ECLI:NL:GHARL:2025:3478

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
21-003126-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door hulpverlener met cliënt in maatschappelijke zorgrelatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een hulpverlener, werd beschuldigd van ontucht met een cliënt die zich aan hem had toevertrouwd. Het hof oordeelde dat de verdachte, ondanks dat hij niet formeel werkzaam was in de maatschappelijke zorg, wel degelijk een maatschappelijke zorgrelatie had met de aangeefster. De verdachte had zich moeten realiseren dat zijn rol als begeleider en coach een vertrouwensrelatie met de aangeefster met zich meebracht. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ontucht heeft gepleegd, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uren. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde dezelfde straf op, maar met een proeftijd van twee jaren. De vordering van de benadeelde partij werd ingetrokken, waardoor deze niet meer behandeld hoefde te worden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003126-23
Uitspraak d.d.: 4 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 20 juni 2023 met parketnummer 18-154469-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis in eerste aanleg, met uitzondering van de beslissing op de thans ingetrokken vordering van de benadeelde partij. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. N.A. Heidanus, naar voren is gebracht en van hetgeen door het slachtoffer en de advocaat van de benadeelde partij, mr. R. Spoelstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij het vonnis van 20 juni 2023 de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde feit veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen ten belope van een bedrag van € 7.500,- aan immateriële schade. Deze vordering is vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank heeft ter hoogte van hetzelfde bedrag de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het gedeeltelijk tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 18 maart 2021, te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit
- het strelen en/of betasten en/of wrijven van de bovenbeen en/of lies van die [slachtoffer] , en/of - het betasten en/of wrijven van/over de borsten van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen/brengen van zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- het betasten en/of strelen van de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] , en/of
- het duwen/brengen van zijn tong in/op de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] , en
- het brengen van spuug op de vagina van die [slachtoffer] , en/of
- het laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer] , en/of
- het (tong)zoenen van die [slachtoffer] ,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit
- het bieden van mentale ondersteuning aan die [slachtoffer] , en/of
- het uitnodigen van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, kantoor, waarbij de voordeur op slot werd gedraaid, en/of
- het hebben van contact en/of gesprekken met die [slachtoffer] over haar gevoelens, en/of
- het (aldus) ervoor zorgen dat die [slachtoffer] hem, verdachte, (ook) als haar mental coach zag, en/of
- het die [slachtoffer] veel alcoholische drank te laten drinken en/of vervolgens niet in te grijpen, en/of
- het die [slachtoffer] (daardoor) in een afhankelijkheidsrelatie met hem, verdachte, te brengen, en/of
- het verwerven van (psychische) overwicht over die [slachtoffer] , en/of
- het onderwerpen en/of manipuleren van de wil van die [slachtoffer] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 maart 2021, te Groningen, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, te weten als begeleider/mentalcoach, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij
- de bovenbeen en/of de lies van die [slachtoffer] gestreeld en/of betast en/of gewreven, en/of
- de borsten van die [slachtoffer] betast en/of gewreven, en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en/of gebracht, en/of
- de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] betast en/of gestreeld, en/of
- zijn tong in/op de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd, en
- spuug op de vagina van die [slachtoffer] gebracht, en/of
- zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten, en/of
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd, en/of
- die [slachtoffer] gezoend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit
Bewijsmiddelen
1. De door verdachte ter zitting van 6 juni 2023 bij de rechtbank afgelegde verklaring, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat er op 18 maart 2021 seksuele handelingen, zoals deze zijn vermeld in de tenlastelegging, hebben plaatsgevonden.
2. De door verdachte ter zitting van 21 mei 2025 bij het hof afgelegde verklaring, voor zover inhoudend, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik al jarenlang werkte als docent aan de [onderwijsinstelling] . Dit was een van de onderwijsinstellingen die betrokken was bij het zonneautoproject. Als docent was ik daar automatisch ook studentenbegeleider. Ik kreeg studenten toegewezen om te begeleiden en te coachen tijdens hun studie.
Ik heb steeds herhaald naar [slachtoffer] toe dat ze naar een psycholoog moest gaan voor de dingen die ze mij vertelde. Ze heeft vroeger suïcide gedachtes gehad en was bang om die weer te krijgen. Het klopt dat ik tegen [slachtoffer] heb gezegd: ‘de volgende keer praten we eerst, neuken we dan’.
Ik wilde [slachtoffer] beschermen in haar rol in het team en vond het daarom niet handig als het naar buiten zou komen dat ik, als neutrale groepsgespreksleider, een intieme band had opgebouwd met iemand uit het team.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 april 2021, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021073969 d.d. 14 juni 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] , zakelijk weergegeven:
V: Wie zijn de twee coaches voor het team en wie heeft welke taak?
A: [naam 1] , hij zorgt voor de teambuilding en [verdachte] die zorgt voor de mentale ondersteuning.
V: Wat was de reden dat je een afspraak hebt gemaakt met de coach mentale begeleiding [verdachte] ?
A: Het ging op dat moment met mij niet goed. De teammanager, [teammanager] , heeft toen gezegd misschien moet je een keer met [verdachte] gaan praten om over je gevoel te praten. Zo'n project vraagt mentaal veel van je.
V: Hoe ging de eerste afspraak en waar hadden jullie afgesproken?
A: In zijn kantoortje, aan de [locatie] in Groningen. Daar was elke afspraak. De eerste afspraak was op 2 februari 2021. Het begon door over mezelf te praten vanaf het begin van mijn leven.
V: Hoe gingen de vervolgafspraken?
A: Dan hadden we een paar uur gepraat. We hadden het dan over mijn gevoel en mijn
thuissituatie.
V: Wat gebeurde er op de 18e maart?
A: Na ongeveer een uur, anderhalf uur, kon ik weer wat meer over mijn gevoel praten. Hij ging met zijn handen over mijn bovenbeen. Hij zat aan mijn rechterborst. Hij heeft zijn vingers in mij en hij befte mij. Ik heb zijn piemel en ballen aangeraakt. Ik voelde dat zijn tong over mijn vagina ging. Hij heeft 3 keer op zijn hand gespuugd en tegen mijn vagina gedaan. Ik denk dat we meerdere keren hebben gezoend, tongzoenen. Ik vertrouwde hem. Ik was niet meer bekwaam.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 14 juni 2022, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Het [studentenproject] is een studententeam die gezamenlijk werken aan een Zonneauto. Ik was de teammanager. [slachtoffer] viel weg uit het team door wat er was voorgevallen. [slachtoffer] heeft toen gemeld dat ze was verkracht door [verdachte] . [verdachte] deed coaching bij het project. [verdachte] is een teamcoach maar meer op persoonlijk vlak. [verdachte] heeft 2 of 3 keer een teamsessie gefaciliteerd. Tijdens zo’n sessie ging het vooral om teamdoelen, onderliggende problemen en om dat bespreekbaar te maken.
V: [verdachte] heeft verklaard dat hij studenten kreeg toegewezen die hij begeleidde.
A: Klopt dat is via mij gegaan. Dat waren studenten die het mentaal moeilijk hadden. Daar is toen het aanbod aan gedaan om eventueel met [verdachte] te praten over hoe ze zich voelden en waar ze mee worstelden.
V: Om welke studenten ging dat?
A: Sowieso [slachtoffer] .
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een schermafbeelding van een WhatsApp-gesprek
tussen aangeefster en verdachte, opgenomen als bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juni 2021 op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, voor zover
inhoudend, zakelijk weergegeven:
[A:] Hoi [verdachte] , Van [teammanager] heb ik uw nummer gekregen voor het maken van een afspraak om onder andere mijn mentale staat en verleden te bespreken. Ik merk namelijk dat ik alles niet allemaal zo verwerkt heb als dat ik had gedacht. Wanneer zou het u passen om het hierover te hebben? Met vriendelijke groet. [slachtoffer] .
[V:] Hoi [slachtoffer] , goed dat je appt. Schikt volgende week dinsdag jou? Om 16:00 uur aan de [locatie] . Daar zit mijn kantoor.
Bewijsoverwegingen
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er noch formeel, noch feitelijk sprake is geweest van een hulpverleningsrelatie in de zin van artikel 249, lid 2, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat de verdachte niet werkzaam was in de gezondheids- of maatschappelijke zorg. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat de seksuele handelingen geen ontuchtig karakter hadden vanwege wederzijdse genegenheid en vrijwilligheid. Er was geen sprake van afhankelijkheid maar van een zich ontwikkelende vriendschap.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weerlegd door bovenstaande bewijsmiddelen die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat artikel 249 Sr beoogt strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benaderingen van de zijde van hulpverleners werkzaam in de gezondheids- of maatschappelijke zorg. Deze bepaling strekt tot bescherming van de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychische overwicht dat de hulpverlener op diegene heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat de hulpverlener van diegene heeft gewonnen. Aan de zinsnede ‘werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg’ geeft de Hoge Raad een ruime uitleg die ertoe strekt om in alle gevallen waarin sprake is van misbruik van psychisch overwicht door hulpverleners bescherming te bieden. Niet vereist is dat sprake is van een zakelijke overeenkomst of een (geneeskundige) behandelovereenkomst, noch dat sprake is van erkende hulpverlening. [1] Voor de toepasselijkheid van artikel 249, lid 2, onder 3, Sr is geen formele behandelrelatie vereist. Beslissend is of er feitelijk sprake is van een hulpverleningsrelatie tussen de verdachte en het slachtoffer. [2] De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, slechts in zodanig geval geen sprake is van ontucht plegen, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. [3]
Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte, werkzaam als docent en studiebegeleider/coach in het hoger onderwijs, raakte betrokken bij een studentenproject dat vanuit verschillende onderwijsinstellingen werd gefaciliteerd, waaronder de hogeschool waaraan verdachte op dat moment verbonden was. In het project werkten studenten gezamenlijk aan de ontwikkeling van een zonneauto. Verdachte faciliteerde binnen het project meerdere teamsessies, die gericht waren op het verbeteren van de onderlinge samenwerking binnen het project. Hij werd door [getuige] , teammanager, beschouwd als een coach die studenten ook (bij problemen) op persoonlijk vlak kon helpen. Binnen het project werkte ook aangeefster. Aangeefster gaf aan met verschillende persoonlijke issues te worstelen. De teammanager adviseerde hierop aangeefster contact op te nemen met de verdachte om te praten over hoe ze zich voelde en waar ze mee worstelde. Aangeefster stuurde de verdachte vervolgens via Whatsapp een bericht met daarin een duidelijke hulpvraag, gericht op haar mentale gezondheid en haar verleden. De verdachte is hierop ingegaan en heeft een voorstel gedaan om af te spreken op een hem ter beschikking staande kantoorruimte in Groningen. In de weken die volgden zijn er meerdere gesprekken gevoerd tussen de verdachte en aangeefster, waarin de hulpvraag die aangeefster had herhaaldelijk naar voren kwam. De verdachte heeft dit ter terechtzitting van het hof ook onderkend door te verklaren dat hij aangeefster meermaals en al tijdens hun eerste bijeenkomst de raad heeft gegeven naar een psycholoog te gaan voor de dingen die ze hem vertelde.
Gelet op het voorgaande kan de relatie tussen de verdachte en aangeefster feitelijk niet anders worden geduid dan als een maatschappelijke zorgrelatie in de zin van artikel 249, lid 2, onder 3, Sr. Dat de verdachte niet werkzaam was in de maatschappelijke zorg, doet hier niets aan af. De verdachte had zich moeten realiseren wat zijn positie was tegenover de studenten die meededen aan het project, gelet op zijn werkervaring in het onderwijs – waaronder zijn werkzaamheden als coach en studieloopbaanbegeleider - en de rol die hij feitelijk vervulde binnen het projectteam, namelijk als iemand die - zo nodig ook individueel - begeleiding en coaching bood als het niet lekker liep in het team. Aangeefster kwam op aanraden van [getuige] met een specifieke hulpvraag over zeer persoonlijke aangelegenheden bij de verdachte. Zij waren op dat moment geen vrienden of goede bekenden van elkaar; de verhouding was die van studente en begeleider/coach van het projectteam. De verdachte is ingegaan op de hulpvraag van aangeefster. Zij kampte met psychische problematiek, waaronder de angst voor terugkerende suïcidale gedachten. De verdachte heeft juist vanwege die problematiek aangeefster de raad gegeven met een psycholoog te gaan praten, maar heeft de gesprekken met aangeefster tegelijkertijd voortgezet. In die gesprekken is, zo leidt het hof af uit de stukken en de verklaring van verdachte, een vertrouwensrelatie met een ongelijkwaardig karakter ontstaan, waarin de verdachte zich heeft opgesteld als de hulpverlener die bereid en doende was aangeefster te helpen met haar hulpvraag. Dat de hulpvraag van aangeefster overduidelijk centraal stond in en aan de basis stond van de gesprekken tussen de verdachte en aangeefster leidt het hof verder af uit het gegeven dat de verdachte aan het einde van hun laatste afspraak tegen aangeefster heeft gezegd: ‘de volgende keer praten we eerst, neuken we dan’.
Gezien de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden had de verdachte zich moeten realiseren dat de relatie tussen hem en aangeefster een vertrouwenskarakter had en niet gelijkwaardig was. In de opmerking van de verdachte ter zitting van het hof dat hij bang was dat aangeefster in de problemen zou komen als hun seksuele verhouding binnen het projectteam bekend zou worden, ziet het hof overigens een aanwijzing dat verdachte zich ook bewust was van de ongelijkwaardigheid van de onderlinge relatie.
Wat daarvan ook zij, het lag op de weg van de verdachte om ervoor zorg te dragen dat de met de aard van de relatie met aangeefster samenhangende grenzen ten aanzien van hun relatie niet zouden worden overschreden. De verdachte heeft deze grenzen niet in acht genomen, maar juist (ruimschoots) overschreden. Van een situatie waarin de hulpverleningsrelatie en bijbehorend afhankelijkheidsaspect niet van invloed is geweest op de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden is naar het oordeel van het hof geen sprake. Integendeel, nu de verdachte en aangeefster intiem met elkaar zijn geweest op dezelfde avond waarop zij ook hebben gesproken over de persoonlijke zaken waar aangeefster mee worstelde, was dit afhankelijkheidsaspect evident aan de orde ten tijde van het gedurende die avond plaatsvinden van de seksuele handelingen die ten laste zijn gelegd. Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte vanuit zijn rol als hulpverlener ontucht heeft gepleegd met aangeefster, die zich als cliënt aan de hulp van verdachte had toevertrouwd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 18 maart 2021, te Groningen, terwijl hij toen werkzaam was in de maatschappelijke zorg, te weten als begeleider, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp had toevertrouwd, immers heeft hij
- de bovenbeen en de lies van die [slachtoffer] gestreeld en betast en gewreven, en
- de borsten van die [slachtoffer] betast en gewreven, en
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en gebracht, en
- de vagina en schaamstreek van die [slachtoffer] betast en gestreeld, en
- zijn tong in/op de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en geduwd, en
- spuug op de vagina van die [slachtoffer] gebracht, en
- zijn penis door die [slachtoffer] laten betasten, en
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht en geduwd, en
- die [slachtoffer] gezoend.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als cliënt aan zijn hulp heeft toevertrouwd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte, destijds 52 jaar, heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een 26-jarige studente die zich in een kwetsbare situatie bevond en die zich als cliënt aan zijn hulp had toevertrouwd. De verdachte heeft hierdoor misbruik van zijn vertrouwenspositie gemaakt, terwijl van hem mocht worden verlangd dat hij de noodzakelijke en bij zijn rol horende grenzen in acht zou nemen. Door met aangeefster, die zich aan zijn hulp had toevertrouwd, seksuele handelingen te verrichten, heeft de verdachte het vertrouwen van aangeefster geschonden en een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring is gebleken dat het slachtoffer hier tot de dag van vandaag psychische klachten van ondervindt. Hoewel de verdachte aangeeft veel spijt te hebben van wat er gebeurd is, neemt hij met de miskenning van zijn rol niet zijn volledige verantwoordelijkheid voor het bewezenverklaarde.
Het hof heeft bij de strafoplegging ook gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van de verdachte van 17 april 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Verder neemt het hof in aanmerking de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die blijken uit het reclasseringsadvies van 24 februari 2023 en ter zitting naar voren zijn gebracht.
Hoewel het hof van oordeel is dat de ernst van het feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt, weegt het hof in het voordeel van verdachte mee dat de strafzaak voor hem zelf ook verstrekkende gevolgen heeft gehad. De verdachte is onder meer zijn baan in het onderwijs en zijn relatie kwijtgeraakt en ondervindt mede als gevolg hiervan psychische problematiek. Alles afwegend acht het hof, ook vanuit het oogpunt van normhandhaving en generale preventie, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft voorafgaand aan de zitting kenbaar gemaakt haar eerder ingediende verzoek tot schadevergoeding niet te willen handhaven. Bovendien heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. R. Spoelstra, op de zitting van het hof meegedeeld dat de vordering nadrukkelijk is ingetrokken. Deze behoeft derhalve geen behandeling meer.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. P.S. Bakker en mr. M.E. de Boer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. van der Zwaag, griffier,
en op 4 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630.
2.HR 5 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3059.
3.HR 18 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0645.