ECLI:NL:GHARL:2025:3432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
23/2724 t/m 23/2727
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aftrekbaarheid premies arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) zijn opgelegd over de jaren 2016 tot en met 2019. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tijdens de zitting op 20 mei 2025 zijn de zaken gezamenlijk behandeld. Belanghebbende stelt dat de door hem betaalde premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) aftrekbaar zijn als uitgaven voor inkomensvoorzieningen, terwijl de Inspecteur dit betwist. Het Hof oordeelt dat de premies niet aftrekbaar zijn, omdat de verzekeraar niet als toegelaten aanbieder kan worden aangemerkt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummers BK-ARN 23/2724 tot en met 23/2727
uitspraakdatum: 3 juni 2025
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 juli 2023, nummers LEE 22/3037 tot en met 22/3040, ECLI:NL:RBNNE:2023:3492, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2016, 2017 en 2018 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd en voor het jaar 2019 een aanslag in de IB/PVV. Bij beschikkingen is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2025. Alle zaken zijn ter zitting met instemming van partijen gelijktijdig en gezamenlijk behandeld. Daarbij is verschenen en gehoord H. Menger, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1968 en is woonachtig, en altijd geweest, in Nederland. Belanghebbende heeft via [naam3] B.V. (hierna: [naam3] ), die optreedt als tussenpersoon, een arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de AOV) afgesloten bij [naam4] , gevestigd in Guernsey.
2.2.
Op de desbetreffende verzekeringsovereenkomst is het recht van het baljuwschap Guernsey van toepassing. Guernsey is geen onderdeel van de EU.
2.3.
In de polisvoorwaarden voor de jaren 2016-2019 is onder meer het volgende vermeld:

Insurance Policy
(…)
Agreed upon between: Clients of [naam3] B.V.
(hereinafter called the
Insured Persons)
and [naam4] ,
as underwritten, and managed by:
[naam5] BV.
(…)”
2.4.
Bij de polisvoorwaarden behoort een Cover Note. Op de eerste pagina van de Cover Note is onder meer vermeld:

Insurer100% [naam4] ”
2.5.
Voor elk van de onderhavige jaren heeft [naam3] aan belanghebbende inzake de AOV een certificaat afgegeven waarin onder meer het volgende is vermeld:
“Verzekeraar : [naam4] ”
2.6.
Belanghebbende heeft in de jaren 2016 tot en met 2019 premies betaald voor de AOV. Het deel van de premies dat zag op de verzekerde rente heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV afgetrokken als betaalde premies voor inkomensvoorzieningen. Voor de jaren 2016 tot en met 2018 gaat het om een bedrag van € 2.228 per jaar en voor het jaar 2019 om € 2.725. De aanslagen in de IB/PVV voor de jaren 2016 tot en met 2018 zijn door de Inspecteur conform de ingediende aangiften opgelegd.
2.7.
De Inspecteur heeft bij brief van 14 mei 2021 aan belanghebbende vragen gesteld over de in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 toegepaste premieaftrek.
2.8.
Bij e-mailbericht van 31 mei 2021 heeft [naam6] van [naam3] aan belanghebbende geschreven:
“Omdat de buitenlandse verzekeraar, [naam4] , niet de betaalde premiegegevens heeft aangeleverd aan de Belastingdienst, adviseren wij om een kopie van uw polis met de verzekeringsvoorwaarden aan de Belastingdienst te zenden. Conform uw verzoek doen wij deze hierbij toekomen.”
2.9.
Bij brief van 9 juni 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur het – onder 2.8 – genoemde e-mailbericht met bijbehorende stukken gestuurd.
2.10.
De Inspecteur heeft in zijn brief van 8 oktober 2021 aan belanghebbende meegedeeld voornemens te zijn de premieaftrek niet toe te staan en op dat punt af te wijken van de aangifte. De aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2019 is aan belanghebbende overeenkomstig dit voornemen met dagtekening 11 februari 2022 opgelegd.
2.11.
De Inspecteur heeft bij brief van 22 oktober 2021 aan belanghebbende kennis gegeven dat hij over de jaren 2016, 2017 en 2018 navorderingsaanslagen in de IB/PVV zal opleggen omdat uit nieuwe informatie is gebleken dat belanghebbende niet voor premieaftrek in aanmerking komt. De navorderingsaanslagen zijn met dagtekening 12 februari 2022 opgelegd waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld zonder toepassing van de – onder 2.6 genoemde – aftrek van premies ter zake van de AOV.
2.12.
Tot de stukken van het geding behoort verder een e-mailbericht van 14 februari 2022 van [naam6] van [naam3] aan [naam7] van de Belastingdienst waarin – voor zover van belang – het volgende is vermeld:
“Hiermee refereren wij aan ons prettige en constructieve telefoongesprek van vanochtend. Dank dat u de moeite neemt om onderzoek en navraag te doen.
Zoals besproken, hierbij de gang van zaken met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen van een aantal van onze relaties.
Deze werden, door onze bemiddeling, ondergebracht bij risicodrager [naam4] te Guernsey met als gevolmachtigde binnen Nederland [naam5] B.V. (AFM-nummer [nummer1] ).
In oktober 2021 kregen wij van een aantal van onze relaties bericht dat de betaalde premies niet in box 1 afgetrokken mocht worden. Onze verbazing was groot, waarop een onderhoud met verzekeraars is aangegaan. Het blijkt dat zij hun structuur gewijzigd hadden in 2020, zonder ons of onze relaties daarvan op de hoogte te stellen. [naam4] is een buitenlandse en niet toegelaten verzekeraar voor de Nederlandse markt.”
De Inspecteur heeft dit e-mailbericht toegestuurd gekregen van een collega van de Belastingdienst en (in eerste instantie) in verband met de AVG slechts een deel uit dit bericht bekend gemaakt aan de gemachtigde van belanghebbende. Het gehele e-mailbericht heeft belanghebbende opgevraagd bij en verkregen van [naam3] .

3.Geschil

In geschil is of de door belanghebbende betaalde premies voor de AOV op de voet van artikel 3.124 van de Wet IB 2001 als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aftrek kunnen worden gebracht. Voorts is in geschil of de Inspecteur artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden. Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend, de Inspecteur ontkennend.

4.Beoordeling van het geschil

Op de zaak betrekking hebbende stukken (artikel 8:42 Awb)
4.1.
Indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom een verzoek doet tot overlegging van dat stuk door de inspecteur, moet aan dat verzoek worden tegemoetgekomen, mits het bestaan van dat stuk aannemelijk is en bovendien aannemelijk is dat het de inspecteur ter beschikking staat of heeft gestaan (HR 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:281, r.o. 2.4.1).
4.2.
Belanghebbende stelt in zijn hogerberoepschrift dat uit de tekst van het onder 2.12 genoemde e-mailbericht opgemaakt kan worden dat bij de Belastingdienst informatie uit het gesprek bekend is over de oorspronkelijk opgezette structuur, en dat hij, omdat het gesprek tussen de Belastingdienst en [naam3] rechtstreeks aanleiding was voor het opleggen van de navorderingsaanslagen, wordt benadeeld in zijn bewijsmogelijkheid nu hij niet bekend is met de inhoud van de gesprekken en correspondentie daarover. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende hierover nader verklaard dat hij hiermee een beroep doet op schending van het bepaalde in artikel 8:42 Awb, dat het hem gaat om een gespreksverslag van het overleg tussen de Belastingdienst en [naam3] , dat hij weliswaar niet weet of dit is opgemaakt maar dat hij dit wel aanneemt, en dat het toch niet anders kan dan dat dat gespreksverslag de Inspecteur ter beschikking heeft gestaan. De Inspecteur heeft betwist dat hij beschikt, of heeft beschikt, over een gespreksverslag of andere stukken die niet reeds door hem zijn overgelegd. Ook is hem niet bekend dat er gespreksverslag is, omdat hij niet betrokken is geweest bij het gesprek dat een andere inspecteur in het land heeft gevoerd. De Inspecteur stelt verder dat de structuurwijziging niet van belang is voor de beoordeling van de onderhavige jaren en dat deze blijkens de stukken (slechts) een juridische fusie in 2020 betreft waarbij [naam8] GmbH is opgegaan in [naam5] BV.
4.3.
Het Hof acht de stelling van de Inspecteur geloofwaardig dat hij niet beschikt, of heeft beschikt, over een gespreksverslag of andere stukken die niet reeds door hem zijn overgelegd. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijk gespreksverslag bestaat. Het betreffende e-mailbericht van 14 februari 2022 bevat daartoe geen aanknopingspunten en belanghebbende heeft van [naam3] ook enkel dit e-mailbericht ontvangen. Daargelaten dat uit de stukken kan worden opgemaakt dat het telefoongesprek tussen de Belastingdienst en [naam3] , anders dan belanghebbende stelt, geen aanleiding is geweest voor het opleggen van de navorderingsaanslagen omdat het telefoongesprek daarna plaatsvond, ziet het Hof ook niet in waarom een dergelijk stuk, waaruit volgens belanghebbende zou kunnen blijken wat de oorspronkelijk opgezette structuur is, van belang zou kunnen zijn voor de beslechting van het onderhavige geschil. Belanghebbende heeft daartoe onvoldoende gemotiveerd gesteld. Van een schending van artikel 8:42 Awb is daarom geen sprake.
Aftrek van premies
4.4.
Ingevolge artikel 3.126, lid 2, in verbinding met lid 1, onderdelen a, onder 1º, b, c, en d, van de Wet IB 2001 zijn premies voor aanspraken op periodieke uitkeringen en verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als uitgaven voor inkomensvoorzieningen (in de zin van 3.124 van de Wet IB 2001) aan te merken, indien die premies verschuldigd zijn aan een zogeheten toegelaten aanbieder. Een niet in Nederland gevestigd pensioenfonds of lichaam dat bevoegd het verzekeringsbedrijf uitoefent wordt aangemerkt als toegelaten aanbieder indien het door Onze Minister, onder door hem te stellen voorwaarden, is aangewezen.
4.5.
In het onderhavige geval houdt partijen verdeeld of sprake is van een toegelaten aanbieder als onder 4.4 bedoeld. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat op belanghebbende de last rust de feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting daarvan door de Inspecteur, aannemelijk te maken waaruit volgt dat daarvan sprake is. Belanghebbende claimt immers aftrek van premies ter zake van een door hem afgesloten AOV en stelt daarmee dat hij voldoet aan de voor aftrek gestelde vereisten. Dat het voor de jaren 2016, 2017 en 2018 navorderingsaanslagen betreft, brengt in de bewijslastverdeling, anders dan de gemachtigde van belanghebbende ter zitting van het Hof nog heeft betoogd, geen verandering. Het betoog van de gemachtigde dat voor navorderingsaanslagen geldt dat de Inspecteur moet bewijzen dat de opgelegde primitieve aanslagen fout waren, snijdt geen hout.
4.6.
Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting van het Hof verklaard dat hij zich op het standpunt stelt dat [naam5] BV met betrekking tot de onderhavige AOV de onder 4.4 bedoelde toegelaten aanbieder is. Belanghebbende voert daartoe aan dat [naam5] BV als dé verzekeraar van de AOV moet worden beschouwd omdat zij de gevolmachtigde is van [naam4] en in de – onder 2.3 genoemde – polisvoorwaarden is vermeld ‘
managed by[naam5] BV’. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat dit meebrengt dat [naam5] BV in het onderhavige geval de betreffende toegelaten aanbieder is. Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat [naam4] niet als zodanig kan worden aangemerkt. Het Hof volgt partijen hierin, nu vaststaat dat [naam4] geen door de Minister aangewezen buitenlandse verzekeraar is.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet geslaagd in het leveren van het van hem verlangde bewijs. Uit de – onder 2.1 tot en met 2.5 genoemde – vaststaande feiten volgt dat [naam4] de verzekeraar is van de AOV. Dat [naam5] BV de gevolmachtigde is in Nederland en dat zij de verzekering
‘managed’brengt niet mee dat zij daarmee als dé verzekeraar kan worden aangemerkt. Dit wordt bevestigd door de – onder 2.8 en 2.12 genoemde – e-mailberichten waaruit blijkt dat de tussenpersoon [naam3] ook de mening is toegedaan dat [naam4] de verzekeraar is. Dat deze tussenpersoon verbaasd was dat de premies niet in aftrek werden toegelaten, maakt een en ander niet anders. Belanghebbende maakt, met hetgeen hij daartoe aanvoert, niet aannemelijk dat [naam5] BV desondanks (toch) de verzekeraar is. Ook overigens heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld die tot conclusie leiden dat sprake is van een toegelaten aanbieder.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de premies voor de AOV niet aftrekbaar zijn op grond van artikel 3.124 van de Wet IB 2001.
4.9.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op 3 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.