordeling van de vorderingen van de benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal daarom overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen.
Juridisch kader eigen schuld
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek de vergoedingsplicht van de vergoedingsplichtige wordt verminderd, indien de schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij kan worden toegerekend.
Dit artikel behelst de zogeheten primaire verdelingsmaatstaf en de billijkheidscorrectie.
De primaire verdelingsmaatstaf houdt in dat wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
De billijkheidcorrectie houdt in dat een andere verdeling plaatsvindt of de vergoedingsplicht geheel vervalt of in stand blijft, indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist. Toepassing van de primaire verdelingsmaatstaf vergt een causaliteitsafweging die erop neerkomt dat moet worden beoordeeld in welke mate enerzijds het gedrag van het slachtoffer en anderzijds het gedrag van verdachte aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. De mate van verwijtbaarheid van het gedrag van het slachtoffer speelt bij deze afweging geen rol. Op deze causale verdeling kan vervolgens de billijkheidscorrectie worden toegepast. Daarbij kunnen onder meer de mate van verwijtbaarheid en de ernst van het letsel bij het slachtoffer worden betrokken.
Eigen schuld [slachtoffer 1]
Het hof is van oordeel dat het intreden van de schade bij de benadeelde partijen het gevolg is van zowel de door verdachte gepleegde onrechtmatige daad als het gedrag van leden van de vrijgezellengroep, waaronder het gedrag van [slachtoffer 1] . Met betrekking tot [slachtoffer 1] geldt dat hij niet aanwezig was bij de start van het conflict tussen verdachte en leden van de vrijgezellengroep tegenover [café] . Wel heeft [slachtoffer 1] een bijdrage geleverd aan het vervolg van het conflict door verdachte steeds achterna te lopen, door voor een getalsmatige versterking te zorgen, door betrokken te zijn bij de confrontatie met verdachte bij zijn auto, door betrokken te zijn bij de insluiting van verdachte bij de groene container en door een langwerpig voorwerp van de grond te pakken en daarmee in de richting van verdachte te gaan. [slachtoffer 1] stond vervolgens vlak voor verdachte op het moment dat verdachte met het vuurwapen op leden van de vrijgezellengroep is gaan schieten. Op grond hiervan beantwoordt het hof de vraag of sprake is van enige mate van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 1] in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek bevestigend. Naar het oordeel van het hof is het ontstaan van de schade voor 25% aan [slachtoffer 1] toerekenbaar en voor 75% aan verdachte. [slachtoffer 1] is vervolgens door het handelen van verdachte overleden. Artikel 6:108 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat degene die krachtens de vorige leden van dat artikel tot schadevergoeding wordt aangesproken, hetzelfde verweer kan voeren, dat hem tegenover de overledene zou hebben ten dienste gestaan. Dit brengt mee dat verdachte een beroep kan doen op eigen schuld van [slachtoffer 1] . Naar het oordeel van het hof brengt de billijkheid in het onderhavige geval evenwel mee dat verdachte 90% van de schade aan de nabestaanden dient te vergoeden, omdat het op een zodanig korte afstand bewust met een vuurwapen op [slachtoffer 1] schieten een zeer zware normschendig betreft, ernstig verwijtbaar is en met catastrofale gevolgen is geweest. Het hof houdt bij de beoordeling van de vorderingen van de nabestaanden daarom rekening met het gedrag van [slachtoffer 1] , in die zin dat het hof waar een schadepost wordt toegewezen, de vergoedingsplicht van verdachte vermindert tot 90%.
Eigen schuld [benadeelde 7]
Het hof is van oordeel dat het intreden van de schade bij de benadeelde partijen het gevolg is van zowel de door verdachte gepleegde onrechtmatige daad als het gedrag van leden van de vrijgezellengroep, waaronder aanvankelijk het gedrag van [benadeelde 7] . Ten aanzien van [benadeelde 7] geldt echter dat hij zich voorafgaand aan het schieten door verdachte duidelijk had onttrokken aan de confrontatie. Tussen zijn daaraan voorafgaande gedragingen en de door hem als gevolg van de schietpartij geleden schade bestaat naar het oordeel van het hof onvoldoende verband om tot een vermindering van de vergoedingsplicht van verdachte over te gaan.
Eigen schuld [benadeelde 8]
Het hof is van oordeel dat het intreden van de schade bij de benadeelde partijen het gevolg is van zowel de door verdachte gepleegde onrechtmatige daad als het gedrag van leden van de vrijgezellengroep, waaronder het gedrag van [benadeelde 8] . Voor wat betreft [benadeelde 8] geldt dat hij bij alle in het dossier blijkende confrontaties met verdachte betrokken is geweest, namelijk bij het conflict tegenover [café] , bij de confrontatie met verdachte bij zijn auto,
bij de insluiting van verdachte bij de groene container en bij het uiteindelijke schietincident bij de zwarte bus. [benadeelde 8] bleef verdachte achterna lopen en heeft gezorgd voor een getalsmatige versterking. Ook heeft [benadeelde 8] een bierflesje in de richting van verdachte gegooid. Het hof houdt bij de beoordeling van de vordering van [benadeelde 8] rekening met zijn gedrag, in die zin dat het hof waar een schadepost wordt toegewezen, de vergoedingsplicht van verdachte op 75% bepaalt. Naar het oordeel van het hof is er geen reden op grond van de billijkheid tot een andere verdeling te komen.
2.2
Inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van het onder 1 bewezenverklaarde
1. [benadeelde 1] (vader van [slachtoffer 1] )
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij affectieschade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1 bewezenverklaarde. De vordering van [benadeelde 1] , waarvan de inhoud en de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 17.500,00 x 90% = € 15.750,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
2. [benadeelde 2] (moeder van [slachtoffer 1] )
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten met betrekking tot het gedenksieraad is het hof van oordeel dat deze kosten niet zijn aan te merken als kosten van lijkbezorging in de zin van artikel 6:108 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof zal deze schadepost derhalve afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij affectieschade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1 bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van [benadeelde 2] , waarvan de inhoud en de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 17.500,00 x 90% = € 15.750,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
3. [benadeelde 3] (samenwonende partner van [slachtoffer 1] )
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1 bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van [benadeelde 3] , waarvan de inhoud en de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van
€ 2.103,03 x 90% = € 1.892,73. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij affectieschade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1 bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van [benadeelde 3] , waarvan de inhoud en de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van
€ 20.000,00 x 90% = € 18.000,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de gevorderde affectieschade afwijzen.
Het hof stelt met betrekking tot de gevorderde schokschade het volgende voorop.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van schokschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (Vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat op dit moment een duidelijke diagnose dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partij ontbreekt. Ter onderbouwing dat sprake is van geestelijk letsel bevindt zich enkel een deel van een huisartsenjournaal in het dossier. Hoewel het hof begrijpt dat het onder 1 bewezenverklaarde diepgaande emotionele gevolgen heeft voor de benadeelde partij en dit ook zijn weerslag heeft op haar, is het hof ook van oordeel dat op basis van het huisartsenjournaal onvoldoende naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel bij de benadeelde partij. Daar komt nog bij dat de vordering ter zake van schokschade samenloopt met die van affectieschade. In zo’n geval zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van schokschade rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade. De noodzaak van een goede onderbouwing van de schokschade klemt dan temeer. Nu een voldoende onderbouwing ontbreekt, kan de benadeelde partij thans in de vordering niet worden ontvangen voor wat betreft de gevorderde schokschade en kan zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
4. [benadeelde 4] (zoon van [slachtoffer 1] )
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1 bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van [benadeelde 4] , waarvan de inhoud en de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 452,96 x 90% = € 407,66. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
1 bewezenverklaarde. De vordering van [benadeelde 4] , waarvan de inhoud en de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 17.500,00 x 90% = € 15.750,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
5. [benadeelde 5] (stiefzoon van [slachtoffer 1] )
Immateriële schade
In artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek wordt een beperkte limitatief opgesomde kring van personen genoemd die voor vergoeding van affectieschade in aanmerking kunnen komen. Een stiefzoon maakt geen deel uit van deze limitatieve opsomming en komt dus volgens de wet niet voor affectieschade in aanmerking, tenzij de stiefzoon ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene stond, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek als naaste wordt aangemerkt (artikel 6:108 lid 4 onder g van het Burgerlijk Wetboek, de zogeheten hardheidsclausule). De benadeelde partij beroept zich op deze uitzonderingsbepaling. Voor het bewijs van het bestaan van zo’n nauwe persoonlijke betrekking moet een hechte affectieve relatie worden aangetoond, waarbij niet de formele, maar de feitelijke relatie beslissend is. Alle omstandigheden van het geval zijn van belang, waaronder de intensiteit, de aard en de duur van de relatie.
De advocaat van de benadeelde partij heeft concreet gesteld en onderbouwd dat sprake was van een hechte affectieve relatie tussen de overledene en de stiefzoon. Het hof is, gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat de verdediging het door de advocaat van de benadeelde partij getypeerde karakter van de relatie slechts in zeer beperkte mate heeft betwist, van oordeel dat de specifieke omstandigheden van de benadeelde partij dusdanig zijn dat deze een beroep op de hardheidsclausule in de zin van artikel 6:108 lid 4 onder g van het Burgerlijk Wetboek, zoals de wetgever deze heeft bedoeld, rechtvaardigen.
Het voorgaande betekent dat de vordering van [benadeelde 5] wordt toegewezen tot het bedrag van € 17.500,00 x 90% = € 15.750,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
6. [benadeelde 6] (broer van [slachtoffer 1] )
Immateriële schade
Het hof stelt met betrekking tot de gevorderde schokschade het volgende voorop.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van schokschade sluit het hof aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (Vgl. HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De benadeelde partij is kort na het schietincident geconfronteerd met de videobeelden waarop te zien is dat zijn jongere broer wordt neergeschoten. Die beelden gingen al op de dag van het incident het internet over. Verder is hij de dag na het incident bij zijn jongere broer in het ziekenhuis geweest, voordat deze op 10 juli 2022 overleed. Dat deze confrontatie niet onverhoeds heeft plaatsgevonden, in die zin dat hij wist dat hij op de beelden zou zien dat zijn jongere broer door een kogel werd neergeschoten en hij die confrontatie uit de weg had kunnen gaan, doet niet af aan het feit dat hij is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van het feit. Het hof stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door het zien van deze beelden en de gevolgen van het neerschieten van zijn broer. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, zoals beschreven in de medische informatie die is opgenomen in de onderbouwing van de vordering. Uit de in de onderbouwing opgenomen verklaring van de psychiater van de benadeelde partij volgt dat de confrontaties met de beelden en het ziekenhuisbezoek voor een enorme verergering zorgden van de depressieve toestand waarin de benadeelde partij zich bevond, waardoor de psychiater noodzaak zag tot het opschalen van de behandelfrequentie.
Het hof stelt op basis van het voorgaande vast dat de psychiatrische behandeling van de benadeelde partij geïntensiveerd moest worden door het onder 1 bewezenverklaarde.
De schade van de benadeelde partij betreft geestelijk letsel. Uit de beschikbare psychiatrische informatie blijkt dat de benadeelde partij zich al in een zich verslechterende depressieve toestand bevond. Verdachte is aansprakelijk voor de verergering. Een concretisering van de mate van verergering en de betekenis daarvan voor de benadeelde partij is niet gegeven.
Het hof zal daarom niet het gevorderde bedrag toewijzen, maar begroot de schade van de benadeelde partij op een bedrag van € 5.000,00 x 90% = € 4.500,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
2.3
Inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van het onder 2 bewezenverklaarde
1. [benadeelde 7]
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
2 primair bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering van [benadeelde 7] is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd betwist.
Dit deel van de vordering zal daarom worden toegewezen tot het bedrag van € 1.468,60.
Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Immateriële schade
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder
2 primair bewezenverklaarde. Door toedoen van verdachte heeft de benadeelde partij een schotwond in de arm waarbij de kogel pas na enkele maanden verwijderd kon worden.
Als gevolg van dit letsel en het overlijden van [slachtoffer 1] ondervindt de benadeelde partij psychische klachten waarvoor de benadeelde partij behandeling van een psycholoog ontvangt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 10.000,00 passend is bij het letsel dat is ontstaan in combinatie met de psychische klachten die de benadeelde partij ondervindt. Deze schadepost, waarvan de inhoud en de hoogte onvoldoende door de verdediging gemotiveerd is betwist, zal daarom ook worden toegewezen tot het bedrag van € 10.000,00. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Proceskosten
Ten aanzien van gevorderde proceskosten stelt het hof vast dat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 31,86 zal daarom worden toegewezen.
2. [benadeelde 8]
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat de onderbouwing van de vordering summier en gebrekkig is.
Van de fysieke gevolgen van het lichamelijk letsel en de mentale gevolgen van de schietpartij ontbreekt een deugdelijke onderbouwing. Bovendien blijkt verder uit niets dat de benadeelde partij is geopereerd aan zijn arm, zoals wel wordt gesteld in de vordering. Wel is het hof duidelijk dat de benadeelde partij letsel en pijn heeft ondervonden, namelijk wonden aan de arm door één of meer schampschoten. Daarmee staat voor het hof vast dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde. Het hof acht het gevorderde bedrag echter niet in redelijke verhouding staan tot deze schade. Het hof ziet voldoende grond om de schade op een bedrag van
€ 3.000,00 x 75% = € 2.250,00 vast te stellen. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. Het hof zal het overige deel van de vordering afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (13-07-1946)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 19.892,73 (negentienduizend achthonderdtweeënnegentig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.892,73 (duizend achthonderdtweeënnegentig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 18.000,00 (achttienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.210,30 (tweeduizend tweehonderdtien euro en dertig cent) bestaande uit € 210,30 (tweehonderdtien euro en dertig cent) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 19.892,73 (negentienduizend achthonderdtweeënnegentig euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.892,73 (duizend achthonderdtweeënnegentig euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 18.000,00 (achttienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 71 (eenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (23-10-2003)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 16.157,66 (zestienduizend honderdzevenenvijftig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 407,66 (vierhonderdzeven euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.157,66 (zestienduizend honderdzevenenvijftig euro en zesenzestig cent) bestaande uit
€ 407,66 (vierhonderdzeven euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 58 (achtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 15.750,00 (vijftienduizend zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 57 (zevenenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van € 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.500,00 (vierduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 16 (zestien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 11.468,60 (elfduizend vierhonderdachtenzestig euro en zestig cent) bestaande uit € 1.468,60 (duizend vierhonderdachtenzestig euro en zestig cent) materiële schade en € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 31,86 (eenendertig euro en zesentachtig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 11.468,60 (elfduizend vierhonderdachtenzestig euro en zestig cent) bestaande uit
€ 1.468,60 (duizend vierhonderdachtenzestig euro en zestig cent) materiële schade en
€ 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 41 (eenenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 juli 2022.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het onder 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 8 (acht) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 9 juli 2022.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. E.W. van Weringh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 5 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De filmpjes [straatnaam 1] en [straatnaam 2] bevatten in de beelden de werkelijke tijd, de filmpjes 2 en 3 niet. Het hof stelt vast dat het op 16A (filmpje 2) en 16B (filmpje [straatnaam 1] ) weergegeven moment hetzelfde moment is. Zodoende kan de voortgang van het werkelijke tijdsverloop in de filmpjes 2 en 3 worden vastgesteld.