ECLI:NL:GHARL:2025:3542

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.344.314
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een bankrelatie op grond van de Wwft en de zorgplicht van de bank

In deze zaak heeft Suntel Telecom B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank de vorderingen van Suntel om de bankrelatie met De Volksbank N.V. (handelend onder de naam SNS Bank) voort te zetten, heeft afgewezen. De Volksbank beëindigde medio 2021 de klantrelatie met Suntel, omdat zij het cliëntenonderzoek op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) niet succesvol kon afronden. Suntel was het hier niet mee eens en vorderde primair een gebod tot voortzetting van de bankrelatie en subsidiair een gebod tot tijdelijk herstel van de bankrelatie, met veroordeling van SNS in de proceskosten.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat SNS op grond van de Wwft verplicht is om cliëntenonderzoek te doen. Het hof oordeelt dat SNS de opzegging van de bankrelatie op juiste gronden heeft gedaan, omdat Suntel niet aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan. Het hof benadrukt dat de zorgplicht van de bank en de belangen van de rekeninghouder bij de beoordeling van de opzegging moeten worden meegewogen. Het hof concludeert dat SNS de opzegging van de bankrelatie op basis van artikel 5 lid 3 Wwft gerechtvaardigd was, en dat de belangen van Suntel niet zodanig zwaarwegend zijn dat de opzegging onaanvaardbaar zou zijn.

De uitspraak van het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Suntel tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. Het hof wijst erop dat de veroordelingen ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van de partijen de beslissing voorlegt aan de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.344.314
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 530236
arrest van 10 juni 2025
in de zaak van
Suntel Telecom B.V.(hierna: Suntel)
die is gevestigd in Rotterdam
advocaat: mr. A Taheri-Bhajan
en
De Volksbank N.V. ,handelend onder de naam SNS Bank (hierna: SNS)
die is gevestigd in Utrecht
advocaat: mr. M.H.B.F. Lambie

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
Suntel heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank) op 12 februari 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 7 mei 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1.
SNS heeft de klantrelatie met Suntel medio 2021 beëindigd. Als reden daarvoor heeft SNS genoemd dat zij het klantenonderzoek naar Suntel als bedoeld in artikel 3 van de Wwft [1] niet succesvol heeft kunnen afronden. Suntel is het hier niet mee eens.
2.2.
Suntel heeft bij de rechtbank gevorderd primair een gebod tot voortzetting van de bankrelatie en subsidiair een gebod tot tijdelijk herstel van de bankrelatie, een en ander op straffe van verbeurte van dwangsommen en met veroordeling van SNS in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente.
2.3.
De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen primaire vordering alsnog wordt toegewezen. De subsidiaire vordering is op de mondelinge behandeling ingetrokken.
2.4.
Het hof zal het vonnis van de rechtbank in stand laten en licht die beslissing hierna toe.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

De feiten
3.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [2] in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 een aantal tussen partijen vaststaande feiten opgesomd. Hiertegen zijn geen grieven aangevoerd.
3.2.
Samengevat en aangevuld met wat in hoger beroep is gebleken, staat het volgende vast. Suntel is een groothandel en online-retailer van allerlei soorten prepaidkaarten voor zowel zakelijke als particuliere klanten. De heer [naam1] (hierna: [naam1] ) is via een holding indirect bestuurder van Suntel. Op 17 augustus 2011 heeft Suntel een zaken- en spaarrekening geopend bij SNS. Vanaf 2013 is Suntel bij de veiligheidsafdeling van SNS in beeld. Sindsdien is SNS met toenemende intensiteit cliëntenonderzoek gaan doen bij Suntel. In 2016 wordt in dat kader een aantal afspraken gemaakt omtrent inzage in de administratie en het aannemen van contante betalingen. Van 2017 t/m 2020 worden er door SNS telkens aanvullende vragen gesteld aan Suntel (al dan niet naar aanleiding van transactiemonitoring). Op 30 juni 2020 heeft SNS voor het eerst de bankrelatie met Suntel opgezegd, omdat SNS geen volledige beantwoording van haar vragen ontving van Suntel.
3.3.
Nadien heeft Suntel toch vragen van SNS beantwoord en zijn partijen met elkaar doorgegaan. SNS heeft in een brief van 8 april 2021 24 vragen (met subvragen) aan Suntel gesteld, met het verzoek die uiterlijk 1 mei 2021 te beantwoorden.
Vraag 22 luidde als volgt:
“Op de website van het Algemeen Dagblad is op 10 januari 2020 gepubliceerd: “De man was
verstrikt geraakt in het net van een phishingbende in de Bijlmer, die tot twee keer toe forse
bedragen via hem wit wilde wassen. Bij één daarvan ging de Cubaanse ambassade voor 108.000
euro het schip in. C. deed dat door beltegoeden in te kopen bij [naam1] . Beide keren
ging dat echter fout. De eerste keer kreeg hij niet wat hij besteld had; de tweede keer stortte hij wel
geld, maar kon [naam1] zoveel beltegoed helemaal niet leveren. Bovendien sloot [naam1] het account van C.
omdat hij dacht dat hij gehackt was. Om de strop goed te maken pleegde hij samen met iemand
van de Bijlmerbende een overval op de belwinkel van [naam1] in Rotterdam. Daarbij werd een
vuurwapen op het hoofd van [naam1] gezet. [naam1] op zijn beurt kan opgelucht ademhalen. Justitie is er van
overtuigd dat hij samenwerkte met C. bij de pogingen om het geld wit te wassen. Daarom werd
vorige maand tien maanden cel tegen hem geëist. Volgens de rechtbank zijn daar wel
aanwijzingen voor, maar heeft Justitie geen sluitend bewijs geleverd. Daarbij merkt de rechtbank
wel op dat C. [naam1] wel beschuldigt, maar dat zijn verklaringen nergens ondersteund
worden. [naam1] werd daarom vrijgesproken." Wij krijgen graag uw uitgebreide toelichting over dit
bericht.”,
3.4.
SNS heeft vervolgens na een verzoek om uitstel door de rechtsbijstandverlener van Suntel, op 10 mei 2021 aan Suntel een uiterste termijn voor een reactie gegeven die op 25 mei 2021 afliep. Suntel heeft deze deadline niet gehaald, waarna SNS in een brief van 26 mei 2021 de overeenkomst met Suntel heeft opgezegd tegen 8 juli 2021. In een email met bijlagen van 28 mei 2021 is door Suntel alsnog gereageerd op de vragen van SNS. Op vraag 22 is als volgt gereageerd:
“Cliënte is geen redacteur van de AD en kan geen toelichting geven op het door u
aangehaalde artikel. Daar komt nog bij dat ook het artikel ondubbelzinnig aangeeft dat [naam1]
(voor zover u daarmee op een aan cliënte gelieerde persoon doelt) niet vervolgd noch
veroordeeld is van enig misdrijf en/of overtreding. Niet valt derhalve in te zien waarom
cliënte over een sensatiebericht op de website van de AD zou moeten verklaren, noch
nagelaten het feit dat hij daar niets over kan verklaren. Het feit dat u cliënte om uitleg
verzoekt omtrent een artikel op de voornoemde website toont overigens wel aan dat u in
een volstrekte tunnelvisie verstrikt bent geraakt ten aanzien van cliënte.”
3.5.
In een brief van 7 juni 2021 heeft SNS gereageerd op de email van 28 mei 2021. SNS heeft daarin omschreven dat en waarom de gevraagde informatie en antwoorden op vragen (nog steeds) niet compleet was en dat zij daarom de opzegging van de bankrelatie handhaaft.
Het juridisch kader [3]
3.6.
De opzegging is, zo blijkt uit de brief van 26 mei 2021, gebaseerd op artikel 5 lid 3 Wwft, artikel 35 van de Algemene Bankvoorwaarden (ABV), artikel 37 lid 3 van het Reglement SNS Zakenrekening en artikel 23 lid 3 van het Reglement SNS Zakelijk Sparen.
3.7.
SNS is op grond van de Wwft verplicht om cliëntenonderzoek te doen. SNS mag en moet vragen stellen aan Suntel die noodzakelijk zijn voor het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft. Voor het doen van cliëntenonderzoek bij Suntel op grond van de Wwft beschikt SNS niet over eigen opsporingsbevoegdheden, maar is zij afhankelijk van openbare bronnen en de informatie die Suntel zelf verstrekt in antwoord op vragen van SNS. In dat kader is Suntel onder meer op grond van artikel 2, 3 en 7 ABV gehouden informatie te verschaffen aan SNS en ook mee te werken aan controle door SNS van die informatie. Een cliëntenonderzoek is intensiever naarmate de risicofactoren hoger zijn. Door SNS is wat dat betreft onweersproken gesteld dat de telecombranche waarin Suntel zich begeeft een hoog risico op witwassen heeft. Het cliëntenonderzoek houdt onder meer in dat SNS een voortdurende controle behoort uit te oefenen op de zakelijke relatie en op de transacties die tijdens de duur van de relatie worden verricht. SNS moet zich ervan verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die zij heeft van de klant en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die gebruikt worden (artikel 3 lid 2 aanhef en onder d Wwft). Als SNS haar cliëntenonderzoek niet kan voltooien en daarmee niet kan voldoen aan haar verplichting op grond van artikel 3 Wwft, moet zij de relatie met die klant beëindigen (artikel 5 lid 3 Wwft). SNS moet bij de uitvoering van het cliëntenonderzoek in het kader van de Wwft de zorgvuldigheid betrachten als bedoeld in artikel 2 ABV.
3.8.
Het gebruik maken van een in wet of overeenkomst voorziene bevoegdheid tot opzegging kan gelet op alle omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn, zodat aan de opzegging op grond van art. 6:248 lid 2 BW in zoverre rechtsgevolg kan worden onthouden. [4] Bij opzegging van een bankrelatie komt binnen die toetsing betekenis toe aan de belangen van partijen en ook aan de bancaire zorgplicht op grond waarvan de bank bij haar dienstverlening de zorgvuldigheid in acht moet nemen. Het belang aan de zijde van de rekeninghouder dat het zonder betaalrekening vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren moet binnen deze toets zwaar worden meegewogen [5] . Zodoende is van belang of er andere banken zijn waar de rekeninghouder na de opzegging terecht kan. Toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid acht het hof ook denkbaar bij een opzegging die haar grond vindt in een toepassing van artikel 5 lid 3 Wwft. Anders dan de rechtbank in rechtsoverweging 3.5 en de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam in een (door SNS aangehaald) vonnis van 27 maart 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:3985, r.o. 4.6, ziet het hof geen aanleiding de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW in die gevallen “in beginsel” of “voorshands” uit te sluiten, temeer nu toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW sowieso al met de nodige terughoudendheid dient te geschieden. Wel zal, als de bank op grond van de Wwft tot opzegging verplicht is, dat gegeven groot gewicht in de schaal leggen bij de hier te maken afweging.
3.9.
Ook is vaste rechtspraak dat het moment waarop moet worden bekeken of een bank aannemelijk heeft gemaakt dat zij het klantenonderzoek niet kon afronden en dus de relatie moest opzeggen omdat zij niet aan haar verplichtingen uit de Wwft kon voldoen, het moment van de opzegging is. Het gaat dus om een zogenoemde ‘ex tunc’ toetsing, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen in r.o. 3.6 [6] . Het andersluidend standpunt van Suntel (zie grief 2) wordt verworpen.
Toepassing op de feiten in deze zaak
3.10.
Volgens Suntel betekent toetsing ex tunc in deze zaak dat alleen gekeken moet worden naar de situatie op 26 mei 2021 en niet die op 7 juni 2021 (grief 2). Aangezien alleen in de brief van 7 juni 2021 het niet beantwoorden van vragen naar aanleiding van de publicatie in het AD (zie 3.3) als reden voor de opzegging wordt genoemd, kan die reden niet aan de opzegging ten grondslag liggen, aldus Suntel. Het hof verwerpt deze opvatting. In de eerste plaats omdat in de brief van 26 mei 2021 wordt geconstateerd dat niet alle in de brief van 8 april 2021 (en ook die in de brief van 16 december 2020) gestelde vragen zijn beantwoord. De vraag naar de publicatie in het AD was daar één van (vraag 22). In de tweede plaats omdat SNS op 7 juni 2021 de opzegging en de gronden daarvoor heeft herbeoordeeld naar aanleiding van de alsnog gegeven antwoorden in de brief van 28 mei 2021, en in die brief van 7 juni 2021 het niet (inhoudelijk) beantwoorden van deze vraag uitdrukkelijk is genoemd als een van de gronden voor de opzegging. Het standpunt van Suntel dat geen sprake was van een herbeoordeling kan het hof niet volgen, nu in de brief van 7 juni 2021 inhoudelijk per vraag wordt aangegeven waarom de gegeven informatie of verstrekte documentatie onvoldoende is.
3.11.
Suntel klaagt (ook in grief 2) dat de rechtbank heeft geoordeeld dat alleen al het niet beantwoorden van de vraag over de publicatie in het AD voldoende grond voor de bank opleverde om te kunnen concluderen dat zij haar cliëntenonderzoek niet kon afronden en dat dit een reden voor opzegging betekende. Volgens Suntel is heeft de rechtbank daarmee de feiten aangevuld en is er sprake van een verrassingsbeslissing, aangezien SNS noch in haar brief van 26 mei 2021 noch in haar brief van 7 juni 2021 heeft gesteld dat het niet beantwoorden van de vraag over de vervolging van de bestuurder dé reden vormde om de bankrelatie te beëindigen, of dat deze informatie zo belangrijk voor haar was dat zij haar klantonderzoek niet zou kunnen afronden als zij enkel op die vraag geen antwoord zou krijgen.
3.12.
Het hof volgt Suntel hierin niet. Het enkele gegeven dat SNS in haar opzeggingsbrieven meerdere vragen benoemt die niet zijn beantwoord en daar in de procedure naar verwijst, wil niet zeggen dat zij zich daarmee in die zin (processueel) heeft beperkt, dat alleen het niet beantwoorden van
aldie vragen door haar ten grondslag wordt gelegd aan haar standpunt dat zij het cliëntenonderzoek niet heeft kunnen afronden. Het staat de rechter vrij om ook het beantwoorden van één van die vragen zo essentieel te achten dat dit voldoende redengevend is voor de juistheid van het standpunt van SNS dat zij haar cliëntenonderzoek niet heeft kunnen afronden. Daar komt bij dat naar het oordeel van het hof Suntel niet alleen de vraag over de AD-publicatie niet correct heeft beantwoord maar ook een andere vraag en dat zij ook verzoeken om toezenden van documenten niet (correct) heeft opgevolgd. Het hof zal dat hierna toelichten.
3.13.
Suntel is verder van mening dat zij in antwoord op de vraag over de AD-publicatie geen andere informatie kon verschaffen dan die al bleek uit dat artikel en ook dat zij geen nadere informatie hoefde te geven, omdat haar bestuurder vrijgesproken is, waardoor op basis van artikel 6, lid 2 EVRM [7] van zijn onschuld uitgegaan dient te worden (grief 3). De rechtbank laat volgens Suntel het cruciale gegeven van de vrijspraak en de overval door C ten onrechte onbenoemd (grief 1). De rechtbank doet volgens Suntel ook ten onrechte voorkomen alsof er méér speelt dan hetgeen in het AD-artikel is vermeld en veronderstelt dat [naam1] wél ‘ergens bij’ betrokken is waarover hij kennelijk meer kan verklaren. Deze houding van de rechtbank is volgens Suntel in strijd met artikel 6, lid 2 EVRM (grief 4). SNS fungeert volgens Suntel als delegee of mandataris van de staat. Voorkoming en opsporing van strafbare feiten is immers primair een overheidstaak welke volgens Suntel met de Wwft deels aan de banken is uitbesteed. SNS handelt in de opvatting van Suntel in strijd met de artikelen 6 lid 2, 8, 9 en 10 van het EVRM (grief 4).
3.14.
Het hof herhaalt dat de bank geen opsporingsbevoegdheid heeft en voor haar informatie vooral afhankelijk is van Suntel zelf. De taak van de bank is (onder meer) witwassen te voorkomen, niet om strafbare feiten op te sporen. De positie van SNS kan ondanks de aan de banken in de Wwft opgedragen taken naar het oordeel van het hof niet gelijk gesteld worden aan die van een overheidsorgaan, zoals het OM. De bepalingen van het EVRM zijn dan ook niet rechtstreeks van toepassing in de verhouding tussen SNS en Suntel of [naam1] . Wel komt aan de daarin neergelegde grondrechten onder omstandigheden indirecte (horizontale) werking toe in de bestaande privaatrechtelijke rechtsverhouding, in die zin dat die grondrechten kunnen worden betrokken in de toepassing van privaatrechtelijke normen. [8] . In de verhouding tussen Suntel en [naam1] en SNS kunnen grondrechten bijvoorbeeld een rol spelen bij de beoordeling van de vraag of SNS de bancaire zorgplicht en zorgvuldigheid in acht heeft genomen en of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
3.15.
Kerndoel van de Wwft is het voorkomen dat criminelen geld witwassen dat ze met misdaad hebben verdiend (en te voorkomen dat terrorisme wordt gefinancierd). Zoals hiervoor overwogen staat tussen partijen vast dat Suntel wat witwassen betreft in een hoge risicocategorie valt. Als SNS dan stuit op publicaties in het AD waaruit blijkt dat de bestuurder van Suntel is vervolgd voor witwassen en een klant van Suntel (ene C) zijn account bij Suntel misbruikte in een poging crimineel geld wit te wassen, dan is het terecht dat SNS daarover meer wil (en ook moet) weten in het kader van haar cliëntenonderzoek op grond van de Wwft, en moest Suntel dat ook begrijpen. Als gezegd heeft Suntel zich contractueel verplicht aan de beantwoording van vragen daarover mee te werken. Het enkele gegeven dat in de publicatie staat vermeld dat [naam1] zelf is vrijgesproken bij gebrek aan voldoende bewijs, wil niet zeggen dat er geen witwasrisico’s zijn. Het gaat SNS erom inzicht te krijgen in de witwasrisico’s van de onderneming van Suntel. Zij heeft daarom Suntel gevraagd haar visie te geven op de publicatie. Dat is juist een in neutrale bewoordingen gestelde vraag, waar geen beschuldiging van verdenking van betrokkenheid van [naam1] bij een strafbaar feit in ligt verscholen. Suntel betoogt dat SNS haar meer specifieke vragen had moeten stellen. Juist het stellen van een open vraag gaf Suntel echter alle ruimte voor het geven van een antwoord. Mogelijk had dat dan weer geleid tot specifieke vervolgvragen. In plaats daarvan heeft zij SNS “het bos ingestuurd” door haar te antwoorden dat zij geen redacteur is van het AD. Uit het gestelde in de inleidende dagvaarding onder 127 tot en met 131 blijkt dat het voor Suntel heel goed mogelijk was geweest om de vraag te beantwoorden, omdat Suntel dat daar wel doet (maar te laat). Suntel heeft niet kunnen uitleggen waarom die informatie niet door haar is gegeven toen daarom werd gevraagd. Of het nu wel of niet ging om een “botte weigering”, zoals de rechtbank overweegt en Suntel bestrijdt, doet er verder niet toe. Feit is dat Suntel de vraag niet inhoudelijk heeft beantwoord.
3.16.
Dat Suntel de overwegingen van de rechtbank strijdig vindt met de onschuldpresumptie van artikel 6 lid 2 EVRM laat het hof voor wat het is, omdat dit op zich niet tot vernietiging van het bestreden vonnis en een andere beslissing kan leiden. Het hof maakt immers in hoger beroep zijn eigen afwegingen, zoals hierboven uiteengezet. Per saldo leiden ook die tot de uitkomst dat Suntel de vraag had moeten beantwoorden.
3.17.
Hoe en in welk opzicht de artikelen 8, 9 en 10 EVRM zijn geschonden door SNS mist iedere deugdelijke onderbouwing. Niet valt in te zien hoe die bepalingen in het kader van indirecte werking in de verhouding tussen Suntel en SNS meebrachten dat SNS haar verzoeken om informatie meer had moeten motiveren dan zij heeft gedaan, zoals Suntel heeft betoogd.
3.18.
Als gezegd zijn ook andere vragen niet (correct) beantwoord respectievelijk verzoeken niet opgevolgd. Vraag 23 in de brief van 8 april 2021 luidde als volgt:
“Heeft Suntel Telecom B.V. of een natuurlijk persoon van dat bedrijf de afgelopen 5 jaar te maken gehad met politie of justitie? Bijvoorbeeld voor een misdrijf of een overtreding van de Wet wapens en munitie, Opiumwet, Wet op de economische delicten of enig anders vermogensdelict? Zo ja, dan krijgen we daar graag uw toelichting over.”
Deze vraag is ontkennend beantwoord, terwijl uit de AD publicatie blijkt dat [naam1] in de bewuste periode is vervolgd voor witwassen. Dat hij daarvan uiteindelijk is vrijgesproken neemt niet weg dat hij te maken heeft gehad met politie en justitie. Ook voor Suntel, bijgestaan door een jurist, moet dat duidelijk zijn geweest. Desondanks is de vraag ontkennend beantwoord.
3.19.
Daarnaast staat vast dat als bijlagen bij de email van 28 mei 2021 niet zijn meegezonden het kasboek waar om was gevraagd (vragen 6b en 6e) en de jaarrekening van Suntel over 2019 waar om was gevraagd (Vraag 2). Alleen de geconsolideerde jaarrekening van de groep waar Suntel deel van uitmaakt was meegestuurd, terwijl de jaarrekening van Suntel zelf wel beschikbaar was.
3.20.
Volgens Suntel berustte het niet of verkeerd reageren op de vragen/verzoeken als hiervoor genoemd in 3.18 en 3.19 op communicatie problemen tussen [naam1] en de rechtsbijstandverlener van Suntel, of was er sprake van vergissingen. Het gaat er echter niet om of Suntel opzettelijk of verwijtbaar informatie heeft achtergehouden, maar of gevraagde informatie niet is gegeven en het cliëntenonderzoek daardoor niet kon worden afgerond. Daarbij moet worden bedacht dat het traject waarin SNS vragen aan Suntel stelde al erg lang liep en ook uitstel aan Suntel was gegeven en Suntel zich liet bijstaan door een jurist. Van SNS kan niet worden verwacht dat zij maar door blijft gaan met rappelleren en het doen van herhaalde verzoeken, terwijl ondertussen het witwasrisico voortduurt. Op enig moment mag de conclusie worden getrokken dat het cliëntenonderzoek niet kan worden voltooid. Naar het oordeel van het hof was op 7 juni 2021 zeker het moment aangebroken dat SNS mocht concluderen dat zij het cliëntenonderzoek niet kon afronden. Overigens heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling vastgesteld dat in elk geval de mondelinge communicatie met [naam1] in het Nederlands probleemloos verliep. Verder is het primair de verantwoordelijkheid van een ondernemer zelf om tijdig hulp in te roepen als taalproblemen meebrengen dat hij (schriftelijke) vragen van een organisatie niet goed begrijpt.
3.21.
Gelet op het voorgaande komt ook het hof tot de slotsom dat SNS op grond van artikel 5 lid 3 Wwft de bankrelatie moest beëindigen. Zij heeft daartoe gebruik gemaakt van haar contractuele opzegbevoegdheid (artikel 35 ABV). SNS heeft daarbij de zorgvuldigheid betracht als bedoeld in artikel 2 ABV.
3.22.
Het hof ziet gelet op alle omstandigheden van het geval geen aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat SNS van haar opzegbevoegdheid gebruik maakte. Veel gewicht komt toe aan de omstandigheid dat de wet SNS verplicht tot opzegging van de bankrelatie als zij haar cliëntenonderzoek niet heeft kunnen voltooien. Het hof is zich anderzijds terdege bewust van het enorme belang van Suntel om te kunnen beschikken over een bankrekening. Vaststaat echter dat Suntel tot aan de afloop van het gevoerde kort geding (in twee instanties) is kunnen blijven beschikken over beide rekeningen bij SNS en dat zij daarna een of meer rekeningen bij Bunq Bank is aangegaan. Eerst tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is namens Suntel verklaard dat ook de relatie met Bunq Bank inmiddels is opgezegd, maar SNS heeft dat betwist en bewijzen daarvan zijn niet overgelegd, zodat dit niet als vaststaand kan worden aangenomen. Daar komt bij dat namens Suntel is verklaard dat er een aanvraag voor een rekening loopt bij ING en dat Bunq Bank wacht met effectuering van de opzegging tot daarop is beslist. Voor het hof staat dan ook geenszins vast dat Suntel niet over een bankrekening kon en kan beschikken door de opzegging door SNS.
3.23.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Suntel in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [9]
3.24.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 februari 2024;
4.2.
veroordeelt Suntel tot betaling van de volgende proceskosten van SNS:
€ 798,- aan griffierecht
€ 2.428.- aan salaris van de advocaat van SNS (2 procespunten x het toepasselijke tarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Janse, C.M.E. Lagarde en W.H. van Boom, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Voetnoten

1.Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
3.Verwezen wordt naar vaste rechtspraak van de feitenrechters, zoals die ook blijkt uit het arrest van het hof in het kort geding van deze zaak (ECLI:NL:GHARL:2022:2602) en diverse andere uitspraken, zoals onderstaande en waaruit deels wordt geciteerd:
4.Zie voor de beëindiging van een kredietovereenkomst: HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929
5.Vergelijk HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652, r.o. 3.2
6.Zie ook AG Hartlief in ECLI:NL:PHR:2020:934, vanaf 2.8
7.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
8.Vergl. HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1834 en de daarbij behorende conclusie AG
9.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.