ECLI:NL:GHARL:2025:4294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
23/507
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering door schade en kilometerstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een V.O.F., tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland over een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De rechtbank had de naheffingsaanslag verminderd, maar belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de vastgestelde waarde van de auto en de toegepaste waardevermindering. De auto, een Audi RS 6 Avant, werd door belanghebbende aangemeld voor BPM met een aangiftebedrag van € 11.221, maar de inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 2.433. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag onterecht was en verlaagde deze tot € 2.402, waarbij schade aan de auto werd erkend. In hoger beroep betoogt belanghebbende dat er meer schade is dan door de rechtbank is erkend en dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand ook een waardeverminderende factor is. Het hof oordeelt dat de inspecteur voldoende heeft gemotiveerd dat de waardevermindering niet hoger is dan door de rechtbank is vastgesteld. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is, maar kent wel een schadevergoeding toe voor overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/507
uitspraakdatum: 8 juli 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] V.O.F.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 januari 2023, nummer AWB 21/5083, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen(hierna: de Inspecteur)
alsmede de
Staat der Nederlanden(de Minister van Justitie en Veiligheid; hierna: de Staat)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd tot een bedrag van € 2.433.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.402, en de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, het griffierecht en immateriële schade.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 30 mei 2015 een 10-dagenstuk ingezonden en op 11 juni 2025 een serie uitvergrote foto’s.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord mr. P.A.J.M. Lodestijn, als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] en [naam2] (taxateur). Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam3] , bijgestaan door [naam4] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 11 februari 2020 aangifte voor de BPM gedaan voor een voertuig, model Audi RS 6 Avant (hierna: de auto), naar een bedrag van € 11.221, en is een bedrag van € 11.219 voldaan. De datum eerste toelating van de auto – in Duitsland – is 8 augustus 2017.
2.2.
Belanghebbende heeft zich bij het doen van de aangifte BPM gebaseerd op een taxatierapport van taxateur [naam5] (hierna: het taxatierapport). Op 11 februari 2020 heeft de inspectie plaatsgevonden. De tellerstand bedraagt op dat moment 52.285 kilometer. In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 56.398, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 72.902 (XRAY-koerslijst), een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 12.504 (waarin rekening is gehouden met een correctie van € 350 ‘conform XRAY Matrix’) en een waardevermindering van € 4.000 wegens ‘geen oordeel km stand’ door de RDW. In het taxatierapport is een bruto BPM berekend van € 39.590.
2.3.
De auto is op 12 februari 2020 bij de RDW gekeurd en de tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 15 februari 2020.
2.4.
De Inspecteur heeft op 17 februari 2020 een ‘onderzoek waardebepaling’ door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) laten doen. Van dit onderzoek is op 19 februari 2020 een rapport opgemaakt, dat op 26 februari 2020 is verzonden. In het rapport is een consumentenprijs (historische nieuwprijs) van € 209.142 vermeld, een (laagste) handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 72.118 (koerslijstwaarde XRAY (Marge)) en is geen waardevermindering toegepast wegens schade. In het rapport is vermeld dat alle in het taxatierapport opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen of als normale gebruikersschade kunnen worden aangemerkt, waarbij rekening is gehouden met leeftijd en kilometerstand van de auto. In het rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto aldus vastgesteld op € 72.118.
2.5.
De Inspecteur heeft met dagtekening 8 juli 2020 een naheffingsaanslag in de BPM aan belanghebbende opgelegd van € 2.433. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 209.142, een bruto BPM van € 39.590 en een handelsinkoopwaarde van € 72.118. De verschuldigde BPM is berekend op € 13.652, zodat een bedrag van € 2.433 (= € 13.652 -/- € 11.219) is nageheven.
2.6.
De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot € 2.402. Rechtbank heeft daarbij schade aannemelijk geacht aan de sierlijst (foto 17 uit rapport DRZ) ten bedrage van € 320 en dit als waardeverminderende factor voor 72% in aanmerking genomen. Voor het overige heeft de Rechtbank geen waardevermindering wegens schade aannemelijk geacht.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag, zoals deze luidt na de uitspraak van de Rechtbank, terecht en tot een juist bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in dit verband i) dat aanleiding bestaat voor een verdere waardevermindering van de handelsinkoopwaarde wegens schade, en ii) dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto leidt tot een waardevermindering van € 4.000. Belanghebbende heeft zijn verzoek om vergoeding van werkelijke proceskosten ter zitting ingetrokken. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende cijfermatig primair geconcludeerd tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag dat het Hof in verband met een verdere waardevermindering wegens schade en het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto aannemelijk acht. De gemachtigde van belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat als de Inspecteur inhoudelijk gelijk krijgt, de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
3.3.
De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met schade
4.1.
Bij toepassing van de taxatiemethode kan als referentie voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de te registreren auto, gebruik worden gemaakt van de handelsinkoopwaarde van een referentieauto die is opgenomen in een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. De in deze koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde is in dat geval slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal in dat geval van die koerslijstwaarde verschillen vanwege meer dan normale gebruiksschade en/of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig ten opzichte van gebruikte motorrijtuigen zoals deze in de regel op de binnenlandse markt worden ingekocht. Dergelijke kenmerken en eigenschappen leiden tot een bij de taxatie in aanmerking te nemen verschil ten opzichte van de koerslijstwaarde voor zover zij in die waarde niet of niet volledig zijn verdisconteerd. De invloed van dergelijke kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn (vgl. HR 12 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:692, r.o. 2.4.2 en 2.4.3; HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1703, r.o. 3.2.3).
4.2.
Belanghebbende draagt ter ondersteuning van haar – onder 3.2 genoemde – standpunten het taxatierapport aan. Daarnaast heeft zij de avond voor de zitting in hoger beroep uitvergrote foto’s van de auto ingebracht en daarop ter zitting een toelichting gegeven. Belanghebbende stelt allereerst dat de Inspecteur zijn standpunt niet heeft gemotiveerd, omdat DRZ in zijn rapport niet concreet is ingegaan op de door belanghebbende in het taxatierapport gestelde schade. Nu een motivering ontbreekt, laat staan dat sprake is van een gemotiveerde weerspreking, dient het taxatierapport gevolgd te worden, aldus belanghebbende.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur met het overleggen van het rapport van DRZ, de bespreking in de verschillende gedingstukken (zoals de verweerschriften) en de toelichtingen daarop ter zittingen van de Rechtbank en het Hof de door belanghebbende gestelde waardeverminderingen ruimschoots voldoende gemotiveerd betwist. In het verweerschrift in eerste aanleg is de Inspecteur uitgebreid ingegaan op de gestelde schade door deze aan de hand van door hemzelf overgelegde uitvergrotingen van de foto’s behorende bij het rapport van DRZ te bespreken, terwijl belanghebbende in eerste instantie heeft volstaan met een taxatierapport waarin enkel kleine foto’s zijn opgenomen. Belanghebbende heeft in beroep slechts enkele uitvergrote foto’s overgelegd en eerst vlak voor de zitting in het hoger beroep de volledige serie uitvergrote foto’s ingediend. Daarnaast is de Inspecteur in alle fasen van het geding ingegaan op het grootste bestanddeel van de “schade”, namelijk de vergoeding voor het (vermeende) ontbreken van de originele velgen en daarbij behorende banden (ten bedrage van in totaal € 7.376).
4.4.
Belanghebbende op wie – tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – de bewijslast rust, is er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd aannemelijk te maken dat moet worden uitgegaan van een hogere waardevermindering als gevolg van schade of afwijkende kenmerken (het genoemde ontbreken van de originele velgen en banden), dan reeds door de Rechtbank in aanmerking is genomen (72% van € 320). In het licht van het DRZ-rapport en het daarin opgenomen fotomateriaal en de overgelegde uitvergrotingen daarvan, heeft het Hof op de vele (uitvergrote) foto’s niet de door belanghebbende gestelde – meer dan normale – lakschade, overmatige steenslag en krasvorming of andere bovenmatige schade kunnen constateren. Meer dan bij de leeftijd en kilometerstand van de auto passende normale gebruiksschade, anders dan reeds in aanmerking is genomen, is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende. De stelling dat bij een relatief jonge auto uit het hogere segment iedere schade als méér dan normale gebruiksschade moet worden beschouwd omdat kopers een complete nieuwstaat verwachten, is niet onderbouwd, zodat het Hof daaraan voorbij gaat. Wat betreft het ontbreken van de originele velgen overweegt het Hof dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet aannemelijk maakt dat de velgen zoals getoond op de foto’s in de rapporten niet overeenkomen met de zogenoemde VIN-informatie, de specificatie af-fabriek van de auto waarin dubbelspaaks velgen worden genoemd. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat ook uit de foto’s volgt dat sprake is van dubbelspaaks velgen en dat de taxateur van belanghebbende bovendien wisselend heeft verklaard over de velgen, namelijk in eerste instantie bij de Rechtbank dat de ET-waarde van de velgen gevaarlijk zou afwijken van het origineel, terwijl de taxateur ter zitting van het Hof dit desgevraagd op zijn minst genomen heeft genuanceerd. Dat de velgen zoals getoond in de (latere) verkoopadvertentie de originele velgen zijn of dat alleen die velgen horen bij een voertuig van dit model, maakt belanghebbende, nu een nadere onderbouwing ontbreekt, niet aannemelijk. Daaraan voegt het Hof nog toe dat - zo belanghebbende al zou worden gevolgd in haar stelling dat het hier niet de originele velgen betreft - zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de invloed van deze afwijkende velgen in dat geval dan waardedrukkend is. Het enkele feit dat de taxateur van mening is dat het esthetisch niet klopt, is daartoe onvoldoende.
4.5.
Voorts acht het Hof, gezien de leeftijd van de auto (2,5 jaar) en het aantal gereden kilometers van 52.285, niet aannemelijk dat het waardeverminderende effect van de gecalculeerde herstelkosten van € 320, meer bedraagt dan de door de Rechtbank in aanmerking genomen 72%.
Handelsinkoopwaarde; waardevermindering in verband met ‘geen oordeel kilometerstand’
4.6.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de omstandigheid dat de RDW geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand, reden is om de waarde van de auto te verminderen met € 4.000.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof kan het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand een waardedrukkende factor zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. De bewijslast dat ook in het onderhavige geval sprake is van een dergelijk waardedrukkend effect, rust op belanghebbende (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:2453, r.o. 4.22).
4.8.
Belanghebbende heeft niet gesteld dat sprake is van onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat overigens sprake is van een waardevermindering door het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand die niet reeds in de koerslijst is verdisconteerd. Belanghebbende heeft volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Dat de vermelding ‘geen oordeel kilometerstand’ als een waardeverminderend stigma moet worden beschouwd, los van een waardevermindering wegens daadwerkelijke tellerfraude, is in het taxatierapport onvoldoende onderbouwd met de enkele verwijzing naar de daarin opgenomen tabel. Gelet daarop is belanghebbende met het taxatierapport niet erin geslaagd een waardevermindering in verband met ‘geen oordeel kilometerstand’ aannemelijk te maken.
Schadevergoeding overschrijding redelijke termijn
4.9.
De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade van € 500 voor overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg. Belanghebbende heeft hiertegen geen grieven aangevoerd. Het tijdsverloop tussen de ontvangst van het hogerberoepschrift (8 februari 2023) en deze uitspraak bedraagt twee jaar en ruim vijf maanden. De redelijke termijn voor de hogerberoepsfase van twee jaar is derhalve overschreden, zodat aan belanghebbende een schadevergoeding toekomt van € 500.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. Wel wordt een vergoeding van immateriële schade toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht nu belanghebbende eerst in haar bericht van 30 mei 2025 heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (vgl. HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 e.v.).
5.2.
Het Hof ziet wel aanleiding de Staat te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50 (1 punt voor verzoekschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 0,25, waarde per punt € 907).
5.3.
Opmerking verdient dat voornoemd bedrag op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 19a, lid 4 Wet BPM uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dient te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep van belanghebbende ongegrond,
– veroordeelt de Staat tot vergoeding van de immateriële schade, vastgesteld op € 500,
– veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 8 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.