ECLI:NL:GHARL:2025:4614

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
200.350.849/01 en /02, 200.355.297/01 en /02, 200.355.452/01 en /02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft de moeder hoger beroep ingesteld tegen eerdere beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats en de omgangsregeling van hun dochter, geboren in Duitsland. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen en een zorg- en contactregeling vast te stellen. De vader vroeg om eenhoofdig gezag over de minderjarige. De rechtbank had eerder de verzoeken van de moeder afgewezen en de vader vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een Nederlands paspoort voor de minderjarige.

Het hof heeft de mondelinge behandeling op 17 juli 2025 gehouden, waarbij partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof oordeelde dat er gronden zijn voor ondertoezichtstelling van de minderjarige en dat de beslissing van de kinderrechter in stand blijft. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd ten aanzien van het verzoek van de vader om eenhoofdig gezag en heeft dit verzoek toegewezen. Tevens is de omgangsregeling tussen de moeder en de minderjarige vastgesteld, waarbij de minderjarige wekelijks onder begeleiding van een professionele instantie contact heeft met de moeder.

De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de minderjarige in Duitsland is geboren en de Duitse nationaliteit heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om over de verzoeken te oordelen, en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en de ex-partnerproblematiek tussen de ouders zijn belangrijke factoren in de beslissing van het hof. Het hof heeft de grieven van de moeder afgewezen en de verzoeken van de vader toegewezen, met als doel de situatie van de minderjarige te verbeteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.355.452/01, 200.355.452/02, 200.350.849/01, 200.350.849/02, 200.355.297/01 en 200.355.297/02
(zaaknummers rechtbank Overijssel, 331603 en 320737)
beschikking van 24 juli 2025
in de zaken met zaaknummers 200.355.452/01 en 02
[verzoekster] (de moeder)
die woont in [woonplaats1] , Duitsland
advocaat: mr. V.K.S. Deetman
en
de raad voor de kinderbescherming (de raad)
die is gevestigd in Almelo
en
[de vader] (de vader)
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. M. ter Brake
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI)
gevestigd in Hengelo, Overijssel.
in de zaken met zaaknummers 200.350.849/01 en 02 en 200.355.297/01 en 02
[verzoekster] (de moeder)
die woont in [woonplaats1] , Duitsland
advocaat: mr. V.K.S. Deetman
en
[de vader] (de vader)
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. M. ter Brake
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI)
gevestigd in Hengelo, Overijssel.

1.1. Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen die de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, op 21 oktober 2024, 16 april 2025 en 30 april 2025 heeft gegeven. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
1.2.
in de zaak met zaaknummers 200.355.297/01 en 02 (ondertoezichtstelling)
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 mei 2025
- het verweerschrift van de raad
- het verweerschrift van de vader met producties
- een schriftelijk stuk met producties van de GI
1.3.
in de zaak met zaaknummers 200.350.849/01 en 02 (gezag/hoofdverblijfplaats/schorsing)
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 januari 2025
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties
- het schriftelijke standpunt van de GI met producties
1.4.
in de zaak met zaaknummers 200.355.297/01 en 02 (contactregeling en schorsing)
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 mei 2025
- het verweerschrift van de GI met producties
- het verweerschrift van de vader op het schorsingsverzoek met producties
- het verweerschrift van de vader met producties
1.5.
de andere in het geding gebrachte stukken in al deze zaken
- een journaalbericht van mr. Deetman van 3 juli 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Deetman van 7 juli 2025 met productie
- een journaalbericht van mr. Deetman van 7 juli 2025 met producties
- een journaalbericht van mr. Ter Brake van 7 juli 2025 met producties
1.6.
De mondelinge behandeling heeft op 17 juli 2025 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is een zittingsvertegenwoordiger verschenen. Namens de GI zijn twee jeugdhulpverleners verschenen.
procesrechtelijk
1.7.
Uit artikel 285 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) volgt onder meer dat in geval voor dezelfde rechter tussen partijen verknochte zaken aanhangig zijn, daarvan voeging kan worden bevolen. De rechter kan (ook) ambtshalve tot voeging overgaan. In het onderhavige geval stemt het feitencomplex in beide zaken grotendeels overeen. De juridische aspecten in beide zaken zijn weliswaar niet gelijk, maar zij vertonen wel een dusdanige samenhang dat sprake is van verknochte zaken. Om het procesverloop in de zaken (200.355.452/01, 200.350.849/01, 200.350.849/02 en 200.355.297/0) beter op elkaar te kunnen afstemmen en gelet op het belang uiteenlopende beslissingen zoveel mogelijk te vermijden, verdient naar het oordeel van het hof voeging van de procedures alleen al uit het oogpunt van doelmatigheid de voorkeur.

2.De kern van de zaak

2.1.
De vader en de moeder hebben samen een dochter: [de minderjarige] , geboren in [plaats1] , Duitsland, [in] 2021 (hierna: [de minderjarige] ). [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij haar vader. (het Ambtsgericht In Warendorf heeft op 26 april 2024 beslist dat de vader het hoofdverblijf van [de minderjarige] mag bepalen. Het Oberlandesgericht in Hamm heeft die uitspraak op 7 augustus 2024 bekrachtigd). Verder oefenen de ouders samen het gezag over haar uit. De moeder en [de minderjarige] hebben de Duitse nationaliteit en de vader de Nederlandse.
2.2.
De moeder heeft de rechtbank verzocht,
primairom de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en tussen de vader en [de minderjarige] een zorg- en contactregeling vast te stellen,
subsidiair,voor het geval de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , al dan niet voorlopig, bij de vader vaststelt, de vader een informatieplicht op te leggen en een zorg- en contactregeling tussen haar en [de minderjarige] vast te stellen.
2.3.
De vader heeft de rechtbank verzocht hem te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , al dan niet na onderzoek van de raad, een contactregeling dan wel omgangsregeling onder begeleiding tussen de moeder en [de minderjarige] vast te stellen en hem vervangende toestemming te verlenen voor de aanvraag van een Nederlands paspoort voor [de minderjarige] en een verlenging van haar Duitse paspoort.
2.4.
Bij de beschikking van 21 oktober 2024, hersteld bij beschikking van 6 januari 2025, heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen en haar verzoek aan de vader een informatieplicht op te leggen afgewezen. Ook heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag afgewezen. Verder heeft de rechtbank aan de vader vervangende toestemming verleend voor het aanvragen van een Nederlands paspoort voor [de minderjarige] en een voorlopige contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vastgesteld. Die contactregeling luidt als volgt: de moeder en [de minderjarige] hebben met ingang van 21 oktober 2024 een keer per week gedurende drie uur contact met elkaar, met ingang van 1 januari 2025 een keer per week vier uur en met ingang van 1 maart 2025 een keer per week van 10.00 uur tot 17.30 uur. De rechtbank heeft verder aan de raad verzocht onderzoek te doen en aan de rechtbank te rapporteren en adviseren over de vraag welke zorg- en contactregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is en heeft iedere verdere beslissing over de zorg- en contactregeling aangehouden.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 15 januari 2025, hersteld bij vonnis van 14 maart 2025, op vordering van de moeder de vader veroordeeld tot nakoming van de bij beschikking van 21 oktober 2024 vastgestelde voorlopige zorg- en contactregeling, met daaraan verbonden een dwangsom en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met gelijktijdige afwijzing van de vordering van de vader om vaststelling van een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] onder begeleiding.
2.6.
De vader heeft (op 30 december 2024) een aanvullend spoedverzoek tot wijziging van de voorlopige zorg- en contactregeling die bij beschikking van 21 oktober 2024 is vastgesteld ingediend, inhoudende een voorlopige zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] met ingang van de datum van de beschikking van één keer drie uur per week onder begeleiding van [naam1] en met ingang van 1 maart 2025 twee keer drie uur per week onder begeleiding van [naam1] op een vaste plek of een regeling die de rechtbank juist vindt.
2.7.
De kinderrechter in de rechtbank heeft bij beslissing van 16 april 2025 (op schrift gesteld op 30 april 2025) [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 16 april 2026 en ook beslist dat de ondertoezichtstelling mag worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld (de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard).
2.8.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 april 2025, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, de beschikking van 21 oktober 2024 gewijzigd en een zorg- en contactregeling vastgesteld waarbij eenmaal in de twee weken onder begeleiding van een professionele instantie gedurende drie uur contact tussen de moeder en [de minderjarige] plaatsvindt. In de week dat er geen contact is, kan er een telefonisch of digitaal contact plaatsvinden onder regie van de jeugdbeschermer en/of hulpverlening. Onder regie van de GI kan de zorg- en contactregeling worden uitgebreid dan wel ingeperkt (qua duur, frequentie en begeleid/onbegeleid), waarbij de jeugdbeschermer goed moet kijken naar wat [de minderjarige] aan kan. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
2.9.
De bedoeling van het hoger beroep van de moeder, na intrekking van haar schorsingsverzoeken (200.355.452/02) en 200.355.297/02) is dat het hof
- de beschikking van 16 april 2025 vernietigt en het verzoek van de raad alsnog afwijst (200.355.297/01)
- de beschikking van 21 oktober 2024 vernietigt en haar verzoek met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] alsnog toewijst (200.350.849/01
- de beschikking van 30 april 2025 vernietigt en haar (subsidiaire) verzoek(en) in eerste aanleg alsnog toewijst met dien verstande dat zij een aanvullend (meer) subsidiair verzoek doet, aldus te bepalen dat wanneer bepaald wordt dat er een opbouwregeling moet komen, deze minimaal inhoudt dat [de minderjarige] tweemaal per week minimaal vier uren dan wel drie uren contact heeft met de moeder, niet door middel van een digitale verbinding, maar daadwerkelijk fysiek contact onder begeleiding van een professionele instantie. Verder dat de begeleiding maximaal twee weken zal duren en nadien toegewerkt wordt naar de regeling zoals gewijzigd ter zitting (met dien verstande dat zij in het belang van [de minderjarige] acht dat zij tot 18:00 uur bij haar moeder kan blijven in verband met het avondeten): in een schema van twee weken, waarbij [de minderjarige] in de eerste week vanaf donderdag 12:30 uur (na de opvang) tot en met zondag 18:00 uur en in de tweede week vanaf donderdag 12:30 uur (na de opvang) tot vrijdag 18:00 uur bij haar verblijft, dan wel een regeling die het hof juist vindt (200.355.297/02).
2.10.
De bedoeling van het incidenteel hoger beroep van de vader (zaaknummer 200.350.849/01) is dat het hof de beschikking van 21 oktober 2024 vernietigt ten aanzien van de voorlopige zorg- en contactregeling en het gezag en alsnog bepaalt dat met ingang van de datum van de beschikking een voorlopige zorg- en contactregeling tussen de moeder en [de minderjarige] zal gelden van één keer drie uur per week onder begeleiding van [naam1] op een vaste plek en dat het hof zijn verzoek om eenhoofdig gezag alsnog toewijst. Ook verzoekt hij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 21 oktober 2024 voor wat betreft de beslissing omtrent de voorlopige zorg- en contactregeling en daarbij te bepalen dat geen dwangsommen zijn verbeurd (zaaknummer 200.350.849/02). Kosten rechtens.
2.11.
Het hof beslist dat er gronden zijn voor ondertoezichtstelling van [de minderjarige] en dat de beslissing van de kinderrechter in stand zal blijven. Verder vernietigt het hof de beslissing van 21 oktober 2024 onder 6.2, wijst het hof het verzoek van de vader tot eenhoofdig gezag, dus beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders, toe en bekrachtigt het hof de beschikking voor het overige. Ook vernietigt het hof de beschikking van 30 april 2025 en stelt een omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] vast in die zin dat [de minderjarige] wekelijks onder begeleiding van een professionele instantie gedurende twee uur contact heeft met de moeder, onder regie van de jeugdbeschermer en/of hulpverlening. De GI kan de omgangsregeling uitbreiden dan wel inperken in het licht van de draagkracht van [de minderjarige] bij de uitvoering van een omgangsregeling (qua duur, frequentie en begeleid/onbegeleid). Tot slot wijst het hof het schorsingsverzoek van de vader af.

3.De toelichting van het hof

IPR: rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
De zaak draagt een internationaal karakter omdat [de minderjarige] geboren is in Duitsland en ook de Duitse nationaliteit heeft. Eerst moet dan ook de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is.
3.2.
Omdat [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om over de verzoeken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid te oordelen. [1] Indien - zoals in de onderhavige zaak - de rechtsmacht gebaseerd is op Brussel IIbis, dienen voor het toepasselijk recht de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 te worden toegepast en passen de autoriteiten hun interne recht toe. [2] Dus is in de onderhavige zaak het Nederlandse recht van toepassing op de verzoeken.
Ondertoezichtstelling (grieven I tot en met III)
3.3.
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Ten slotte moet de kinderrechter ervan kunnen uitgaan dat de ouders de opvoeding en verzorging binnen een aanvaardbare termijn weer helemaal zelf op zich kunnen nemen. Dat is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
3.4.
Naar het oordeel van het hof heeft de raad met zijn onderzoek voldoende onderbouwd dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . Hoewel [de minderjarige] , zoals op de mondelinge behandeling is besproken, zich sociaal en emotioneel goed lijkt te ontwikkelen, zijn er ook zorgen over haar. Deze zorgen zijn niet gelegen in [de minderjarige] zelf, de zogenoemde kindsignalen, maar gaan over de psychische gesteldheid van de moeder en de ex-partnerproblematiek tussen de ouders. Dit heeft gevolgen voor haar ontwikkeling. De ouders zijn in een hevige juridische strijd verwikkeld waarbij zij op geen enkele manier nog met elkaar kunnen communiceren in het belang van [de minderjarige] . Dit leidt ertoe dat [de minderjarige] zich onvoldoende in haar identiteit kan ontwikkelen en dat is een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder belast [de minderjarige] met haar zorgen, frustratie, wantrouwen en onvrede tegenover de vader. De zorgen die de moeder over de vader heeft zijn in het onderzoek van de raad niet geconstateerd. Volgens informanten is de vader een capabele ouder die het welzijn van [de minderjarige] voorop zet en handelt in haar belang. Dit heeft de moeder in hoger beroep niet kunnen ontkrachten. Wel zijn er zorgen over de draagkracht van de vader, omdat het gedrag van de moeder hem te veel lijkt te worden. De vader ervaart spanning en stress en doet zijn best overeind te blijven. Hij wordt door zijn netwerk (ouders en zus) gesteund. Er is in de afgelopen vier jaar al veel hulp in het vrijwillige kader ingezet. De ingezette vrijwillige hulp heeft niet tot een positief resultaat geleid. De positie tussen de ouders is niet verbeterd en de draagkracht van de vader is verminderd. Onverkort kampen de ouders met forse ex-partnerproblematiek. Ook is gebleken dat de moeder tijdens de contactmomenten met [de minderjarige] ambivalent is in het accepteren van hulp. Het is voor haar moeilijk gebleken om tijdens de contactmomenten de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen. Het hof is dan ook van oordeel dat, anders dan de moeder stelt, de mogelijkheden in het vrijwillige kader inmiddels zijn uitgeput. De grieven van de moeder falen.
gezag (grief 2 ♂ zaak 200.350.849/01)
3.5.
De vader grieft in incidenteel hoger beroep over de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek tot wijziging van het gezag . Er bestaat volgens hem een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders als de ouders het gezag gezamenlijk blijven uitoefenen. Het gezamenlijk gezag moet dan ook op die grond dan wel op de grond dat dit anderszins in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is worden beëindigd. De moeder voert verweer.
3.6.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.7.
Zoals hiervoor onder 3.4 is overwogen is de ex-partnerproblematiek niet beperkt tot het ontbreken van communicatie tussen de ouders van [de minderjarige] . De raad heeft al geconstateerd dat sprake is van een situatie dat [de minderjarige] in een knelpositie is beland. De knelpositie van [de minderjarige] is in de korte periode dat sprake is van de maatregel van ondertoezichtstelling ook door de GI geconstateerd. De GI heeft ter zitting gesteld dat [de minderjarige] enorm klem zit in de conflictscheiding van haar ouders. Het is voor de GI maar de vraag of de ondertoezichtstelling nog kan helpen. Volgens de GI zal eenhoofdig gezag in ieder geval tot rust voor [de minderjarige] leiden. De GI focust zich in het kader van de maatregel van ondertoezichtstelling op de informatieplicht en de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] . De verwachting is dat op korte termijn geen wijziging in de klempositie van [de minderjarige] zal komen.
Daarbij heeft de moeder ook het belang van [de minderjarige] uit het oog verloren en handelt zij niet in het belang van [de minderjarige] . Zij heeft geweigerd toestemming te geven voor het aanvragen van een Nederlands paspoort. De vader werd daardoor gedwongen een juridische procedure te starten. Ook heeft zij gedreigd haar toestemming voor het dansen van [de minderjarige] in te trekken als zij geen informatie van de vader en de dansschool ontvangt. In juli 2025 (een week voor de mondelinge behandeling bij het hof) werd de vader nogmaals gedwongen een juridische procedure te starten. De moeder weigerde haar toestemming voor een vakantie van de vader met [de minderjarige] en voor vaccinatie van [de minderjarige] . [de minderjarige] gaat vanaf 25 augustus 2025 naar de basisschool. De vader, die met de dagelijkse zorg is belast, zal in de nabije toekomst praktische zaken voor [de minderjarige] moeten regelen. Gelet op al het bovenstaande is naar het oordeel van het hof het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag te belasten in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk omdat hiermee wordt voorkomen dat wederom juridische procedures nodig zijn om beslissingen over [de minderjarige] te nemen en de vader zo snel en zonder vertraging gezagsbeslissingen kan nemen. Daar komt nog bij dat bij de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders het zelfs niet eens zijn over essentiële zaken die [de minderjarige] betreffen zoals bijvoorbeeld haar gezondheid en of zij al dan niet aan een cardio-vasculaire aandoening lijdt. Aan het vereiste als onder r.o. 3.6 geformuleerd is voldaan. De grief van de vader slaagt. Het hof zal (ambtshalve ingevolge artikel 362 jo. 288 Rv) de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beschikking moet worden nagekomen, ook als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad.
hoofdverblijfplaats (grieven I tot en met IV ♀ zaak 200.350.849/01)
3.8.
Nu het hof beslist dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de vader met het eenhoofdig gezag wordt belast, kan een onderzoek naar en beslissing op het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen achterwege blijven. Haar grieven hoeven dus geen bespreking.
omgangsregeling (grieven I tot en met V ♀ zaak 200.355.297/01)
3.9.
De moeder heeft vijf klachten geformuleerd tegen de beslissing van de rechtbank van 30 april 2025, waarbij de rechtbank haar beschikking van 21 oktober 2024 heeft gewijzigd en een regeling onder begeleiding van een professionele instantie onder de regie van de jeugdbeschermer en/of hulpverlening heeft vastgesteld. De moeder is het daar niet mee eens.
3.10.
Nu het hof beslist dat de vader per heden met het eenhoofdig gezag wordt belast, beoordeelt het hof het verzoek van de moeder aan de hand van artikel 1:377a BW. Artikel 1:377a lid 1 BW bepaalt dat het kind recht heeft op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast (lid 2). Het recht van omgang wordt mede gewaarborgd door artikel 8 EVRM en door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU.
3.11.
Het hof neemt na eigen onderzoek de overweging van de rechtbank onder 6.7 over en maakt deze tot de zijne. De zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder zijn nog steeds aanwezig. Op vrijdag 11 juli 2025 was er opnieuw een door de moeder geregisseerd incident tijdens het begeleide omgangscontact. Na dit omgangscontact verschijnt zij aan de deur bij de vader en belt zij de politie die ook verschijnt. Met dit recente incident worden de zorgen over het verwarde, grillige gedrag van de moeder en de ondoordachte impulsieve keuzes die zij maakt opnieuw bevestigd. Met haar gedrag belast de moeder niet alleen de vader, maar ook [de minderjarige] . Ook houdt de moeder zich niet aan gemaakte afspraken en pakt zij de pedagogische adviezen die door [naam1] worden gegeven niet op. Zo spreekt zij tijdens de contactmomenten Duits met [de minderjarige] , terwijl de afspraak is dat zij Nederlands met [de minderjarige] moet spreken. De moeder bevestigt met haar gedrag de zorgen die er zijn over de (fysieke) onveiligheid van [de minderjarige] bij onbegeleid contact met de moeder. Net als de kinderrechter oordeelt het hof dat de gesignaleerde zorgen zodanig zijn dat de contactmomenten op dit moment nog onder begeleiding zullen moeten plaatsvinden, zodat de veiligheid van [de minderjarige] is geborgd. Inmiddels heeft de moeder wekelijks een fysiek begeleid contact met [de minderjarige] van twee uur. Het hof zal dan ook beslissen dat in verband met het belang van gehechtheid deze frequentie en duur in het belang [de minderjarige] (en moeder) is. Om die reden kan de regeling van telefonisch of digitaal contact ‘
in de week dat er geen contact is’vervallen. Maar ook omdat [de minderjarige] niet goed reageert op telefonisch of digitaal contact. De grieven II tot en met V falen en grief I mist zelfstandige betekenis.
in het incident (zaak 200.350.849/02)
3.12.
De vader verzoekt de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 21 oktober 2024 ten aanzien van de voorlopige zorg- en contactregeling. Volgens de vader heeft hij groot belang hierbij omdat de moeder de dwangsommen heeft opgeëist. De rechtbank heeft bij beschikking van 30 april 2025 de beschikking van 21 oktober 2024 gewijzigd en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Een schorsing van de regeling van 21 oktober 2024 is dus niet (meer) mogelijk en wijziging met terugwerkende kracht evenmin. Ongeacht de vraag of het hof over de verbeurde dwangsommen kan beslissen, heeft de vader ook niet concreet uitgelegd/voldoende gemotiveerd waarom hij de verbeurde dwangsommen niet verschuldigd was.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.355.452/01
4.1.
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 16 april 2025 over de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
in de zaak met zaaknummer 200.350.849/01 in het principaal en incidenteel hoger beroep
4.2.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 21 oktober 2024 voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten is afgewezen en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.3.
bepaalt dat de vader met ingang van heden het eenhoofdig gezag uitoefent over [de minderjarige] , geboren [in] 2021 in [plaats1] , Duitsland;
4.4.
bekrachtigt de beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
in de zaak met zaaknummer 200.355.297/01
4.5.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 30 april 2025 onder 7.1 en in zoverre opnieuw beschikkende:
4.6.
stelt vast als omgangsregeling tussen de moeder en [de minderjarige] dat er wekelijks onder begeleiding van een professionele instantie gedurende twee uur contact tussen hen plaatsvindt onder regie van de jeugdbeschermer en/of hulpverlening. Onder regie van de GI kan de omgangsregeling worden uitgebreid dan wel ingeperkt (qua duur, frequentie en begeleid/onbegeleid);
in de zaken met zaaknummers 200.355.452/02 en 200.355.297/02
4.7.
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar schorsingsverzoeken in hoger beroep.
in de zaak met zaaknummer 200.350.849/02
4.8.
wijst het schorsingsverzoek van de vader af;
in de zaken 200.355.452/01, 200.350.849/01, 200.350.849/02 en 200.355.297/01
4.9.
verklaart (ambtshalve) de beschikking onder 4.3 en 4.6 uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.11.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. G.J. Heuvelink als griffier, en is op 24 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 7 lid 1 Brussel II-ter.
2.Artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag.