ECLI:NL:GHARL:2025:3616

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
200.346.002
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep werknemer tegen oordeel kantonrechter over ernstig verwijtbaar ontslag en transitievergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werknemer, hierna aangeduid als [appellant], tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 juni 2024 de arbeidsovereenkomst met de werkgever, Woningstichting Veenvesters, heeft ontbonden wegens ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. De werknemer was projectleider bij Veenvesters en wordt verweten dat hij aannemers van de werkgever heeft ingeschakeld voor privéklussen, wat zou leiden tot een schijn van belangenverstrengeling. De kantonrechter oordeelde dat het handelen van de werknemer niet alleen verwijtbaar, maar ook ernstig verwijtbaar was, en wees zijn verzoek om een transitievergoeding af.

De werknemer heeft hoger beroep ingesteld en betwist dat zijn handelen ernstig verwijtbaar was. Hij stelt dat hij niet de intentie had om de werkgever financieel te benadelen en dat zijn handelen niet als ernstig verwijtbaar kan worden gekwalificeerd. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 mei 2025 heeft het hof de zaak behandeld en partijen gevraagd om een beschikking te wijzen.

Het hof heeft geoordeeld dat de werknemer niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat hij recht heeft op een transitievergoeding. Het hof heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst niet eindigt op 1 juli 2024, maar doorloopt tot en met 31 augustus 2024, rekening houdend met de opzegtermijn. De kantonrechter had de arbeidsovereenkomst ten onrechte eerder ontbonden. Het hof heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding en het salaris over de opzegtermijn, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente. De beslissing van het hof is op 16 juni 2025 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.346.002
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 11047442
beschikking van 16 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verweerder,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. E. van Haasteren,
tegen
Woningstichting Veenvesters
die is gevestigd in Veenendaal,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster,
hierna: Veenvesters
advocaat: mr. M.H. Andreae

1.1. Het verloop van de procdure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 juni 2024 (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
- het beroepschrift (met producties) van 17 september 2024; en
- het verweerschrift (met productie).
1.2.
Op 9 mei 2025 heeft een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd beschikking te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] werkte als projectleider bij Veenvesters. Zijn werk hield onder meer in dat hij met externe aannemers moest overleggen over werkzaamheden aan woningen van Veenvesters en dat hij daar ook toezicht op hield. Veenvesters verwijt [appellant] niet-integer handelen. Hij zou aannemers van Veenvesters of personeel daarvan voor privé-klussen hebben ingeschakeld en zonder toestemming nevenwerkzaamheden hebben verricht.
2.2
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van Veenvesters met ingang van 1 juli 2024 ontbonden (op de e-grond, verwijtbaar handelen). De kantonrechter is van oordeel dat [appellant] niet slechts verwijtbaar maar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en heeft de door [appellant] verzochte transitievergoeding van € 50.756 bruto dan ook afgewezen.
2.3
[appellant] heeft zich neergelegd bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst maar is het niet eens met de beslissing dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en daarom geen aanspraak kan maken op de transitievergoeding. De bedoeling van zijn hoger beroep is dat het hof oordeelt dat geen sprake was van ernstige verwijtbaarheid. In het verlengde daarvan heeft [appellant] verzocht te bepalen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 15 augustus 2024 eindigt en dat het hof Veenvesters alsnog veroordeelt de wettelijke transitievergoeding aan hem te betalen alsmede loon over de opzegtermijn, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.

3.3. Het oordeel van het hof

De beslissing in het kort
3.1
Het hof is van oordeel dat [appellant] niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat [appellant] recht heeft op een transitievergoeding. Bovendien betekent dit dat de arbeidsovereenkomst niet eindigt op 1 juli 2024 maar dat deze vanwege de opzegtermijn doorloopt tot en met 31 augustus 2024. Hierna licht het hof deze beslissingen toe.
De achtergrond van de zaak in hoger beroep
3.2
Het hof gaat uit van de feiten die de kantonrechter heeft vastgesteld in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van de beschikking van 28 juni 2024, aangevuld met daarna gebleken feiten.
3.3
Volgens Veenvesters heeft [appellant] werkzaamheden aan zijn privébezit laten uitvoeren door relaties (aannemers/leveranciers) van Veenvesters en heeft hij daarbij relatiekortingen bedongen of onduidelijkheid laten ontstaan over betalingen. Ook zou hij bouwtekeningen vanuit zijn e-mailaccount bij Veenvesters hebben verstuurd onder de naam van een eigen adviesbureau en geen melding hebben gedaan van nevenwerkzaamheden. Hierdoor heeft [appellant] volgens Veenvesters in stijd gehandeld met de integriteitscode die bij Veenvesters geldt. Veenvesters neemt het [appellant] bovendien kwalijk dat hij bij het onderzoek dat Hoffmann bedrijfsrecherche uitvoerde voor Veenvesters geen volledige openheid van zaken heeft gegeven.
3.4
De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] in strijd met de integriteitscode van Veenvesters heeft gehandeld. Uit het onderzoek van Hoffmann bleek dat [appellant] meerdere zakelijke contacten van Veenvesters opdracht heeft gegeven om werkzaamheden aan zijn privébezit of de woning van zijn dochter uit te voeren. De kantonrechter heeft het verweer van [appellant] verworpen, dat zijn handelen niet ongebruikelijk was en hij Veenvesters niet heeft benadeeld. Voor de kantonrechter was doorslaggevend dat [appellant] de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt, wat te allen tijde voorkomen moet worden. De kantonrechter achtte het handelen van [appellant] zodanig laakbaar dat dit kan worden aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen.
3.5
Naar het oordeel van het hof staat vast dat [appellant] diverse keren voor privé-klussen, te weten verbouwingen of opknapwerkzaamheden aan woningen van hemzelf of van zijn dochter, mensen heeft ingeschakeld die in zijn opdracht wanden hebben betegeld, muurtjes gezet, geschilderd
etc.Die mensen waren als werknemer of zzp-er verbonden (geweest) aan aannemersbedrijven die ook door Veenvesters werden ingezet voor werkzaamheden aan de huurwoningen. In ten minste één geval, de bestelling van keukens, is dat gelopen via een aannemersbedrijf zelf waarmee Veenvesters zaken doet. [appellant] heeft dit soort privézaken verschillende malen geregeld via de e-mail van zijn zakelijke account van Veenvesters. Hij heeft het inschakelen van deze ‘klussers’ niet besproken met zijn leidinggevende. Ook is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat [appellant] vanuit zijn positie een zekere invloed kon uitoefenen op welke werkzaamheden zouden worden uitgevoerd door aannemers voor Veenvesters, wat de uitkomst was van calculaties (niet door de prijsstelling maar wel door het samen met de aannemer bespreken hoeveel eenheden materiaal er nodig waren) en dat één van zijn taken was het bepalen of uitgevoerde werkzaamheden door aannemers konden worden goedgekeurd. Door voor privézaken samen te werken met werknemers of zzp’ers van die aannemers kon dan ook de schijn ontstaan dat daarbij belangenconflicten konden optreden. Dit alles betekent dat [appellant] in strijd heeft gehandeld met de integriteitscodes van Veenvesters en dat dit als verwijtbaar kan worden gekwalificeerd, staat niet ter discussie.
3.6
Het hoger beroep draait enkel nog om de vraag of de gedragingen van [appellant] als ernstig verwijtbaar gelden. Veenvesters heeft in haar verweerschrift in hoger beroep en ter zitting naar voren gebracht dat het beroep van [appellant] zich grotendeels lijkt te richten tegen het oordeel dat zijn handelen verwijtbaar was, en veel minder tegen het oordeel dat dit ook ernstige verwijtbaarheid oplevert. Voor zover Veenvesters daarmee bedoelt dat het hof die bezwaren van [appellant] in zoverre buiten beschouwing moet laten, volgt het hof Veenvesters daarin niet. De kantonrechter heeft de ernst van de verwijtbaarheid laten voortvloeien uit het oordeel over de verwijtbaarheid en heeft daaraan geen bijzondere of nadere motivering ten grondslag gelegd. Dat betekent dat een argument tegen de verwijtbaarheid mede geldt als een argument tegen de ernstige verwijtbaarheid.
Ernstige verwijtbaarheid binnen het juridisch kader van de transitievergoeding
3.7
Op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW heeft de werknemer die wordt ontslagen geen recht op een transitievergoeding als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Deze uitzonderingsgrond moet terughoudend worden toegepast. [1] De werknemer kan zijn of haar recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werknemer niet slechts als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Bij de beoordeling of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten dat tot het eindigen van de arbeidsovereenkomst heeft geleid, zijn de omstandigheden van het geval, waaronder de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, slechts van belang voor zover deze van invloed zijn op de verwijtbaarheid van het handelen of nalaten van de werknemer dat tot het ontslag heeft geleid. [2]
3.8
Het hof is van oordeel dat het verwijt dat de kantonrechter [appellant] maakt nog niet meebrengt dat zich een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld voordoet. Het wekken van de schijn van belangentegenstellingen door zakelijke relaties opdracht te geven voor het uitvoeren van privéwerkzaamheden levert verwijtbaar handelen op, maar het hof acht dat handelen niet ernstig verwijtbaar gelet op de beperkte reikwijdte van deze uitzonderingsgrond. [appellant] kan weliswaar verweten worden dat hij in strijd met de binnen Veenvesters geldende integriteitseisen heeft gehandeld, maar uit de door Veenvesters aangevoerde feiten en omstandigheden kan niet de conclusie worden getrokken dat [appellant] kwade bedoelingen heeft gehad, met het oogmerk van financieel gewin heeft gehandeld en/of heeft geprobeerd Veenvesters financieel te benadelen.
Andere redenen voor ernstige verwijtbaarheid die Veenvesters aangevoerd heeft
3.9
Veenvesters had haar verzoek in eerste aanleg mede onderbouwd met andere redenen dan de redenen die de kantonrechter uitdrukkelijk heeft meegewogen. Nu de grieven van [appellant] slagen, omdat het enkele wekken van de schijn van een belangentegenstelling zoals hiervoor omschreven niet als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt, kunnen die andere redenen bijdragen aan het vaststellen van de (mate van) verwijtbaarheid. Dat brengt de devolutieve werking van het hoger beroep mee. Het hof zal ook deze redenen bespreken.
3.1
Veenvesters heeft aangevoerd dat [appellant] relatiekortingen heeft bedongen en/of onduidelijkheid heeft laten ontstaan over prijs-/betalingsafspraken. Zij stelt dat ze onvoldoende zicht heeft op de betalingen die [appellant] al dan niet heeft gedaan aan de personen die hij voor zijn kluswerk heeft ingehuurd en dat het dus zo zou kunnen zijn dat hij kortingen heeft bedongen of anderszins op oneigenlijke wijze voordelen zou hebben genoten van zijn positie bij Veenvesters. Naar het oordeel van het hof is hiervan echter niets gebleken. Uit de overgelegde e-mails blijkt daarentegen van één geval juist dat [appellant] uitdrukkelijk vermeld heeft dat het ging om een ‘privé klus’. Ook heeft hij ter zitting verklaard dat hij aan de onderzoekers van Hoffmann heeft laten zien dat hij zelf betalingen op facturen heeft verricht. Verder is niet betwist dat een korting die hij van een keukenleverancier kreeg door die leverancier werd aangeboden als gebruikelijke korting en dat hij die zelf niet heeft bedongen. Nergens blijkt verder uit dat die korting iets te maken heeft met zijn positie binnen Veenvesters; het betrof een vaste leverancier van Veenvesters waarmee vaste afspraken bestonden over de in rekening te brengen prijzen met een korting die veel gunstiger is dan de aan [appellant] geboden korting. Dat [appellant] enige invloed kon uitoefenen op de keuze voor deze leverancier of diens prijsstelling of anderszins op beslissingen rondom deze keukenleverancier is niet gebleken en dat is ook niet gesteld. Het is dan ook aannemelijk dat de verkregen korting een min of meer standaardkorting is van het type dat particulieren in onderhandelingen met keukenleveranciers om een veelvoud van redenen kunnen bedingen.
3.11
De stelling van Veenvesters dat [appellant] slechts mondjesmaat openheid van zaken heeft gegeven over het inschakelen van klussers en de betaling daarvan, volgt het hof niet. Achteraf gezien, bij kennisneming van het rapport van Hoffmann bedrijfsrecherche, lijkt het alsof de onderzoekers van dat bureau met [appellant] in gesprek zijn gegaan vanwege de verdenkingen jegens hem en dat [appellant] daarin in toenemende mate – toen het net zich leek te sluiten – geen open kaart speelde. In feite gingen de gesprekken aanvankelijk echter over de verdenking dat een aannemer van Veenvesters fraude zou hebben gepleegd en was het een zorg van Veenvesters dat daar werknemers van haar bij betrokken waren; naar eigen zeggen deelde [appellant] die zorg. In het kader van die gesprekken heeft [appellant] op betrekkelijk open wijze verteld over hoe binnen Veenvesters met integriteit werd omgegaan. Daarbij is aan de orde gekomen dat er veel aandacht voor integriteit was maar dat er desondanks voor individuele werknemers soms grijze gebieden bleven. Ook heeft hij daarbij verteld over het inschakelen van ‘klussers’ die hij kende via de aannemers van Veenvesters. Op grond van die informatie zijn de onderzoekers van Hoffmann gaan doorvragen en is op enig moment in dat proces – volgens mededeling van Veenvesters ter zitting zou dat ergens tussen het tweede en het derde gesprek zijn geweest – de insteek van het onderzoek veranderd en richtte het zich op [appellant] als ‘betrokkene’. Daarmee wordt bedoeld, naar het hof begrijpt: als niet integere werknemer en dus als object van onderzoek. Dat is hem echter op geen enkel moment meegedeeld en het hof houdt het ervoor dat dus ook nooit met hem is besproken wat hiervan de consequenties zouden kunnen zijn, hoe de aanpak van dit onderzoek zou zijn en welke rechten hem daarin toekwamen. Onveranderd bleef, dat hem werd meegedeeld dat zijn deelname ‘vrijwillig’ was en [appellant] wist niet beter dan dat het ging om een fraudeverdenking jegens een aannemer. Gegeven dat gebrek aan transparantie en open vizier van de onderzoekers kan het [appellant] niet met recht worden tegengeworpen dat hij terughoudend werd in zijn antwoorden, toen hij uit de vraagstelling van de onderzoekers moest afleiden dat niet langer de aannemer onderzocht werd maar het erom ging hoe hij zelf privé (en in verhouding tot Veenvesters) had gehandeld.
3.12
Verder verwijt Veenvester [appellant] dat hij in de jaren voorafgaand aan deze procedure verschillende malen op verzoek van derden bouwtekeningen heeft gemaakt voor een door die derden te bouwen veranda. Hij heeft die tekeningen aan hen toegezonden vanuit zijn werkaccount, zo bleek uit het onderzoek. Op die tekeningen heeft hij vermeld dat ze zijn gemaakt door ‘Bouwkundig adviesbureau Herman [appellant] ’. Dat suggereert dat [appellant] die werkzaamheden bedrijfsmatig uitvoerde. [appellant] heeft echter uitgelegd dat hij alleen enkele keren op verzoek van vrienden of bekenden een tekening had gemaakt omdat hij dat leuk vindt en het goed kan en dat hij daar geen betaling – anders dan wellicht een fles wijn – voor heeft ontvangen. De reden om de vermelding van bouwkundig adviesbureau op de tekeningen op te nemen, was dat de gemeente die de tekening moet beoordelen het werk dan serieuzer neemt. Het hof stelt vast dat [appellant] over een periode van ongeveer 5 jaar drie keer dergelijke tekeningen heeft gemaakt. Nergens blijkt uit dat dit vaker dan dat is gebeurd of dat dit voor [appellant] een bedrijfsmatig karakter had, ondanks dat Hoffmann bedrijfsrecherche daarnaar onderzoek heeft gedaan. Op grond daarvan kan deze werkwijze naar het oordeel van het hof slechts in beperkte mate bijdragen aan de verwijtbaarheid van het handelen van [appellant] , namelijk slechts vanwege de onterechte pretentie een professioneel adviesbureau uit te oefenen en de e-mails met bouwtekeningen te versturen van het account van Veenvesters. Hoewel onzorgvuldig en strijdig met de betamelijkheid die van een werknemer als [appellant] mag worden verwacht, ernstig verwijtbaar acht het hof deze werkwijze niet.
3.13
Ten slotte verwijt Veenvesters dat [appellant] voorzitter was van een vereniging van eigenaren (VvE) en dat hij dat niet kenbaar heeft gemaakt bij Veenvesters. Het staat echter vast dat die rol binnen Veenvesters wel bekend was. Net als [appellant] behoorde Veenvesters immers tot de eigenaren in die VvE en een medewerker van Veenvesters was als vertegenwoordiger van Veenvesters bij vergaderingen aanwezig en stemde ‘voor’ bij de stemming over het voorzitterschap van [appellant] . Overigens is niet door Veenvesters naar voren gebracht waarom het bezwaarlijk zou zijn dat [appellant] voorzitter was van een VvE waarin hij zelf één van de eigenaren was. Van (ernstige) verwijtbaarheid is geen sprake.
3.14
Bij zijn oordeel weegt het hof mee dat [appellant] uitdrukkelijk erkent dat hij fout zat en dat hij in elk geval met zijn leidinggevende had moeten overleggen over het inschakelen van klussers. Ook betrekt het hof de omstandigheid dat niet gebleken is van schendingen van integriteitseisen nadat [appellant] daarvoor concreet gewaarschuwd was of van eerdere disciplinaire maatregelen. De slotsom is dat er, ook wanneer de door Veenvesters aangevoerde gronden in samenhang worden gewogen, geen sprake is van ernstige verwijtbaarheid.
3.15
Nu geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen heeft [appellant] recht op de transitievergoeding. Hij heeft in dat kader toekenning van een bedrag van € 50.756 bruto verzocht, maar de hoogte van die vergoeding hangt af van wanneer de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Het hof moet de hoogte van de transitievergoeding ambtshalve berekenen met inachtneming van de door het hof vastgestelde einddatum van de arbeidsovereenkomst. [3] Dat bespreekt het hof hierna.
Wanneer eindigt de arbeidsovereenkomst?
3.16
Uit het voorgaande volgt bovendien dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte al per 1 juli 2024 heeft ontbonden. De situatie als bedoeld in artikel 7:671b lid 9 onderdeel b BW, dat de arbeidsovereenkomst eerder kan eindigen omdat de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [appellant] , deed zich immers niet voor. Veenvesters heeft de stelling van [appellant] dat, rekening houdend met de toepasselijke opzegtermijn en de duur van de procedure, ontbinding pas met ingang van 15 augustus 2024 had kunnen plaatsvinden, niet betwist. Aangezien echter de wet bepaalt dat de arbeidsovereenkomst moet worden opgezegd tegen het einde van de maand (art. 7:672, lid 1 BW) had de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 augustus moeten ontbinden. Het hof zal dan ook bepalen dat de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2024 eindigt.
3.17
Op grond van de einddatum van 31 augustus 2024 berekent het hof een transitievergoeding van € 50.591,92 (dat is lager dan de door [appellant] berekende vergoeding als hiervoor vermeld in rechtsoverweging 2.2, maar die berekening was gebaseerd op een arbeidsovereenkomst die tot 1 oktober 2024 zou duren).
3.18
[appellant] heeft veroordeling van Veenvesters verzocht tot betaling van loon en emolumenten over de periode 1 juli 2024 - 15 augustus 2024. Uit de toelichting hierop in de memorie van grieven (onder randnummer 57) en ter zitting, volgt dat het hof dit verzoek aldus moet lezen, dat [appellant] salaris vordert over de periode vanaf 1 juli 2024 tot en met de datum waarop de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de opzegtermijn zou moeten eindigen, dus 31 augustus 2024. Het hof zal het aldus gelezen verzoek dan ook toewijzen.
3.19
[appellant] heeft bovendien de wettelijke verhoging verzocht. Daar is geen verweer op gevoerd. Het hof acht een verhoging van 10 procent passend, zodat het hof deze zal toewijzen. Dat geldt ook voor de wettelijke rente. Tijdens de zitting is besproken hoe de memorie van grieven (het beroepschrift) op dit punt moet worden gelezen. In het lichaam, randnummer 54 wordt onder verwijzing naar artikel 7:686a, lid 1 BW met juistheid bepleit dat de wettelijke rente wordt berekend vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De andersluidende formulering in het petitum berust kennelijk op een knippen-en-plakkenfout. Veenvesters heeft niets ingebracht tegen deze lezing, zodat het hof daarvan uit zal gaan.
3.2
Het hoger beroep van [appellant] slaagt. Het hof zal de bestreden beschikking dus vernietigen op de onderdelen die in hoger beroep zijn aangevoerd en opnieuw recht doen door Veenvesters alsnog te veroordelen de transitievergoeding aan [appellant] te betalen en de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst opnieuw vaststellen.
3.21
Omdat Veenvesters in het hoger beroep ongelijk heeft gekregen, zal het hof haar veroordelen tot betaling van de proceskosten van [appellant] . Het hof ziet geen reden om anders te oordelen over de proceskostenveroordeling in eerste aanleg dan de kantonrechter.
3.22
De veroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 juni 2024 voor zover de datum van ontbinding van de arbeidsovereenkomst is is bepaald op 1 juli 2024 en voor zover het verzoek van [appellant] hem een transitievergoeding toe te kennen daarbij is afgewezen,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.1
bepaalt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is ontbonden met ingang van 1 september 2024;
4.2
veroordeelt Veenvesters het [appellant] toekomende salaris en overige emolumenten over de periode 1 juli 2024 tot en met 31 augustus 2024 te betalen onder overlegging van een deugdelijke specificatie en te vermeerderen met tien procent van het bruto te betalen bedrag ter zake van wettelijke verhoging en met de wettelijke rente met ingang van de respectieve vervaldata van de verschillende betalingen;
4.3
veroordeelt Veenvesters aan [appellant] een transitievergoeding te betalen van
€ 50.591,92 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2024;
4.4
veroordeelt Veenvesters in de kosten van dit hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van [appellant] vastgesteld op € 349 voor griffierecht en op € 2.428 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (2 punten, tarief II);
4.5
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
en verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Verkijk, M. Willemse en D.M.A. Bij de Vaate en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2013/14, 33 818, nr, 3, p. 40 alsmede nr. 4, p. 15.
2.Hoge Raad 8 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:203.
3.Hoge Raad 7 maart, ECLI:NL:HR:2025:365.