ECLI:NL:GHARL:2025:3667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
200.344.992/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van huurwoning na sluiting door burgemeester wegens ernstige verstoring van de openbare orde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, tegen Woonstichting Vechthorst, de verhuurster van zijn woning. De zaak betreft de ontruiming van de huurwoning van [appellant] na een buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst door de verhuurster. De ontbinding vond plaats na een besluit van de burgemeester om de woning te sluiten vanwege ernstige verstoring van de openbare orde, veroorzaakt door [appellant]. Op 22 mei 2024 werd [appellant] aangehouden met een (mogelijk gevaarlijk) vuurwapen en een mes, wat leidde tot grote onrust in de buurt. De burgemeester besloot de woning voor drie maanden te sluiten, waarna de verhuurster de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbond. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de voorzieningenrechter die de ontruiming had toegewezen. Het hof oordeelt dat de ontruiming in de gegeven omstandigheden proportioneel is, ondanks de persoonlijke omstandigheden van [appellant]. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter, maar wijst de vordering tot ontruiming af omdat het spoedeisend belang van de verhuurster is komen te vervallen. Wel wordt [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.344.992/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 11142767
arrest in kort geding van 3 juni 2025
in de zaak van
[appellant]
die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de voorzieningenrechter optrad als gedaagde
hierna:
[appellant]
advocaat: mr. M. Bakhuis te Apeldoorn
tegen
Woonstichting Vechthorst
die is gevestigd in Nieuwleusen
en bij de voorzieningenrechter optrad als eiseres,
hierna:
verhuurster
advocaat: mr. A.M. Takkenberg te Zwolle.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft op 27 augustus 2024 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in kort geding [1] dat de kantonrechter als voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, op 29 juli 2024 tussen partijen heeft uitgesproken.
1.2
[appellant] heeft op 27 augustus 2024 ook een incidentele vordering tot schorsing van de ten uitvoerlegging ingesteld. Verhuurster heeft daarop geantwoord. Tijdens de mondelinge behandeling van die vordering op 15 oktober 2024 heeft [appellant] zijn incidentele vordering ingetrokken.
1.3
Daarna zijn de volgende stukken gewisseld:
• de memorie van grieven met twee producties
• de memorie van antwoord met één productie
• de akte uitlating van [appellant] .
1.4
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

Verhuurster wil dat [appellant] de woning ontruimt omdat hij een zodanig incident heeft veroorzaakt dat de burgemeester de woning voor drie maanden heeft gesloten en verhuurster om die reden de huurovereenkomst al buitengerechtelijk heeft ontbonden. De ontruiming is door de voorzieningenrechter toegewezen.
Die beslissing kan niet in stand blijven vanwege het tijdens de procedure bij het hof wegvallen van het spoedeisend belang van verhuurster bij de door haar gevraagde ontruiming. Dat zal hierna worden uitgelegd, waarvoor eerst de relevante gebeurtenissen wordt beschreven.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de volgende feiten, waarbij het rekening heeft gehouden met wat partijen daarover in hoger beroep hebben aangevoerd.
3.1
[appellant] huurt van Vechthorst vanaf 1 september 2018 een woning aan de [adres] in [plaats1] (hierna: de woning). De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van één jaar vanwege de problematisch achtergrond van [appellant] . Met ingang van 1 september 2019 is deze overeenkomst verlengd voor de duur van één jaar. Ondanks dat verhuurster meende dat [appellant] zich niet aan de huurvoorwaarden hield, is zij in 2020 [appellant] gevolgd in zijn standpunt dat inmiddels een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was ontstaan.
3.2
Op 22 mei 2024 is [appellant] met inzet van de Dienst Speciale Interventie van de politie aangehouden. Op dat moment zat [appellant] met een (mogelijk gevaarlijk vuur-) wapen met daarop een vizier en een meshouder gemonteerd voor de woning. Bij de aanhouding zijn schoten gelost en is een politiehond omgekomen.
3.3
De wijkagent heeft in een rapportage van 23/24 mei 2024 de gebeurtenissen van en de bevindingen op 22 mei 2024 beschreven. In die rapportage staat onder meer:
Aanleiding
Op 22 mei 2024 is [appellant] , bewoner van de [adres] te [plaats1] , door het arrestatieteam aangehouden ten overstaande van de buurtbewoners. Deze rapportage geeft inzicht in wat er op 22 mei heeft afgespeeld en welke onrust dat heeft veroorzaakt en wat er in het verleden al heeft gespeeld rondom de heer [appellant] .
Betrokkene
(…)
Overige politie-informatie
De heer [appellant] is bekend met bedreiging, mishandeling en bezit vuurwapens.
Onderzoeksbevindingen
(…)
Op 22 mei omstreeks 15.20 uur ging de wijkagent van [plaats1] bij hem aan de deur naar aanleiding van wederom een geluidsoverlast melding uit de buurt. (…) maar kreeg geen contact. Hierop ontving de politie via Instagram op het politieaccount een gesprekoproep. (…) De heer [appellant] begon direct te schelden en was erg boos. (…). De heer [appellant] belde met zijn camera aan. Het was zichtbaar dat hij bij het gemeentehuis in [plaats1] stond en dan bij de deur waar het Politiesteunpunt in het gemeentehuis zich bevindt. (…). Hij klonk alsof hij onder invloed was.
Vervolgens belt de heer [appellant] opnieuw via een gesprekoproep naar de Instagram account van de politie [plaats1] en sloeg een hele andere toon aan tegen de andere politieagent. Hij sprak netjes en zonder scheldwoorden. Hij vroeg welke politieagent bij hem was geweest, omdat hij zich onjuist bejegend voelde (…).
Na het gesprek werd er door hem een screenshot gestuurd met drugs gerelateerde informatie. Hij zette daaronder beschouw dit als een bedankje voor uw hulp madam. Ten tijde van dit gesprek stond hij nog steeds bij het gemeentehuis te [plaats1] . Op Facebook werd een filmpje geplaatst waarbij hij veelvuldig NSB roept ter hoogte van de ingang van het politie steunpunt. (…) Deze berichten werden na het hele incident ook door buurtbewoners gezien en ontvangen.
De heer [appellant] plaatste na dit bericht nog een filmpje op social media met de tekst Kom dan kneus ik wacht jou op! Aangezien hij duidelijk op zoek was naar de agent die hem had bezocht, is dit naar alle waarschijnlijkheid op de politieagent gericht. In dit filmpje staat de heer [appellant] met een sigaar in zijn mond waarbij een hij een geweer toont dat lijkt op een echt wapen waarop een meshouder inclusief mes is gemonteerd. Hij heeft hierbij een relaxed nonchalante houding en straalt uit alsof hij denkt dat niemand hem wat kan doen.
Na deze aankondiging op social media krijgt de politie een melding dat de heer [appellant] met een luchtbuks voor de woning staat. Dit wordt gemeld door buurtbewoners. De heer [appellant] gaat voor zijn woning zitten de groenstrook die direct grenst aan het voetpad dat voor het duplexgebouw langsloopt waarin hij woont. Hij wordt gezien met een vuurwapen met een groot vizier erop en later haalt hij ook een honkbalknuppel van binnen naar buiten. Hij hangt ook een vlag op en trekt een legerachtig kleed om zich heen. Buurtbewoners zien het wapen voor echt aan en maken zich veel zorgen over de mogelijk gevolgen als de heer [appellant] wel doordraait.
Het Arrestatieteam wordt ingezet waarbij de heer [appellant] veelvuldig wordt geraakt door het afvuren van beanbags. Hij lijkt hiervan op dat moment weinig te voelen en vlucht de woning in om via de achterzijde weer te vertrekken. Hier werd hij overmeesterd en aangehouden.
Door de schoten die door het AT werd gelost doormiddel van beanbags werd de heer [appellant] aangehouden. De schoten waren in de verre omtrek te horen. Veel buurtbewoners zaten angstig boven aan de achterzijde van hun woning. Bewoners halen kun kinderen uit bed die aan de voorzijde sliepen uit angst om geraakt te worden als de heer [appellant] zou gaan schieten. Los van het feit of de wapens echt waren, is dit wel de beleving geweest van de vele buurtbewoners. Zij hebben doodsangsten uitgestaan en alles zien gebeuren.
In de ochtend van 23 mei 2024 ging de wijkagent in gezamenlijkheid met de politie de straat in om de onrust te polsen en er te zijn voor de buurtbewoners. Veel van hen kwamen een praatje maken om hun verhaal kwijt te kunnen. We hoorden meermaals dat zij niet in deze straat willen blijven wonen omdat zij bang zijn voor hun buurman [appellant] . Hij is onvoorspelbaar en zorgt voor veel
overlast. Hij loopt regelmatig schreeuwend en onder invloed over straat. In het verleden waren er nog sommige buurtbewoners die hem zelf aanspraken, maar dit durven zij nu niet meer.
3.4
Op 24 mei 2024 heeft de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank de vordering van de officier van justitie om een bevel tot bewaring van [appellant] te verlenen afgewezen. De rechter-commissaris heeft in de beslissing onder meer overwogen:
Voorts constateert de rechter-commissaris dat de buurtbewoners die door de politie gehoord zijn verklaren dat verdachte weliswaar gehuld in militaire kledij met wapens in de voortuin zat, maar dat hij daar rustig zat. Eén van de buurtbewoners stelt dat zij zich angstig voelde. (…) Nergens blijkt dat hij enige dreigende beweging of opmerking naar wie dan ook heeft gemaakt.
Uiteraard is er sprake van maatschappelijk onaanvaardbaar en verontrustend gedrag van de kant van de verdachte, maar dit levert geen bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van strafrecht op.
3.5
Vechthorst heeft [appellant] op 24 mei 2024 een laatste-kans-overeenkomst aangeboden, die erop neerkomt dat [appellant] zich zal onthouden van intimiderende en bedreigende gedragingen en uitlatingen en van geluidsoverlast en zich verplicht de begeleiding te accepteren die de gemeente [de gemeente] nodig acht. Als [appellant] die laatste-kans-overeenkomst niet nakomt, zal verhuurster de ontbinding van de huurovereenkomst nastreven, zo besluit deze overeenkomst. [appellant] heeft die niet ondertekend.
3.6
De burgemeester van de gemeente [de gemeente] heeft op 24 mei 2024 op grond van artikel 174a lid 1 en lid 2 van de Gemeentewet een besluit genomen tot sluiting van de woning voor de duur van drie maanden.
3.7
Met een brief van 27 mei 2024 heeft Vechthorst met een beroep op artikel 7:231 lid 2 BW de huurovereenkomst met [appellant] buitengerechtelijk ontbonden.
3.8
[appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit tot sluiting van de woning. Dit bezwaar is op 26 september 2024 ongegrond verklaard. [appellant] heeft daartegen beroep ingesteld bij de bestuursrechter in de rechtbank Overijssel. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
3.9
In een uitspraak van 19 juni 2024 [2] heeft de bestuursrechtelijke voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel het verzoek van [appellant] om een voorlopige voorziening aangaande het sluiten van de woning afgewezen.
3.1
De woning is op 9 september 2024 ontruimd.
3.11
De bedoeling van het hoger beroep is dat de toegewezen ontruiming en de veroordeling in de proceskosten alsnog worden afgewezen.

4.Het oordeel van het hof

Inleiding
4.1
[appellant] heeft elf grieven (bezwaren) opgeworpen tegen het vonnis. Deze grieven vallen de toewijzing aan van de voorlopige voorziening en verschillende onderdelen van de daarvoor gegeven motivering. Op basis daarvan vordert [appellant] de vernietiging van het vonnis en alsnog de afwijzing van wat verhuurster heeft gevorderd. De grieven lenen zich daarom voor gezamenlijke bespreking van het geschil.
4.2
Deze zaak is een kort geding. Dat betekent dat eerst moet worden onderzocht of in hoger beroep (nog steeds) een spoedeisend belang bestaat bij toewijzing van de (oorspronkelijke) vordering in kort geding. [3] Hierbij kan gelet worden op nieuwe feiten, waaronder feiten die het gevolg zijn van de uitspraak van de voorzieningenrechter. [4]
Spoedeisend belang
4.3
Het staat vast dat de woning op 9 september 2024 is ontruimd en weer ter beschikking van verhuurster is gekomen. Zij heeft vanaf die datum - en daarmee ten tijde van het arrest van het hof (ex nunc; naar de situatie van vandaag) - dan ook geen belang meer bij haar vordering tot een voorlopige voorziening, in dit geval bestaande uit een veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning. Daarom kan de toewijzing van die vordering door de voorzieningenrechter in hoger beroep niet worden gehandhaafd. Het vonnis van 29 juli 2024 kan daardoor al niet ongewijzigd in stand blijven. [5]
4.4
Dat verhuurster niet langer een belang heeft bij haar vordering die in het bestreden vonnis is toegewezen, betekent niet dat er daarmee geen belang is bij een beoordeling van de door voorzieningenrechter bepaalde veroordeling van [appellant] in de proceskosten van verhuurster. Het kan er nog om gaan of die veroordeling (ex tunc; ten tijde van de beslissing van de voorzieningenrechter) terecht is uitgesproken, met inachtneming van het in hoger beroep gevoerde debat en naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep [6] , waarbij niet wordt gelet op de omstandigheid dat het spoedeisend belang bij de oorspronkelijke vordering inmiddels is komen te vervallen.
Proceskosten
4.5
In artikel 7:231 lid 2 BW is bepaald dat een verhuurder een huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden op de grond dat door gedragingen in het gehuurde de openbare orde is verstoord en het gehuurde daarom op grond van artikel 174a Gemeentewet is gesloten. In dit geval staat vast dat de burgemeester de woning heeft gesloten, onder meer op grond van artikel 174a Gemeentewet. De enkele omstandigheid dat de burgemeester de woning heeft gesloten, rechtvaardigt al de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:231 lid 2 BW. Voor de bevoegdheid tot buitengerechtelijke ontbinding op deze grondslag is dus geen tekortkoming van de huurder zelf vereist. [7] De verhuurder behoeft ook niet met ontbinding te wachten tot het besluit onherroepelijk is geworden en de civiele rechter dient niet te treden in de beoordeling van het bestuursrechtelijk besluit tot sluiting. [8] De bestuursrechtelijke beoordeling van het sluitingsbevel en de mogelijkheid dat nog aan te tasten, is voor de civiele rechter dan ook niet van belang. Voor zover [appellant] anders betoogt, gaat dat niet op.
4.6
Het hof moet wel beoordelen of de gevorderde ontruiming evenredig is. Daarvoor is van belang of, zoals [appellant] in essentie aanvoert maar verhuurster bestrijdt, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar is dat verhuurster gebruik maakt van haar bevoegdheid om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en ontruiming te vorderen, dan wel of gebruikmaking van die bevoegdheid misbruik van recht oplevert. Dat is een terughoudende toets.
4.7
Dat neemt niet weg dat ook beoordeeld moet worden of ontbinding van de huurovereenkomst en een daaruit voortvloeiende ontruiming van de woning een proportionele maatregel is in de zin van art. 8 EVRM. Bij deze beoordeling zal het hof alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen en de belangen van [appellant] en verhuurster tegen elkaar afwegen. De afweging die moet worden gemaakt, kan daarbij, anders dan [appellant] kennelijk meent, niet worden gelijkgesteld aan de in het bestuurlijke traject te maken afwegingen. Voor de civiele rechter is de bevoegdheid tot ontbinding immers een gegeven, onafhankelijk van de uitkomst van het bestuursrechtelijke traject – ook al staat bij de bestuursrechter het besluit ter discussie waar die bevoegdheid op is gebaseerd. Verhuurster noch de voorzieningenrechter was dan ook gehouden het oordeel van de bestuursrechtelijke rechter over de sluiting af te wachten.
4.8
Verhuurster heeft als sociale woningcorporatie een groot belang om op te kunnen treden in het geval dat in en vanuit één van haar woningen de openbare orde ernstig wordt verstoord en een zeer gevaarzettende situatie wordt veroorzaakt. Door in een dergelijk geval een huurovereenkomst buitengerechtelijk te kunnen ontbinden, kan verhuurster ervoor zorgen dat de woning en de woonomgeving weer veilig worden.
4.9
Anders dan [appellant] betoogt, was naar het voorlopig oordeel van het hof op 22 mei 2024 sprake van een ernstige verstoring van de openbare orde. Uit de hiervoor weergegeven inhoud van de rapportage van de wijkagent blijkt in voldoende mate het verloop van de gebeurtenissen vanaf die namiddag. Het hof heeft ook kennisgenomen van het door wijkagent beschreven filmpje waarop een geweer met vizier en meshouder is te zien en volgt de wijkagent in zijn vastlegging dat dit geweer als echt overkomt. Het hof heeft, anders dan [appellant] stelt, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de vastlegging van de wijkagent dat de beschreven filmpjes diezelfde namiddag door [appellant] op social media zijn geplaatst. Tot slot staat vast dat [appellant] vervolgens met dat op echt lijkend wapen, waarop gemonteerd een vizier en een meshouder, en met een honkbalknuppel buiten voor de woning is gaan zitten en daarbij ‘een legerachtig kleed’ over zich heen heeft getrokken. Relevant is verder dat [appellant] niet heeft weersproken dat hij bij de politie bekend is met bedreiging, mishandeling en vuurwapenbezit en dat hij in de buurt al eerder door zijn agressieve en overlastgevende gedrag angst heeft veroorzaakt. Een en ander rechtvaardigt de conclusie dat [appellant] zijn verantwoordelijkheid om zich als een goed huurder te gedragen niet serieus heeft genomen.
4.1
Aan dat in 4.8 genoemde en in 4.9 uitgewerkte zwaarwegende belang van verhuurster doen de stellingen van [appellant] dat in dit geval het wapen geen echt vuurwapen was in de zin van de Wet Wapens en Munitie, maar een luchtbuks en dat de rechter-commissaris in het verband van de beoordeling van de gevraagde inbewaringstelling van [appellant] tot de conclusie kwam dat niet van een strafbare bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, niet af - al is het maar omdat het hier gaat om een andere toets. Bovendien is begrijpelijk dat verhuurster met de buitengerechtelijke ontbinding ook een duidelijk signaal aan andere huurders (én omwonenden) wil afgeven dat dergelijk gedrag in en rond haar huurwoningen nooit of te nimmer kan worden aanvaard en dat ertegen wordt opgetreden.
4.11
Tot slot heeft [appellant] nog gewezen op zijn persoonlijke omstandigheden, meer in het bijzonder op het grote belang bij behoud van de woning als zijn woonruimte en als centrum van zijn privéleven en op de nadelige effecten van dakloosheid. Deze omstandigheden leggen onvoldoende gewicht in de schaal om het belang van [appellant] alsnog zwaarder te laten wegen dan dat van verhuurster, waarmee ontruiming proportioneel is vanuit een oogpunt van bescherming die artikel 8 EVRM biedt. Immers, de buitengerechtelijke ontbinding en ontruiming is een geschikt middel om het legitieme doel (voorkomen negatieve invloed van de openbare orde verstorend gedrag op de woonomgeving) dat verhuurster nastreeft te bereiken (noodzakelijkheidscriterium) en een minder ingrijpende maatregel, die even effectief is, is niet gesteld of gebleken (subsidiariteitscriterium). In dat laatste verband is relevant dat [appellant] niet heeft weersproken dat de huurovereenkomst in 2018 voor bepaalde duur is aangegaan vanwege zijn problematische achtergrond en dat verhuurster hem meerdere malen (vergeefs) heeft aangesproken op zijn overlastgevende gedrag. Na het incident van 22 mei 2024 is [appellant] op 24 mei 2024 een laatste-kans-overeenkomst aangeboden, die [appellant] heeft geweigerd. Daarmee valt niet in te zien wat verhuurster nog meer of anders had kunnen doen. Dit betekent dat ook aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan.
4.12
Een en ander leidt tot de slotsom dat de voorzieningenrechter kon aannemen dat de rechter in de bodemprocedure zal oordelen dat de huurovereenkomst door de buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW is geëindigd. Dat betekent dat de voorzieningenrechter ervan uit kon gaan dat [appellant] geen recht meer had om de woning te blijven gebruiken en is de vordering tot ontruiming op dat moment op goede grond toegewezen. Daaruit volgt dat er eveneens goede grond was om [appellant] te belasten met de proceskosten. In het licht van wat in hoger beroep is aangevoerd, is er geen reden om daarover alsnog een andere beslissing te nemen.
4.13
Wat nog meer of anders is aangevoerd, kan als in het voorgaande behandeld dan wel als niet ter zake doend verder onbesproken worden gelaten.
De conclusie
4.14
Het hoger beroep slaagt deels, maar alleen vanwege het wegvallen van het spoedeisend belang. Omdat [appellant] in hoger beroep op de inhoudelijke geschilpunten in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep, die van het incident daaronder begrepen, veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [9]
4.15
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing in kort geding

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 29 juli 2024, behalve de beslissingen 5.2 tot en met 5.4, die hierbij worden bekrachtigd, en beslist als volgt:
5.2
wijst de door verhuurster gevorderde voorlopige voorziening af;
5.3
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten in hoger beroep van verhuurster:
  • € 798,- aan griffierecht
  • € 3.035,- aan salaris van de advocaat van verhuurster (2,5 procespunt × appeltarief II à € 1.214,-);
5.4
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.F. Boele, M.W. Zandbergen en H. de Hek, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
3 juni 2025.

Voetnoten

3.vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437,
4.zie HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0571,
5.vgl. HR 20 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6591, en o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 6 januari 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:6.
6.vgl. o.m. HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:666, en HR 28 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1782.
7.Kamerstukken II 1999/2000, 26 089, nr. 6, p. 37.
8.vgl. het arrest van dit hof van 6 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7167.
9.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.