ECLI:NL:GHARL:2025:4429

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
23/2533 t/m 23/2541
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 juni 2023. Het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 548 niet was betaald. De griffier had de gemachtigde van belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar de betaling bleef uit. De gemachtigde had wel een beroep op betalingsonmacht gedaan, maar dit werd niet in behandeling genomen omdat het niet voldeed aan de vereisten die het Hof eerder had gesteld. Het Hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die erop wezen dat de indiener niet in verzuim was geweest. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in hoger beroep en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. Het Hof wees ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de redelijke termijn in hoger beroep niet was overschreden.

Uitspraak

uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2533 t/m 23/2541 uitspraakdatum: 8 juli 2025
Uitspraak van de vijfde meervoudige kamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 20 juni 2023, nummers UTR 21/2335, 21/2338, 21/2340, 21/2343, 21/2345, 21/2346, 21/2348 t/m
21/2350, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Het hogerberoepschrift is op 10 juli 2023 ontvangen ter griffie van het Hof.
1.2.
Bij brief van 23 mei 2024, gericht aan het bij het Hof bekende adres van mr. D.A.N. Bartels (hierna: de gemachtigde), heeft de griffier gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548. In deze brief is meegedeeld dat het bedrag binnen vier weken na dagtekening van de brief moet zijn bijgeschreven op de in de brief vermelde bankrekening en dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven het hoger beroep niet- ontvankelijk kan worden verklaard.
1.3.
Bij aangetekende brief van 21 juni 2024 gericht aan het bij het Hof bekende adres van de gemachtigde heeft de griffier nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht van € 548. Ook in deze brief is meegedeeld dat als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is bijgeschreven op de in de brief vermelde bankrekening, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
1.4.
De hiervoor bedoelde brieven zijn niet door het Hof retour ontvangen. Uit onderzoek is gebleken dat de aangetekende brief van 21 juni 2024 op 25 juni 2024 is afgehaald bij een PostNL-punt en dat voor ontvangst is getekend.
1.5.
Bij brief van 11 juni 2024 heeft de gemachtigde een gestandaardiseerd beroep op betalingsonmacht gedaan. Gelet op eerdere ervaringen met dergelijke (ongefundeerde) beroepen van deze gemachtigde, heeft het Hof bij brief van 1 april 2022 aan de gemachtigde medegedeeld dat een beroep op betalingsonmacht voortaan niet in behandeling wordt genomen, tenzij het met gebruik van de bij die brief gevoegde formulier wordt gedaan of het beroep de daarin gevraagde informatie bevat, op basis waarvan het beroep inhoudelijk kan worden beoordeeld. De brief van 11 juni 2024 is niet voorzien van een ingevuld formulier dat daartoe aan de gemachtigde is verstrekt. Evenmin is de in het formulier gevraagde informatie
anderszins aangeleverd. Het Hof heeft het beroep op betalingsonmacht daarom niet in behandeling genomen.
1.6.
Het griffierecht is niet betaald.
1.7.
De onderhavige zaken zijn gaan behoren tot een cluster van zaken waarin de gemachtigde voor verschillende belanghebbenden optreedt, telkens met de heffingsambtenaar als wederpartij. Voor het verloop van de behandeling van dit cluster verwijst het Hof naar de uitspraak van 24 juni 2025, ECLI:NL:GHARL:2025:3894.
1.8.
In het kader van die clustergewijze behandeling is aan de gemachtigde bij brief van 15 januari 2025 een lijst verstrekt met zaken waarin het griffierecht niet is betaald. De onderhavige zaken staan op die lijst. De gemachtigde is daarbij in de gelegenheid gesteld om deze lijst op juistheid te controleren en daarop schriftelijk te reageren. De gemachtigde heeft niet gereageerd.
1.9.
Het onderzoek ter zitting in dit cluster heeft plaatsgevonden op 19 maart 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde namens belanghebbende en [naam1] namens de heffingsambtenaar, bijgestaan door [naam2] en [naam3] . Aan het eind van die zitting is het onderzoek gesloten in de zaken waarin het griffierecht in hoger beroep niet is betaald. Het proces-verbaal van die zitting is aan partijen toegezonden.

2.Beoordeling door het Hof

2.1.
Het verschuldigde griffierecht is niet binnen de gestelde termijn bijgeschreven op de bankrekening die is vermeld in de brief van de griffier.
2.2.
Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest.
2.3.
Dit betekent dat het hoger beroep volgens artikel 8:108, eerste lid, in samenhang met artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.4.
Gelet op de datum van binnenkomst van het hogerberoepschrift is de redelijke termijn in hoger beroep niet overschreden, zodat het verzoek om vergoeding van immateriële schade moet worden afgewezen.
Slotsom
2.5.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep niet-ontvankelijk.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk,
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. van de Sande, voorzitter, mr. V.F.R. Woeltjes en mr. T. Tanghe, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Hollander als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.
De griffier, De voorzitter,
J. Hollander J.M.W. van de Sande
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
- (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
- het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.